Gezondheidsraad
PERSBERICHT
---
Grote zorgen om dementie
Dementie bij ouderen plaatst de samenleving voor een urgente en zware
opgave. Er zijn nauwelijks mogelijkheden voor preventie of therapie.
Blijft dit zo, dan zal ons land tegen 2050 ruim vierhonderdduizend
dementiepatiënten tellen. Nú al worden veel verzorgende partners,
familieleden of andere naasten van patiënten overbelast. Spoedige en
forse uitbreiding van thuiszorgfaciliteiten en van het aantal
plaatsen in verpleeg- of verzorgingshuizen is onontkoombaar. Dit
schrijft de Gezondheidsraad in een vandaag verschenen advies aan de
Minister van VWS.
De meest voorkomende vorm van dementie is de ziekte van Alzheimer. Er
zijn in ons land op dit moment ruim 175 000 demente ouderen: één op de
honderd 65-jarigen, vier op de tien mensen boven de negentig. De
verhouding tussen het aantal patiënten en de omvang van de
beroepsbevolking is één op zestig. Verandert de kans op dementie niet
en blijven doeltreffende geneeswijzen uit, dan zal in 2050 die
verhouding één op dertig zijn. Tegenwoordig is ongeveer vijfendertig
procent van de dementiepatiënten opgenomen in een verpleeg- of
verzorgingshuis. Handhaving van dit percentage zou betekenen dat er
alleen al tot 2010 jaarlijks zes verpleeg- of verzorgingshuizen bij
moeten komen.
Over de oorzaken van dementie tast men nog grotendeels in het
duister. Risico-factoren voor hart- en vaatziekten - hoge bloeddruk,
hoog cholesterol, suikerziekte, roken - spelen hoogstwaarschijnlijk
een ongunstige rol. Omgekeerd zijn er aanwijzingen dat langdurig
gebruik van ontstekingsremmers of oestrogene hormonen de kans op
dementie kan verkleinen. De Gezondheidsraad vindt het echter nog te
vroeg voor algemene preventieve toepassing van deze middelen.
De resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar de werkzaamheid
van medicijnen voor patiënten met beginnende Alzheimer zijn uiterst
bescheiden en lijken te worden overschaduwd door het optreden van
ongewenste bijwerkingen. Temeer klemt het belang van
symptoombestrijding en van psychosociale methoden voor het verbeteren
van het geestelijk welzijn van zowel de patiënt als diens verzorgende
naasten. Juist deze laatsten - mantelzorgers genoemd - hebben vaak een
buitengewoon zware last te dragen. Hoe onmisbaar verbetering van de
ondersteuning van deze mensen ook is, die verbetering kan geen
alternatief zijn voor de dringend noodzakelijke uitbreiding van
thuiszorgfaciliteiten en mogelijkheden voor opneming van patiënten in
verpleeg- of verzorgingshuizen. Te vaak, nog, is bij de
indicatiestelling voor formele hulp de beschikbaarheid van
mantelzorgers bepalend in plaats van de toestand van de patiënt.
De Gezondheidsraad wijst ook op ethische en juridische kwesties die
specifiek met dementie samenhangen. Volgens het advies hoeft een
dementiepatiënt niet in alle opzichten wilsonbekwaam te zijn. Het gaat
om de vraag wie in welke situatie voor de patiënt mag beslissen. Van
bijzonder belang is het vraagstuk van de toelaatbaarheid van
levensbeëindiging op verzoek op grond van een schriftelijke
wilsverklaring die een patiënt opstelde vóórdat diens dementie medisch
werd vastgesteld. Hier komt, zo schrijft de Gezondheidsraad, de
tragiek van dementie wel heel sterk naar voren: juist door de aard van
de ziekte kunnen veel patiënten hun zo gevreesde ontluistering niet
meer als zodanig ervaren. Maar voor levensbeëindiging op verzoek eist
de wet juist dat er sprake is van ondraaglijk lijden. Deze spanning
vraagt om voortzetting van het maatschappelijk debat.
Het advies is opgesteld door een commissie bestaande uit: o prof. dr
ID de Beaufort, voorzitter, hoogleraar gezondheidsethiek; Erasmus
Universiteit Rotterdam o dr RLP Berghmans, ethicus; Universiteit
Maastricht o dr Mayke MMA Derix, klinisch psycholoog/neuropsycholoog;
Twenteborg Ziekenhuis, Almelo o dr RM Dröes, psychogeriatrisch
onderzoeker; VU medisch centrum, Amsterdam o prof. dr CM van Duijn,
hoogleraar genetische epidemiologie; Erasmus Universiteit Rotterdam o
drs AW Geerdink, adviseur; Ministerie van VWS, Den Haag o prof. mr JKM
Gevers, hoogleraar gezondheidsrecht; Academisch Medisch Centrum,
Amsterdam o prof. dr WA van Gool, hoogleraar neurologie; Academisch
Medisch Centrum, Amsterdam o prof. dr TJ Heeren, hoogleraar
ouderenpsychiatrie; Universitair Medisch Centrum Utrecht, Altrecht GGz
Zeist o ir M Hof, adviseur; Ministerie van VWS, Den Haag o drs AA
Keizer, verpleeghuisarts; Verpleeghuis Vreugdehof, Amsterdam o prof.
dr CPMKnipscheer, hoogleraar sociale gerontologie; Vrije Universiteit,
Amsterdam o dr Y Kuin, psycholoog/psychogerontoloog; Katholieke
Universiteit Nijmegen o drs J de Lange, psycholoog/ verpleegkundige;
Trimbos-Instituut, Utrecht o prof. dr DF Swaab, hoogleraar
neurobiologie; Universiteit van Amsterdam, directeur Nederlands
Instituut voor Hersenonderzoek, Amsterdam o dr AW Wind, huisarts;
Hoorn o dr Yvonne A van Duivenboden, secretaris, Gezondheidsraad, Den
Haag
Nadere inlichtingen verstrekt dr Yvonne A van Duivenboden,tel. 070 340
61 11, e-mail ya.van.duivenboden@gr.nl
Datum: 12 maart 2002
---