ChristenUnie


Uitvoeringswet Internationaal Strafhof Maandag 11 Maart 2002 - 12:07

Woordvoerder: A. Rouvoet
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ongelooflijk! Ik zal een aantal opmerkingen niet herhalen. Na de behandeling van het Statuut heb ik niet zo'n behoefte aan algemene beschou-wingen. Een spoedige uitvoering van deze uitvoeringswet is ook voor onze fractie van belang. Daaraan kunnen we vandaag een flinke duw geven. Ik sluit mij overigens aan bij de vragen die zijn gesteld over het verwachte moment van inwerkingtreding, nu het aantal ratificaties de 60 zo dicht is genaderd.
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt onder andere ingegaan op een vraag van mijn fractie over de hopelijk hypothetische situatie dat het Strafhof in strijd komt met het EVRM. De regering antwoordt daarop dat in dat geval niet alleen Nederland, maar alle partijstaten een probleem hebben. Dat vind ik een interessante mededeling, maar mijn vraag was, wat de consequenties daarvan zijn als zich die situatie voordoet. Ik vind dat een relevante vraag, hoe onwaarschijnlijk de regering dit misschien ook vindt. Ik zou graag zien dat er een nadere beschouwing wordt gewijd aan de eventuele consequenties daarvan, nu er van een formele rechtstreekse binding van het Strafhof met het EVRM geen sprake is. Het Statuut is echter wel tot stand gekomen tegen de achtergrond van het EVRM. Dan nog een opmerking over terrorisme. De regering schrijft in antwoord op vragen dat terrorisme, terroristische activiteiten, kan worden geschaard onder misdrijven tegen de menselijkheid of oorlogsmisdrijven en daarmee binnen het bereik van het Strafhof komt. Na alle discussies die wij tot nu toe gevoerd hebben over het begrip "terrorisme", en gezien de onmogelijkheid om tot overeenstemming te komen in de onderhandelingen over opname van terrorisme in het Statuut, is dat toch wat merkwaardig. Het lijkt mij dat de interpretatie van Nederland op dit punt niet onomstreden is. Dat terroristische activiteiten onder het Strafhof kunnen vallen door ze te rangschikken onder "misdaden tegen de menselijkheid", is een inter-pretatie die misschien niet door alle lidstaten gedeeld zal worden. De vraag is of de regering problemen voorziet bij concrete overleveringsverzoeken in de richting van de verschillende lidstaten. De heer Hoekema (D66): Ik weet niet waarop de heer Rouvoet baseert dat de interpretatie van Nederland zo afwijkt van die van andere landen. Mij lijkt het probleem juist dat het niet altijd eenvoudig zal zijn om terroristische activiteiten onder "misdrijven tegen de menselijkheid" of "oorlogsmisdaden" te scharen. Ik verwees daarbij naar de discussies die in de rechtszaal gevoerd worden rondom Milosevic. Dat is niet zozeer een kwestie van Nederland en andere landen, maar veeleer van de omschrijving van de delicten.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dat hangt natuurlijk met elkaar samen. Er is over gesproken om terrorisme als zodanig binnen het bereik van het Strafhof te brengen. Dat is niet gebeurd. De Nederlandse regering antwoordt op vragen vanuit het Nederlandse parlement dat terroristische activiteiten onder een andere noemer binnen het bereik van het Strafhof komen. Is dat een voor alle lidstaten geldende interpretatie? Of bestaat de mogelijkheid dat na een verzoek om Bin Laden of een ander binnen het bereik van het Strafhof te brengen, wordt gezegd dat dit niet kan omdat terrorisme niet strafbaar is gesteld in het Statuut? Mijn vraag was welke problemen de regering voorziet bij toekomstige concrete overleveringsverzoeken.

De heer Van Oven (PvdA): Hoe kan dat probleem zich voordoen? Er is toch geen sprake van een relatie tussen Nederland en andere lidstaten van het Statuut? Het Strafhof doet een overleveringsverzoek en beslist op grond van artikel 119 van het Statuut altijd zelf over eventuele rechtsmachtgeschillen. Het gaat dan tussen het Strafhof en een lidstaat, zoals Nederland er een is. Het gaat dus niet tussen Nederland en andere lidstaten bij het Statuut.
De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik doel ook niet op een probleem tussen Nederland en een andere lidstaat, maar tussen het Hof en een van de lidstaten. Ik kan mij met deze inter-pretatie heel goed voorstellen dat er volgens de Nederlandse regering geen probleem zal zijn als een overleveringsverzoek aan Nederland als lidstaat en niet als gastland wordt gedaan. Het kan bijvoorbeeld onder misdrijven tegen de menselijkheid worden begrepen, hoewel ik hoop dat die situatie zich nooit zal voordoen. Het probleem kan zich natuurlijk wel voordoen in een relatie tussen het Strafhof en een andere lidstaat. Ik doel met mijn vraag op de problemen die de Nederlandse regering niet voor Nederland, maar voor de werking van het Strafhof voorziet, als om overlevering van een terrorist wordt gevraagd en de betrokken lidstaat "neen" zegt, omdat het niet onder de jurisdictie van het Strafhof valt. Er is toch over onderhandeld zonder dat men tot overeenstemming is gekomen?
De heer Van Oven (PvdA): Dan heeft Strafhof toch altijd het laatste woord op grond van artikel 119 van het Statuut? De heer Rouvoet (ChristenUnie): Dat kan een deel van het antwoord van de minister zijn. Misschien is het probleem op die manier gemakkelijk op te lossen is. Er hebben lange onderhandelingen plaatsgevonden over de vraag of terrorisme wel of niet moet worden opge-nomen. Terugkijkend vindt de Nederlandse regering de discussie eigenlijk min of meer zinle-dig, omdat het onder een van de andere misdrijven van het Statuut valt. Dat vind ik geen heel logische gang van zaken, hoewel ik haar inhoudelijk best kan steunen. Het is in dat geval wel wenselijk dat dit voor iedereen de gangbare interpretatie is en daar ben ik niet zo zeker van. Mijn vraag aan de regering lag in het verlengde daarvan. De regering zegt dat mag worden verwacht dat terrorisme over zeven jaar wel kan worden opgenomen in het Statuut. Op grond waarvan verwacht de minister dat? Is het in de visie van de regering dan nog wel nodig? Vol-gens de redenering van de regering volstaat immers de huidige omschrijving van misdrijven. Dan kom ik op de positie van het Nederlandse parlement. Mijn fractie heeft gevraagd of de regering kan verzekeren dat in voorkomende gevallen, als de Nederlandse minister van Justitie een rol speelt omdat Nederland als gastland optreedt, de normale regels van het ver-keer tussen regering en parlement van toepassing zijn. De regering antwoordt daarop heel diplomatiek dat in voorkomende gevallen desgevraagd inlichtingen aan het Nederlandse par-lement zullen worden verstrekt. Nu bevatten de normale regels van het verkeer tussen rege-ring en parlement meer dan "desgevraagd". Volgens artikel 68 van de Grondwet omvatten deze ook "ongevraagd". Op dit punt zie ik toch graag een royalere houding van de regering. Gaat het om bevoegdheden van de Nederlandse minister van Justitie in het kader van de rol van gastland en is het relevant, dan vind ik dat het parlement ook ongevraagd moet worden geïnformeerd. Daarbij kan het gaan om overleveringsverzoeken, maar ook om een geval van overlevering aan het Hof dat schending van het EVRM kan opleveren. Deze situatie is in de stukken al besproken. Als ik het goed heb begrepen, heeft de minister van Justitie daarin uit-eindelijk het laatste woord. Dan lijkt mij het informeren van het parlement sowieso van belang, ook als daarom niet expliciet wordt gevraagd. Kan de minister toezeggen dat de normale regels van verkeer tussen regering en parlement in dezen zullen worden gevolgd? Het gaat tenslotte om bevoegdheden van de Nederlandse minister van Justitie.
Als ik het allemaal goed heb begrepen, hebben de getuigen niet de plicht om te ver-schijnen. Dat is overigens niet ongebruikelijk. Is daartoe aanleiding en bevindt de getuige zich binnen de rechtsmacht van het Strafhof, dan kan de getuige echter wel in bepaalde gevallen als verdachte worden vastgezet. Welk effect wordt dit geacht te hebben op de bereidheid van de getuige om te verschijnen voor het Hof? Ik heb begrepen dat Frankrijk gebruik maakt van de clausule waarmee de rechtsmacht van het Hof voor zeven jaar kan worden uitgesloten. Ik lees elders in de stukken dat Frankrijk wel voorzieningen heeft getroffen in implementatiewetgeving om veroordeelden op te nemen. Is er een verbinding tussen die twee posities van Frankrijk? Over de overlevering en het onschuldverweer kan ik kort zijn. Op dit punt bevind ik mij samen met collega Hoekema in het compartiment "zwevende kiezer". Ik bevind mij namelijk tussen het standpunt van de regering inzake het prevaleren van het BuPo-verdrag en het EVRM en het amendement van collega Van Oven in. In het amendement spreekt mij de principiële insteek van de ICC-gedachte aan: het Hof neemt de besluiten dienaangaande en de lidstaten zijn gehouden om dergelijke besluiten zo goed mogelijk uit te voeren. De regering stelt daar een andere redenering tegenover. Ik kan het nog niet helemaal overzien. Om de vraag van de heer Van Oven voor te zijn: nee, ik heb het door hem voor de heer Hoekema voorgelezen stuk niet zo grondig bestudeerd als hij misschien wenselijk acht. Ik wacht het antwoord van de minister op dit punt graag af en dat geldt vooral voor zijn reactie op de toelichting in het amendement-Van Oven dat het Statuut die weigeringsgrond in het geheel niet toestaat. Er valt vandaag dus nog wat te winnen.
Ook over de tenuitvoerlegging van de vonnissen kan ik kort zijn. De vangnetfunctie van Nederland als gastland blijft een punt van zorg. Ik sluit mij aan bij de woorden van zorg die door een aantal collega's zijn geuit over de bereidheid van lidstaten. Als gastland heb je nu eenmaal weinig mogelijkheden. Ik lees in de stukken wel dat Nederland hiertegen krachtig stelling heeft genomen en zal nemen. Tot nu toe heeft dat weinig indruk gemaakt. Het heeft althans niet tot meer of voldoende concrete toezeggingen geleid en gelet op de beperkte Nederlandse detentiecapaciteit, gaat het daar uiteindelijk wel om. Het komt dus aan op concrete toezeggingen. De suggestie die eerder is gedaan, namelijk om op de bijeenkomst van staten die partij zijn, te stipuleren dat een voldoende aantal lidstaten zich bereid moet verklaren, heeft onze steun, voorzover dat uiteindelijk het gewenste resultaat zal opleveren. Wij hebben daartoe nu eenmaal geen dwingende mogelijkheden.
De regering stelt dat de rechtsmacht van Nederland over personen die op doorvoer zijn naar het Strafhof, in het zetelverdrag zal worden geregeld. Waarom wordt dat in het zetel-verdrag geregeld en niet in het verdrag dat wij vandaag bespreken? Diezelfde vraag is over andere punten te stellen. Ligt het wel zo voor de hand om de rechtsmacht van Nederland over personen die op doorvoer zijn, in het zetelverdrag te regelen? In dat verband haak ik graag aan op de laatste opmerking van de heer Hoekema over een plan van aanpak voor het Novo-team. Als dat plan van aanpak er komt, komt dat dan ook weer in volle omvang terug bij het zetelverdrag? Dan zijn immers natuurlijk ook de financiële consequenties aan de orde.
Over de kwestie van het asiel heb ik toch een aantal vragen. Ook hier kan ik aansluiten bij al gestelde vragen van de collega's Vos en Verhagen. Blijkens de stukken is het kwestieus of een verdachte in doorvoer asiel kan aanvragen, omdat hij zich niet in de Nederlandse rechtsmacht zou bevinden. De regering laat een opening dat het misschien toch mogelijk zou zijn, en beantwoordt in die casuspositie de vraag hoe het dan verder zou moeten. Zij zegt dat, als er dan asiel aangevraagd kan worden, het oordeel zal moeten worden afgewacht in een cel van het Strafhof. De vraag is dan, wat de consequentie is van een positieve of negatieve uit-spraak in een asielprocedure. De voorzitter: Een negatief strafrechtelijk oordeel zal, denk ik, dezelfde gevolgen moeten hebben als normaliter in een asielprocedure namelijk dat het als een contra-indicatie werkt en dus leidt tot het niet verkrijgen van welke status dan ook.

De heer Rouvoet (ChristenUnie): Ik hoor graag het oordeel van de minister, maar neem er kennis van dat u dit de meest voor de hand liggende uitkomst lijkt. Overigens is een positieve uitspraak in de asielprocedure ook niet ondenkbaar; anders zou het helemaal uitge-sloten moeten worden. Ik ben het wel eens met collega Verhagen dat het toch wat bizar is als iemand in de Nederlandse asielprocedure terecht kan komen zolang hij als verdachte in doorvoer in ons land is, alleen maar omdat ons land gastland is. Dat lijkt mij ook niet de be-doeling van het Vluchtelingenverdrag. De strekking van dat verdrag is immers dat het moet gaan om personen die hun land ontvluchten teneinde elders asiel aan te vragen. Dat doet zich toch niet voor in de situatie van een verdachte die in doorvoer is, dus ik denk dat het een oneigenlijk gebruik van de mogelijkheden van het Vluchtelingenverdrag zou zijn als een ver-dachte die alleen in Nederland in doorvoer is naar het Strafhof, toch in Nederland asiel zou kunnen aanvragen.
Desondanks kan hier een probleem liggen. Ik vind dat de regering in de nota naar aanleiding van het verslag hier wat nonchalant op antwoordt, wat trouwens ook voor andere punten geldt. Het lijkt mij toch nodig om hier duidelijkheid over te hebben voordat zo'n situatie zich zou kunnen voordoen.
Mijn laatste punt betreft de bijstand van het gastland. In de schriftelijke voorbereiding hebben wij een vraag gesteld over de houding van het Amerikaanse Congres. De regering wil daar niet te veel over zeggen en schrijven, wat ik wel begrijp, maar zo gemakkelijk als in de nota gebeurt, laat ik mij toch niet wegsturen. Wij hebben de vraag gesteld wat de regering vindt van de in het Amerikaanse Congres gemaakte opmerking, dat het niet uitgesloten moet worden geacht dat de Verenigde Staten hun eigen onderdanen uit de complexen van het Strafhof gaan bevrijden, als daar aanleiding toe zou zijn. Op bladzijde 19 van de nota ant-woordt de regering heel slim dat zij al eerder in de nota op deze vraag is ingegaan. Als deze minister dat stelt, ga ik dat natuurlijk altijd even na. Inderdaad is eerder in de nota op dit complex vragen ingegaan, maar alleen met de opmerking dat de regering geen commentaar op de inhoudelijke aspecten wil leveren nu de ASPA geen wet is geworden. Dat is een cirkelredenering waar ik niet intrap. Ik vraag de regering daarom toch alsnog om hier serieus op in te gaan. Het gaat ook niet om zomaar een flauwe vraag, gezien de uitlatingen in een land als de Verenigde Staten. Dat kan risico's geven voor Nederland als gastland en met alle begrip voor de diplomatieke gevoelens van de minister zal ik toch graag zien dat hij aangeeft hoe de Nederlandse regering hier tegenaan kijkt vanuit de rol en de verantwoordelijkheid van Nederland als gastland.
---