Keywords: Jaarlijkse rapportage over de toepassing van de Wet militair


---

Brieven aan de Kamer
---

Jaarlijkse rapportage over de toepassing van de Wet militair tuchtrecht over de jaren 1999 en 2000

11-03-2002

In bijlage treft U aan de rapportage over de toepassing van het militair straf- en tuchtrecht over het jaar 1999 en het jaar 2000. Bij brief van 16 mei 2000 deed ik U eerder de rapportages over de jaren 1997 en 1998 toekomen.

Tabel 1 toont de relatie in absolute cijfers tussen de (eerste vermelde) strafreden en de opgelegde tuchtstraf. In de rapportage over 2000 is bij tabel 1 een onderscheid aangebracht naar straffase. Dit is geschied naar aanleiding van het feit dat het militair straf- en tuchtrecht per 1-1-2000 is herzien, waarbij een interne beklagprocedure is ingesteld. Tabel 1a is een verfijning van tabel 1. In deze tabel worden de straffen van geldboete, strafdienst en uitgaansverbod naar zwaarte uitgesplitst. Ook hier wordt in de tuchtrapportage over 2000 een splitsing gemaakt tussen de fase van eerste aanleg en de fase van beklag. Tabel 2 en tabel 2a geven dezelfde relatie weer, maar nu als percentages van het totale aantal tuchtprocessen. Tabel 3 toont de getotaliseerde tuchtrechtelijke afdoening uitgedrukt als percentage van de gehele militaire personeelssterkte. Tabellen 4 en 5 geven statistische achtergrondinformatie (rang, leeftijd) over de militairen die een tuchtproces hebben ondergaan. Tabel 6 geeft aan op basis van welke artikelen is gestraft en hoe vaak. Tabel 7 betreft de verdeling van de opgelegde straf naar strafdoel. Deze tabel is in de tuchtrapportage van 2000 vervallen.

Het aantal tuchtprocessen

In eerdere rapportages is geconstateerd dat het aantal tuchtprocessen sinds de invoering van de Wet militair tuchtrecht gestaag afneemt. Dit kan worden gemeten door het aantal tuchtpro-cessen te percenteren op de totale personeelssterkte. In 1991 bedroeg dit 12% en in 1997 bedroeg dit percentage nog slechts 6,38%. Na een lichte stijging in 1998 (7,37%) heeft de dalende lijn zich vanaf 1999 weer voortgezet (5,38% in 1999 en 5,31% in 2000).

De aangegeven strafreden

De percentuele verhoudingen tussen de strafredenen geven aan dat ongeoorloofde afwezig-heid de meest voorkomende strafreden is (37,81% in 1999 en 34,44% in 2000), gevolgd door onjuiste dienstvervulling (31,12% in 1999 en 31,22% in 2000), het niet opvolgen van dienstvoorschriften (17,34% in 1999 en 13,47% in 2000) en incorrect gedrag (4,85% in 1999 en 3,68% in 2000). Samen zijn deze 4 categorieën goed voor het overgrote deel van de tuchtprocessen (91,12% in 1999 en 82,81% in 2000). Veel minder vaak betrof het tuchtproces ontvreemding, misdragingen tegen personen, onjuiste behandeling van goederen of wachtdelicten. In 1999 was in 4,04% van de gevallen de strafreden onbekend. In 2000 was vanwege invoeringsproblemen in de computer in 10,89% van de gevallen de strafreden onbekend.

De opgelegde straf

De straf van geldboete wordt vooralsnog het meest toegepast. In 1999 bedroeg het percentage 42,81% en in 2000 bedroeg dit percentage 47,07%. Het percentage schommelde de voorgaande jaren rond de 50% (51,97% in 1996, 46,55% in 1997 en 48,56% in 1998).

De straf van uitgaansverbod wordt het minst toegepast (3,64% in 1999 en 3,15% in 2000). Als reden hiervoor kan onder meer worden aangegeven dat deze straf volgens de Wet militair tuchtrecht slechts in een beperkt aantal gevallen kan worden opgelegd.

Overige punten

Van het aantal militairen dat in 1999 een tuchtproces onderging had 96,17% een rang (stand) Sergeant 1 of lager. In 2000 was dit percentage zelfs 97,48%. In 1998 betrof dit percentage nog 92,03%.

Artikel 79 WMT, waarbij een beperkt aantal strafbare feiten in uitzonderlijke gevallen tuchtrechtelijk kunnen worden afgedaan, werd in 1999 in 0,36% van de tuchtprocessen met straf toegepast en in 2000 in 0,89%. In 1998 betrof dit percentage 0,75%.

Samenvattend

Deze rapportage laat wat betreft de toepassing van het tuchtrecht zien dat na de zeer scherpe daling in het aantal tuchtprocessen sinds 1991, en een lichte stijging in 1998, de dalende trend inmiddels weer wordt voortgezet (24067 gevallen in 1991, 3209 in 1997, 3602 in 1998, 2497 in 1999, 2469 in 2000). Deze bevinding geldt ook in relatie tot de personeelssterkte (12% in 1991, 6,38% in 1997, 7,37% in 1998, 5,38% in 1999 en 5,31% in 2000).

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

H.A.L. van Hoof

Ministerie van Defensie