Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA DEN HAAG Telefax (070) 333 40 33
Uw brief Ons kenmerk B&GA/GAB/02/10955
Onderwerp Datum
Regionalisering van de uitvoering van het 7 maart 2002
Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz)
Aanleiding
Tijdens de parlementaire behandeling van het voorstel tot wijziging van de Algemene
bijstandswet (Abw) in verband met de evaluatie van de bijstandsverlening aan zelfstandigen
(26498, TK 15-9-99), heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd u te zullen informeren over
mogelijke wijzigingen en/of aanpassingen van de gemeentelijke uitvoering van het Bbz.
De aanleiding hiertoe was de conclusie in de rapportage naar aanleiding van de evaluatie van
het Bbz (Hoe het beter kan, 1998) dat de kwaliteit van de uitvoering van het Bbz in een
aantal gevallen verbetering behoeft. Als belangrijkste oorzaak voor het gebrek aan kwaliteit
wordt in de rapportage genoemd het relatief geringe volume van het Bbz, waardoor veel
gemeenten slechts in geringe mate te maken krijgen met de afhandeling van Bbz-aanvragen.
Recentelijk nog is in een door de leden van de Tweede Kamer aanvaarde motie inzake de
problematiek van agrarische gezinnen in relatie tot de sociale zekerheid (motie Schreijer-
Pierik en van der Vlies november 2000) eveneens aandacht gevraagd voor de kwaliteit van
de uitvoering van het Bbz en de IOAZ.
Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot het bovenstaande.
Ondernomen stappen
In vervolg op de bovengenoemde toezegging is een projectgroep met daarin
vertegenwoordigers van de VNG, enkele gemeenten, adviserende instellingen, een
bestuurskundige en SZW ingesteld. De opdracht aan deze projectgroep was om voorstellen
ter verbetering van de kwaliteit van de uitvoering te ontwikkelen. Overeenkomstig de wens
van de leden van de Tweede Kamer diende het uitgangspunt hierbij te zijn dat de uitvoering
van het Bbz geconcentreerd zou worden in gemeentelijke samenwerkingsverbanden.
De projectgroep heeft de volgende aanbevelingen gedaan:
* De uitvoering van het Bbz dient bij voorkeur te worden ondergebracht in een landelijk
dekkend net van intergemeentelijke (regionale) samenwerkingsverbanden.
* De totstandkoming van de samenwerkingsverbanden dient op vrijwillige basis plaats te
vinden; vanwege het belang van een zo groot mogelijke gemeentelijke betrokkenheid bij
2
de uitvoering van het Bbz, geen door SZW aan te wijzen centrumgemeenten of
uitbesteding van taken.
* De totstandkoming van de samenwerkingsverbanden kan het best plaatsvinden via een
vorm van procesmanagement onder begeleiding van een externe procesmanager. SZW
dient zorg te dragen voor de financiering en voert de regie.
* Aan de gemeenten dient een tegemoetkoming in de extra kosten, zoals overgangskosten
die verband houden met de opbouw van de samenwerkingsorganen, te worden verstrekt.
Hiertoe dient een systeem van incentives te worden ingericht.
* Het taakgebied van de samenwerkingsverbanden dient zich te beperken tot aspecten van
het Bbz waarvoor specifieke, op zelfstandig ondernemerschap gerichte kennis vereist is.
De aanbevelingen van de projectgroep zijn door mij onderschreven, maar dienden nader te
worden geoperationaliseerd. Aan een organisatie-adviesbureau is de opdracht verstrekt om te
onderzoeken hoe de samenwerkingsverbanden, met inachtneming van de door de
projectgroep geformuleerde uitgangspunten, het best tot stand kunnen worden gebracht en
wat de kans op succesvolle afronding van de regionalisering is.
Dit onderzoek is begeleid door een klankbordgroep bestaande uit vertegenwoordigers uit de
gemeentelijke uitvoeringspraktijk en de VNG.
In het onderzoeksrapport worden de bevindingen uit de evaluatie bevestigd;
* In de gemeentelijke uitvoering van het Bbz is onvoldoende sprake van kwaliteitsborging.
Alleen grote gemeenten beschikken over voldoende wetstechnische kennis. Kleinere
gemeenten kunnen de noodzakelijke wetstechnische- en bedrijfseconomische kennis niet
opbouwen of onderhouden.
* De praktijk is dat er in grote mate gesteund wordt op het advies van externe deskundigen.
Daar deze adviezen door veel gemeenten niet inhoudelijk (kunnen) worden getoetst, ligt
de kwaliteitsborging van het Bbz vooral in handen van de adviserende instellingen.
* De onderzoekers achten de kans van slagen van de totstandkoming van regionale
samenwerkingsverbanden groot.
Uit de gesprekken met de gemeentelijke uitvoeringspraktijk blijkt dat veel gemeenten
regionalisering van de uitvoering van het Bbz toejuichen.
Gemeenten zijn zich bewust van de tekortkomingen in de kwaliteit van de uitvoering,
maar zijn vanwege het relatief geringe aantal aanvragen Bbz, niet in staat dit te
verbeteren.
* Uitgaande van de beschikbare gegevens over het totaal aantal Bbz-aanvragen en diverse
formatieberekeningen, lijkt realisatie van ca. 20 - 25 regionale samenwerkingsverbanden
haalbaar.
Het regionaliseringsproces
Op basis van de bevindingen uit de bovengenoemde rapportage heb ik de opdracht gegeven
om een aanvang te maken met het proces dat moet leiden tot de totstandkoming van
regionale intergemeentelijke samenwerkingsverbanden ten behoeve van de uitvoering van het
Bbz en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen (IOAZ).
Inmiddels is op 6 december 2001 via een Europese aanbestedingsprocedure aan een extern
bureau de opdracht gegund voor het ondersteunende procesmanagement voor de begeleiding
van het gehele totstandkomingsproces van de regionale samenwerkingsverbanden.
In samenspraak met mijn departement is door het bureau een plan van aanpak opgesteld.
3
Uitgangspunten
Ik acht het van belang dat de gemeentelijke autonomie blijft gehandhaafd. In het plan van
aanpak komt dit tot uitdrukking door het uitgangspunt dat de regionalisering op vrijwillige
basis tot stand dient te komen. Bovendien acht ik het van belang dat de individuele
gemeentelijke betrokkenheid bij het bijstandsbeleid voor zelfstandigen en de gemeentelijke
beleidsvrijheid in de samenwerkingsverbanden uitdrukkelijk tot uitdrukking komt en daar
waar noodzakelijk wordt bevorderd. Om die reden wordt in het plan van aanpak de formele
beslissingsbevoegdheid bij de individuele gemeenten gelaten.
Daarnaast geldt nog dat daar waar dit mogelijk is wordt aangesloten bij bestaande
initiatieven. Ook zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de CWI-regio's en wordt
uniformiteit met het SUWI-proces nagestreefd. Ook wordt bezien in hoeverre regionale
samenwerkingsverbanden een plaats kunnen krijgen in een bedrijfsverzamelgebouw.
Uitvoeringsmodaliteiten
Het plan van aanpak voorziet in twee uitvoeringsmodaliteiten. Het `standaardmodel'
heeft als basis de huidige uitvoering. Alle primaire processen uit de huidige uitvoering, met
uitzondering van de formele beslissing door B en W, worden overgedragen naar het
samenwerkingsverband. De winst zit hem vooral in kwaliteitsverbetering, standaardisatie van
de uitvoering, de mogelijkheid van het verstrekken van adequate managementinformatie enz.
De `plusvariant' is een aanvulling op het standaardmodel. Het kenmerkt zich door een meer
pro-actieve houding ten opzichte van deelnemende gemeenten en de doelgroep. Extra ten
opzichte van het standaardmodel is onder andere verdieping en verbreding van de
dienstverlening, een actieve benadering van de doelgroep, de opbouw van een eigen netwerk
en de mogelijkheid om andere taken onder te brengen in het samenwerkingsverband.
Binnen deze geschetste uitersten zijn weer diverse uitvoeringsmodaliteiten denkbaar.
Implementatie
Voor de implementatie van de regionale samenwerkingsverbanden is een "uitrol-traject"
opgesteld. In de eerste fase worden onder intensieve begeleiding, in vier proefregio's
samenwerkingsverbanden tot stand gebracht met elk een eigen signatuur. Zij zullen als
voorbeeld gaan fungeren voor het verdere proces. De ervaringen met de proefregio's worden
vastgelegd in een plan van aanpak.
In de tweede fase worden de gemeenten gestimuleerd om samenwerkingsverbanden te vormen.
Een communicatieplan waarin is voorzien in een eigen website en periodieke berichtgeving
over de stand van zaken met betrekking tot de regionalisering vormt hierbij een belangrijk
instrument. Ook zullen de in fase één opgezette samenwerkingsverbanden als stimulans dienst
kunnen doen. De in fase twee startende samenwerkingsverbanden krijgen de beschikking over
de plannen van aanpak. De begeleiding door het procesmanagement vindt meer op afstand
plaats (monitoring en regiobezoeken).
De derde fase is ervoor bedoeld om achterblijvende gemeenten zoveel als mogelijk te
stimuleren om alsnog over te gaan tot intergemeentelijke samenwerking op het terrein van het
Bbz.
In het plan van aanpak is erin voorzien dat de regionalisering van het Bbz eind 2003 kan zijn
afgerond.
De samenwerking tussen gemeenten zal worden bevorderd. De basis hiervan wordt gevormd
door een tegemoetkoming in de invoeringskosten gedurende het eerste jaar van invoering,
gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten.
4
Aan de regeling worden laagdrempelige voorwaarden verbonden die het mogelijk maken om
sturend op te treden in het ontwikkelingstraject. Hierbij valt te denken aan criteria op het
gebied van de samenwerkingsvorm, de inrichting van het samenwerkingsverband, de
inhoudelijke kwaliteit van het samenwerkingsverband en verplichte deelname aan de
monitoring.
Financiële aspecten
Overeenkomstig de wens van de Kamer zal de regionalisering van het Bbz en de IOAZ na
invoering budgettair neutraal zijn. Dit houdt in dat de gemeenten na het jaar van invoering de
regionale uitvoering van het Bbz dienen te bekostigen uit de rijksbijdrage ten behoeve van de
uitvoering van de Abw en de specifieke vergoedingen ten behoeve van het Bbz (kosten
levensvatbaarheidstoets enz.).
Voor de financiering van de eenmalige invoeringskosten is dekking gevonden in het budget
"Handhaving en kwaliteitsverbetering van de uitvoering".
Uit de evaluatie van het Bbz is gebleken dat het Bbz een regeling is die zowel voor gevestigde
zelfstandigen als starters vanuit een uitkeringssituatie een adequaat middel kan zijn voor het
respectievelijk voorkomen van instroom in de bijstand en het bevorderen van uitstroom uit de
bijstand. Recentelijk is bovendien gebleken dat het Bbz een belangrijke aanvullende functie kan
vervullen in zich plotseling voordoende crisissituaties. Uit de resultaten van de op 30 mei 2001
aan de Tweede Kamer aangeboden evaluatie van de Wet schuldsanering natuurlijke personen
(WSNP) blijkt bovendien dat het Bbz in het minnelijk traject dat voorafgaat aan de eigenlijke
toepassing van de WSNP een functie kan hebben.
Een adequate uitvoeringsorganisatie die in staat is om een kwalitatief hoogwaardig product te
leveren kan de functie van het Bbz nog aanzienlijk versterken. De regionalisering van het Bbz
kan hieraan naar mijn overtuiging een betekenisvolle bijdrage leveren.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(W.A. Vermeend)