FNV

Bijeenkomst Rotaryclub
Publieksvoorlichting - publieksvoorlichting@vc.fnv.nl

Speech van FNV-voorzitter Lodewijk de Waal tijdens een bijeenkomst van de Rotaryclub op 8 maart 2002 in Den Haag.

Dames en heren,

In de uitnodigingsbrief voor deze bijeenkomst werd gesuggereerd dat ik zou kunnen spreken over 'de veranderde rol van de vakbeweging bij economische tegenwind' Waarom bij economische tegenwind?', vraag ik me af. We zijn hier toch geen onheilsprofeten die het einde der tijden zien naderen? En waarom de veranderende rol van de vakbeweging? 'Goede of slechte tijden: de FNV houdt koers', zeg ik altijd. Het zal dus gaan, meldde ik via mijn secretaresse, over 'de rol van de vakbeweging bij economische veranderingen'. Dat is wat veiliger, daar kan ik meer kanten mee op.

Economische veranderingen: de omslag van voorspoed naar tegenspoed en dan weer terug. Technologische ontwikkelingen die hypes veroorzaken en ondernemingen - KPN - vervolgens aan de rand van de afgrond brengen. De mondialisering van de economie, die de landsgrenzen wegvaagt zoals de regen dat doet met de kindertekeningen op het trottoir. En ook een veranderende beroepsbevolking: mondiger, hoger opgeleid en veelkleurig. Nieuwe opvattingen over de betekenis van het betaalde werk. Veranderingen in voorkeuren van consumenten en zo meer. Alles beweegt.
Alles verandert voortdurend.
Maar in die snel veranderende en spannende wereld blijven mensen naar zekerheden zoeken. Ze willen het avontuur misschien wel beleven, maar het risico toch zoveel mogelijk beperken. De FNV staat voor 'zekerheid'.
Zekerheid van inkomen, zekerheid van werk, zekerheid van bijstand als je problemen hebt met je werkgever. En juist bij veranderingen in de economie of in de maatschappij komt het erop aan die zekerheden ook zoveel mogelijk te bieden. Voor leden, voor werknemers en voor anderen die zich met de FNV verwant voelen of waarmee wij ons als FNV mee verwant voelen. De rol van de FNV is het bieden van zekerheid.
De middelen, de instrumenten kunnen per situatie verschillen en kunnen in de tijd verschillen.

Er zijn meer mensen lid van de FNV dan ooit tevoren. In verreweg het grootste deel van de ondernemingsraden vormen FNV-leden de grootste fractie of vormen ze zelfs de meerderheid van de leden. Uit opiniepeilingen blijkt dat sympathie voor de FNV en de FNV-bonden bij grote delen van de bevolking erg groot is. We doen het dus niet echt slecht.
En je kunt ook vaststellen dat de FNV en haar voorgangers van alle tijden zijn. Een feit is, dat we in de - zeg maar - afgelopen halve eeuw door weliswaar diepe dalen zijn gegaan, maar tegelijkertijd stevig overeind zijn gebleven. Neen, ik zal het niet hebben over nu precies vijftig jaar geleden toen de Nederlandse economie ook door een recessie ging en het rooms-rode kabinet tot een stevige 'bestedingsbeperking' besloot. Er was toen een zeer hoge werkloosheid en de gehele vakbeweging in ons land verloor vele tienduizenden leden. Zij werd door die leden medeverantwoordelijk gehouden voor het gevoerde sociaal-economische beleid. En daar zat wel wat in.
De banden tussen NVV en PvdA waren liefdevol, meer dan broederlijk. En datzelfde gold voor de banden tussen de Katholieke Volkspartij en de KAB. Later, zeg maar vanaf de jaren zeventig, zijn die formele en informele banden doorbroken. NVV en NKV gingen samen en vormden een vakbeweging die politiek afhankelijk is en politieke partijen en kabinetten louter op hun daden beoordeelt. Laten we dat maar even vasthouden voor straks: politiek onafhankelijk, oftewel de mogelijkheid om je als maatschappelijke organisatie vrijuit te profileren. Niet verantwoordelijk gehouden worden voor het beleid van anderen, maar alleen voor het eigen beleid.

Verser in het geheugen ligt de massawerkloosheid die in de loop van de jaren zeventig begon en voortduurde tot zeker in de jaren negentig. Het afschuwelijke jaar 1982.
De werkloosheid lag boven de 15%.
In sommige regio's zelfs boven de 20%.
In sommige steden boven de 25% of zelfs meer dan 30%. Het aantal FNV-leden was naar een historisch dieptepunt gezakt. Ik wil de mythe van 1982 niet verder oppoetsen.
Maar in de daaraan voorafgaande jaren reageerde de FNV zeer voorspelbaar en volgens oude ingesloten rolpatronen op de dramatische economische veranderingen: actie naar de politiek, meer werkgelegenheidsprogramma's en tegen bezuinigingen. En naar werkgevers toe: handhaving van de automatische prijscompensatie en méér koopkracht. De economische malaise leidde uiteindelijk tot nieuwe inzichten bij de FNV. Het akkoord van Wassenaar is daarvan slechts een eerste illustratie. Het markeerde het begin van een andere manier van denken bij de FNV en trouwens ook bij de werkgeversorganisaties. De FNV die koopkrachtverliezen voor werkenden accepteerde en dat uitlegde aan haar leden. De werkgeversorganisaties die herverdeling van werk via arbeidsduurverkorting op de onderhandelingsagenda toestonden. Ik geef toe: het was voor de FNV en de FNV-bonden een shocktherapie. De ideologie van 'wij tegen zij', moest worden afgeschud en dat ging een beetje 'van au'. Eigenlijk ook wel bij mezelf, want als kind van de jaren zestig was je gewend aan recht-toe-recht-aan oordelen en aan gespierde taal.

Maar het verstand en het nieuwe denken won.
Daardoor kon de FNV zich steeds beter profileren op andere doelen, op andere zekerheden, dan alleen dat van het loon. Meer doelen, meer zekerheden en meer beleidsniveaus. Het decentrale niveau werd meer en beter benut.
Er werd steeds meer ingespeeld op de wensen en ideeën van specifieke groepen: Want de zekerheid voor de één, behoeft nog niet dezelfde zekerheid voor de ander te zijn. Ik denk dat we de initiatiefrol die we aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig waren kwijtgeraakt weer terugwonnen door een nieuwe invulling te geven aan het begrip zekerheid. Maar ook door mee te gaan met het concept van de decentralisatie en differentiatie. En die initiatiefrol is wat mij betreft essentieel voor het functioneren van de vakbeweging in alle economische en maatschappelijke omstandigheden. Een vakbeweging die alleen 'neen' zegt en die per definitie in de verdediging schiet, verliest te vaak het spel en daarmee ook de knikkers. De FNV wil een club zijn, een maatschappelijke organisatie, die het heft in handen houdt, die niet alleen maar reageert op ontwikkelingen, maar de beleidsagenda mede bepaalt. Ik vind dat we dat goed hebben gedaan.
In de jaren tachtig namen we het initiatief voor een beleid van herverdeling van werk via collectieve arbeidsduurverkorting. Resultaat: duidelijk meer vrije tijd voor werknemers en meer werkgelegenheid. In de tweede helft van de jaren tachtig tot aan halverwege de jaren negentig zetten we in op een offensief voor de creatie van deeltijdbanen. Resultaten: nog meer mensen aan het werk en een toenemende participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. En als prettige bijkomstigheid een groei van het aantal leden bij FNV-bonden met name onder vrouwen. Nog een duidelijke initiatiefrol: vanaf het begin van de jaren negentig heeft de FNV het thema 'Arbeid en Zorg' of 'Werk en Privé' op de beleidsagenda gezet. Resultaten: meer kinderopvang (nog niet genoeg overigens), meer mogelijkheden om het werkrooster zelf te beïnvloeden, meer mogelijkheden voor verlof (ouderschapverlof; zorgverlof en dergelijke).

Ik denk dat dat het belangrijkste is: je moet je als vakbeweging niet in de verdediging laten drukken. Je moet het initiatief niet kwijtraken.
En dat betekent, dat je je niet moet verzetten tegen ontwikkelingen die normaal gesproken onomkeerbaar zijn. Je moet op die ontwikkelingen inspringen.
Niet altijd omdat je ze prettig vindt, maar omdat je de effecten ervan wilt weten en wilt beïnvloeden. Positief bijsturen als verzet toch op voorhand al zinloos is. Economische ontwikkelingen en economische veranderingen benutten, ombuigen en oppakken als nieuwe uitdagingen voor de eigen organisatie en voor de werknemers zelf. Zonodig oude zekerheden voor werknemers inruilen voor nieuwe zekerheden. Ik durf hier de stelling aan dat de FNV in de afgelopen tien jaar één van de meest vernieuwende vakcentrales in de wereld is geworden. Wij nemen onze verantwoordelijkheid in de instellingen van de overlegeconomie. Wij gaan ons niet te buiten aan populistische standpunten, maar leggen onze leden uit dat soms impopulaire maatregelen nodig zijn. Op het terrein van het milieu nemen we standpunten in die niet populair zijn bij onze autorijdende leden. Op het terrein van de sociale zekerheid steken wij onze nek uit voor vernieuwing en aanpassing, niet altijd tot vreugde van de traditionele achterban. Op het terrein van het arbeidsmarktbeleid sturen wij mede de ontwikkeling van aanbodgericht naar vraaggericht. Rondom flexibele arbeidsrelaties zoeken we naar oplossingen van praktische problemen (zoals de afbakening tussen de ABU-CAO en andere CAO's). Rond de toegroei naar de EMU en de Euro speelden we een activerende rol. En als er in ondernemingen specifieke economische problemen zijn, dan onderhandelen onze FNV-bonden op zakelijke wijze over de effecten en de gevolgen daarvan.

De FNV heeft een aantal jaren geleden de formule op grond waarvan ze haar CAO-inzet vaststelt - zeg maar de onderhandelingsruimte - gewijzigd. Niet langer wordt uitgegaan van de som van de productiviteitsstijging en de consumptieprijsstijging in het lopende jaar voor het bepalen van de onderhandelingsruimte. Er wordt nu gekeken naar de productiviteitsstijging en de ontwikkeling van de producentenprijzen in drie jaar: het voorgaande jaar, het lopende jaar en het komende jaar. En als vloer - dat is dus koopkrachtbehoud - kijken we naar de ontwikkeling van de consumptieprijzen. Geschoond van veranderingen in BTW, accijnzen en gemeentelijke belastingen, want die veranderingen mogen niet afgewenteld worden op de loonontwikkeling. De nieuwe aanpak biedt de FNV en de FNV-bonden de mogelijkheid om op een afgewogen en beleidsmatige manier in te spelen op veranderingen in de economische ontwikkelingen. En dat lukt de laatste jaren heel behoorlijk.
Ook in de afgelopen periode van economische voorspoed is de ontwikkeling van het contractloon zeer verantwoord geweest. Ik denk soms wel een té verantwoord, want de incidentele loonontwikkeling nam steeds verder toe, mede door de grenzen die de krapte op de arbeidsmarkt stelt. En ook dit jaar zal de gemiddelde loonkostenontwikkeling verantwoord zijn. Er was in het najaar het nodige en vooral onnodige gekrakeel over de handhaving van de FNV-looninzet maximaal op 4%. Toen al gaf ik aan dat zowel deze inzet een zeer gedifferentieerde uitkomst zou opleveren. In de eerste contracten zie je dat ook al.
Het is te voorzien dat de gemiddelde uitkomst rond de 3% zal komen te liggen, maar er zullen ook enkele contracten zijn waarin de initiële loonsverhoging begint met een 'twee'. Ik was zelf nogal gecharmeerd van het Corus-contract, waar door de werkgever slimmer is onderhandeld (tot op heden) dan door de Philips-top.

Kijk, en hier komen we op iets waar ik zelf af en toe van baal. We kunnen het hebben over de rol van de vakbeweging bij veranderingen in de economie. En ik heb aangegeven dat die rol actief is, initiërend, niet verdedigend maar sturend. Maar het is natuurlijk wel een beetje treurig dat te vaak van de andere zijde - soms werkgeversorganisaties, maar veel vaker politieke partijen - op een stereotype manier naar de vakbeweging wordt gewezen. Waarom klopte Hans de Boer in het najaar de discussie over de looninzet van de FNV eigenlijk zo op? En waarom doet Kok ieder voorjaarsoverleg en ieder najaarsoverleg weer een dringende oproep aan 'sociale partners' (maar lees 'aan de vakbeweging') om toch vooral op te passen met de CAO-onderhandelingen en niet te hoog in te zetten? En waarom wordt er in het VVD-verkiezingsprogramma gezegd dat het over moet zijn met het automatisch Algemeen Verbindend Verklaren van CAO's? Vooringenomenheid, angsten uit een kindertijd die nog altijd nasudderen, een schromelijk gebrek aan inzicht in het functioneren van de FNV. Zoiets moet het zijn.
Of komt het juist, omdat onze rol van meedenkende beweging, van meeonderhandelen en meesturen zo onnatuurlijk is dat anderen er niet in geloven?

Wij denken dat we goed bezig zijn, maar we voelen er niet echt voor om dat nog eens extra te bewijzen. Men telle zijn of haar zegeningen.
En anders maar niet, want er is één groot gevaar voor een meewerkende en meedenkende vakbeweging en dat is het gebrek aan herkenbaarheid. Een zodanig invulling van de initiatiefrol dat die leidt tot inkapseling en tot emotieloosheid. 'Neen' zeggen is altijd gemakkelijker.
Strijdend ten ondergaan levert je een eeuwigdurend martelaarschap op, waarvan je de positieve invloed op het ledental nog jarenlang merkt. Maar, in het huidige poldermodel hebben de politieke partijen alle belangrijke beleidsvraagstukken gedepolitiseerd en gepragmatiseerd - om het zo te zeggen. En dus profiteren zij zelf nog nauwelijks en zijn zij als politieke stroming of partij steeds minder herkenbaar. In dat gedepolitiseerde, oplossingsgerichte poldermodel opereert ook de FNV. En, het ligt voor de hand: ook de herkenbaarheid van de FNV is daardoor soms een probleem. We krijgen bij veel leden niet altijd de credits voor wat we met het meedenken hebben bereikt. We worden soms gezien als een onderdeel van het kleurloze Haagse circuit. De vreemde paradox doet zich voor dat de partijpolitieke onafhankelijkheid, waar ik het eerder over had, niet loont in een periode waarin de politieke partijen als het ware zelf kleurloos en aangesmeed samenhokken. Daar komt bij dat vernieuwingen lang niet altijd zomaar uit de lucht komen vallen. Ze zijn vaak het gevolg van sluipende ontwikkelingen. Het vernieuwen zelf is een breed gedragen proces geworden, waaraan je als vakbeweging meedoet. In dat gestage proces, ben je ook al niet automatisch herkenbaar.

Ik denk dat de herkenbaarheid moet worden gewaarborgd door een vaste koers als zich veranderingen in de economie en samenleving voordoen. Geen paniekvoetbal en geen opportunisme, maar zoeken naar nieuwe zekerheden voor werknemers. Duidelijke en misschien wel voor eeuwig geldende uitgangspunten en beginselen - mag het ook zijn idealen?- eigentijds en los van ideologisch getinte benaderingen vertalen naar nieuwe beleidsideeën. En andere moderne instrumenten benutten om je doelen te bereiken: meer overleg, meer argumenteren, meer lobby, minder strijd en actie, en vooral andere emoties.

Maar, ik wil dat hier wel bekennen, soms bekruipt me toch wel de twijfel. Doorzien we alle veranderingen wel op tijd?
Als de politieke partijen - behalve in de verkiezingstijd - het als hun voornaamste taak zien om toch vooral te depolitiseren, krijgen zij dan de rekening gepresenteerd? Blijkt op 15 mei dat de Paarse Partijen in de pan zijn gehakt? En moet je je dan niet afvragen of je als vakbeweging niet meer actie moet voeren en af en toe eens stevig tegengas moet geven bij veranderingen in de economie en de samenleving, zelfs al kan je die veranderingen niet tegenhouden? Het zijn twijfels die mij op zwakke momenten bekruipen. En dan kom ik meestal tot de conclusie dat werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties samen, zowel centraal als ook op decentraal niveau, hun eigen vernieuwingsagenda moeten opstellen. Met die agenda moeten ze zelf aan de slag in de CAO-onderhandelingen en kunnen zij ook op de daarvoor in aanmerking komende onderdelen een gezamenlijke strategie naar de overheid en de politiek toe afspreken Want we hebben er beide belang bij om het verstikkende spel te mijden van depolitisering dat de overheid en de politieke partijen in de afgelopen jaren hebben.

8 maart 2202

Meer nieuws? Ga naar http://www.fnv.nl/nieuws .