Gemeente Deventer

Uitspraak ombudscommissie

De onafhankelijke klachteninstantie van de gemeente, de Deventer Ombudscommissie, heeft een klacht behandeld over het zoekraken van een aanvraagformulier met bijlagen aangaande een bijdrage in het kader van het gemeentelijk armoedebestrijdingsbeleid. Geklaagd is verder over de onduidelijke procedure en over het uitblijven van informatie betreffende de vraag of het formulier al dan niet door de gemeente was ontvangen.

De Ombudscommissie overwoog allereerst dat zij ingevolge artikel 17, lid 2, van de Verordening Klachtenregeling gemeente Deventer het oordeel dient uit te spreken of gedragingen van ambtenaren, organen dan wel bestuurders van de gemeente Deventer waarover bij haar geklaagd wordt al dan niet (geheel of gedeeltelijk) behoorlijk zijn. Indien het onderzoek naar het oordeel van de Ombudscommissie onvoldoende zekerheid verschaft over de feitelijke toedracht van de gedraging, waarop de klacht betrekking heeft, wordt ingevolge lid 3 van artikel 17 van de verordening geen oordeel uitgesproken.

Ten aanzien van het door klager gestelde zoekraken van een aanvraagformulier met bijlagen concludeerde de Ombudscommissie dat de gemeente heeft ontkend dat bedoelde set zou zijn ingediend. Het betreffende formulier was niet geregistreerd en het was ook niet in het gemeentelijk archief aanwezig. De commissie concludeerde over dit klachtonderdeel dat de verklaringen van klager en gemeente tegenover elkaar stonden en dat het haar overigens ook niet mogelijk was meer duidelijkheid te krijgen. De commissie had derhalve onvoldoende zekerheid over de feitelijke toedracht van de bestreden gedraging, zodat het haar ingevolge artikel 17, lid 3 van bovenvermelde verordening niet mogelijk was hierover een oordeel uit te spreken.

Wat betreft de onduidelijkheden en het uitblijven van informatie overwoog de commissie dat deze problemen haars inziens voor een belangrijk deel te wijten waren aan het beleid van de sector Sociale Voorzieningen. Het achterwege laten van een schriftelijke ontvangstbevestiging in samenhang met het niet doen van telefonische mededelingen over de aanvraag leidt er immers toe dat de burger die een aanvraag heeft ingediend geheel verstoken blijft van informatie over de vraag of zijn aanvraag wel is aangekomen en op welke termijn hij antwoord kan ontvangen. Deze volledige informatiestop is des te ernstiger voor de burger omdat er voor hem financiële consequenties aan het al dan niet honoreren van zijn aanvraag zijn verbonden en de goede ontvangst van die aanvraag voor hem dus belangrijk is. Door het in het geheel niet te communiceren met aanvrager roept de overheid acties zoals door klager ondernomen, waarbij meerdere gelijkluidende aanvragen zijn ingediend, over zich af. De commissie achtte het niet verstrekken van telefonische informatie in combinatie met het tevens niet verzenden van een ontvangstbevestiging onredelijk en onaanvaardbaar. Zij was van oordeel dat aan aanvrager in ieder geval een schriftelijke ontvangstbevestiging moest worden gestuurd. Nu dat in dit geval was nagelaten achtte de commissie de klacht wat dit onderdeel betreft gegrond en de bestreden gedraging derhalve onbehoorlijk.

In haar conceptuitspraak kondigde de commissie nog aan dat zij het college van burgemeester en wethouders de aanbeveling zou doen in zaken als deze voortaan een ontvangstbevestiging te sturen. De commissie heeft evenwel met instemming kennis genomen van de reactie van de directeur van de gemeentelijke sector op de conceptuitspraak, waarin deze meldt dat hij instemt met de bevindingen van de commissie en dat vanaf 1 februari 2002 aan alle aanvragers van een bijdrage in het kader van het gemeentelijk armoedebeleid een ontvangstbevestiging zou worden gestuurd. Gelet hierop concludeerde de commissie dat de aanbeveling achterwege kon blijven.