Partij van de Arbeid
Den Haag, 6 maart 2002
VRAGEN VAN DE LEDEN HINDRIKS EN KOENDERS (BEIDEN PVDA) AAN DE MINISTER EN DE
STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN
1. Kent u de berichten over de invoerheffing die de Verenigde Staten wil
opleggen voor staal? (1)
2. Hoe oordeelt u over de voorgenomen heffing?
3. Deelt u de argumentatie van de Verenigde Staten dat een invoerheffing
op staal nodig is omdat de staalindustrie buiten de Verenigde Staten met
overheidsgeld wordt ondersteund? Zo ja, bestaat die steun voor de
staalindustrie in de Europese Unie in het algemeen en Nederland in het
bijzonder? Zo nee, waarom niet?
4. Hoe zou u over invoerheffingen oordelen die zich louter richten op
landen die hun nationale staalindustrie beschermen?
5. In hoeverre wordt de uitvoer van staal uit de Europese Unie in het algemeen en Nederland in het bijzonder geschaad door de Amerikaanse maatregel? In hoeverre komt de positie van Corus onder druk te staan?
6. Verwacht u gevolgen voor de werkgelegenheid in de Nederlandse
staalindustrie? Zo ja, welke gevolgen verwacht u en op welke wijze neemt u
maatregelen om die gevolgen te minimaliseren?
7. Overwegen de Europese Unie en/of Nederland om eventuele schade ten
gevolge van de Amerikaanse maatregelen te compenseren? Zo ja, op welke
wijze? Zo nee, waarom niet?
8. Bent u bereid om de oproep van Corus aan de Europese Commissie te
ondersteunen om maatregelen te treffen tegen de verhogingen van de
Amerikaanse invoerrechten?
9. Welke maatregelen hebben naar uw oordeel het grootste effect?
Onderschrijft u de analyse van de industrie dat het invoeren van een tarief
het meest effectief is? Bent u bereid de meest effectieve maatregel zo
spoedig mogelijk in te voeren? Overweegt de Nederlandse regering een
voorstel te doen tot een importheffing van 30% op alle of een deel van de
Amerikaanse staalproducten? Wat zouden de gevolgen van zo'n importheffing
zijn?
10. Hebben de voor de Nederlandse industrie schadelijke protectionistische
maatregelen van de Amerikaanse regering gevolgen voor de overige industriële
betrekkingen tussen Nederland en de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, welke gevolgen voorziet u?
11. Hoe beoordeelt u in het licht van deze schadelijke Amerikaanse
maatregelen de toezeggingen die zijn gedaan in het kader van het
kabinetsvoorstel tot industriële Nederlandse participatie in het
JSF-project?
12. Deelt u de mening dat de Amerikaanse maatregel strijdig is met
WTO-afspraken? Zo ja, overweegt u om namens Nederland binnen de Europese
Unie aan te dringen op tegenmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
13. Welke mogelijkheden bestaan er in WTO-verband om de eventueel schadelijke werking van de Amerikaanse maatregelen effectief tegen te gaan?
14. Bent u bereid op grond van de specifieke Nederlandse industriële belangen specifieke maatregelen te nemen? Op welke wijze kan naar uw oordeel bevorderd worden dat de reactie op de Amerikaanse maatregelen tussen de lidstaten van de Europese Unie goed en snel wordt afgestemd?
15. Bent u voornemens om activiteiten te ontplooien om de reactie op de
Amerikaanse maatregelen zoveel mogelijk gelijk te schakelen? Zo ja, welke
activiteiten? Zo nee, waarom niet?
(1) Het Financieele Dagblad, 6 maart 2002