Ministerie van Economische Zaken
Ministerie van Economische Zaken
Berichtnaam: PATENTEN OP HYPERLINK
Nummer: 35
Datum: 06-03-2002
Het lid Hindriks (PvdA) heeft aan de staatssecretaris van Economische Zaken op
18 februari 2002 de volgende schriftelijke vragen gesteld.
1 Heeft u kennis genomen van het artikel 1) over patenten op Hyperlink?
2 Hoe beoordeelt U deze ontwikkeling?
3 Beschouwt u het patent op Hyperlink als een zogenaamd triviaal patent dat niet voldoet aan de technische en nieuwheidseisen die in Europa gelden? Zo neen, waarom niet?
4 Acht U het mogelijk dat onder huidige of toekomstige patentwet- en regelgeving in Nederland of Europa patenten worden verleend die naar hun aard overeenkomen met het Amerikaanse British Telecom patent op Hyperlink?
5 Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Europees Octrooi en de toepassing van artikel 52 van het Europees Octrooiverdrag?
6 Op welke wijze heeft u een actieve rol gespeeld 2) om triviale octrooien tegen te gaan en te voorkomen?
7 Op welke wijze heeft u vorm gegeven aan de door u toegezegde 3) initiatieven om scherpe criteria ingevoerd te krijgen?
8 Op welke termijn verwacht u dat bestaande triviale software octrooien ongeldig worden verklaard? Bent u voornemens daartoe acties te ondernemen?
9 Op welke termijn verwacht u dat Nederlandse voorstellen voor het invoeren van scherpe criteria in Europa ingang kunnen vinden? Welke acties bent u voornemens daartoe te ondernemen?
10 Bent u bereid nader overleg te voeren met de Vereniging Open Source Nederland en de FENIT over het voorkomen van triviale software-octrooien? Kan de Kamer berichten over dat overleg tegemoet zien?
---
1 Algemeen Dagblad, 12 februari jl. 'British Telecom bezit patent op hyperlink'.
2 Uit Kamerstuk 21 670 nr. 14 , verslag van een Algemeen Overleg gehouden op 14 maart 2001
3 "De staatssecretaris gaat niet akkoord met wijzigingen van het verdrag zonder verbeterde regels. Hij gaat de strijd in Europa aan tegen triviale octrooien. Hij zal initiatieven nemen waar het gaat om scherpe criteria voor het vernauwen van de mazen, in overleg met onder andere het BIE, de FENIT en de VOSN. Hij zal ook kijken naar verkorting van de termijn. Er komt voorlichting aan het MKB en voor het reces of in ieder geval vlak daarna zal er een evaluatie komen.' En 'Volgens de staatssecretaris is deze samenvatting correct.'
De staatssecretaris van Economische Zaken, drs. G. Ybema, heeft deze vragen als volgt beantwoord.
1 Ja.
2 Het octrooi op hyperlinks is alleen mogelijk dankzij een zeer soepele toepassing van de voorwaarden voor octrooiverlening voor software, zoals dat in de VS gebeurt. Met mijn brief d.d. 5 december 2001 (kenmerk I/II/KB/01059514, p. 8, zie ook het verslag AO 13 december 2001, II 26 628, nr. 5, p. 9) heb ik mij kritisch opgesteld tegenover een dergelijke soepele toepassing van de voorwaarden.
3 Er bestaan aanzienlijke verschillen in de toepassing van de voorwaarden voor octrooiverlening, met name tussen de EG en de VS. In de VS wordt vooral minder streng gekeken naar de voorwaarde dat de uitvinding een technisch karakter moet hebben. De vraag of een octrooi "triviaal" is, in die zin dat het slechts om een mineure uitvinding gaat die gezien de hoogte van de inventiviteit niet voor octrooibescherming in aanmerking had mogen komen, is lastig te beantwoorden, omdat die vraag beoordeeld moet worden naar het moment waarop het octrooi werd aangevraagd. Achteraf, met kennis van de voortschrijdende techniek, lijkt een uitvinding misschien wel "triviaal", terwijl ze dat op het moment van aanvraag niet was. (Zie de EZ-publicatie De juridische en economische aspecten van het software-octrooi, publicatienr. 01/20, p. 15 en 28, aangeboden aan de Kamer met mijn hierboven genoemde brief d.d. 5 december 2001).
4 Dat is afhankelijk van de vraag of de beoordelende instantie van mening is dat er naar nationale en EOV-maatstaven sprake is van een uitvinding, die nieuw, inventief en toepasbaar op het gebied van de nijverheid is en die een technisch effect heeft. Ik ben van mening dat dit vooralsnog ook voor toekomstige wetgeving zal moeten blijven gelden.
5 Er ligt sinds 20 februari een voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn betreffende de octrooieerbaarheid van in computer geïmplementeerde uitvindingen. Deze richtlijn heeft tot doel de nationale octrooiwetten te harmoniseren en de interpretatie van de octrooieringsvoorwaarden transparanter te maken. Naar aanleiding van de uitkomsten van de onderhandelingen over deze ontwerp-richtlijn zouden de staten die partij zijn bij het Europees Octrooiverdrag kunnen overwegen artikel 52 lid 2 onder c van het Europees Octrooiverdrag aan te passen.
6 Zoals toegezegd tijdens het AO van 14 maart 2001, heb ik diverse stappen ondernomen om een duidelijk beeld te krijgen van de problematiek van de softwareoctrooien. Een van die stappen betrof een discussiebijeenkomst met VOSN/FENIT naar aanleiding van hun voorstellen voor criteria voor de octrooirechtelijke bescherming voor computerprogrammatuur. Verder heb ik onderzoek laten verrichten naar de toepasbaarheid van de WBSO-criteria op aanvragen van softwareoctrooien.
Meer in het algemeen heb ik diverse onderzoeken over het softwareoctrooi uitgezet, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in de EZ-publicatie De juridische en economische aspecten van het software-octrooi, publicatienr. 01/20 (u aangeboden met mijn hierboven genoemde brief d.d. 5 december 2001). Hierin zijn ook mijn bevindingen over de VOSN/FENIT- en WBSO-voorstellen verwerkt. Deze publicatie is aan de orde geweest tijdens het AO van 13 december 2001(verslag in Kamerstukken II, 26 628, nr. 5).
Dankzij die onderzoeken zal het mogelijk zijn om in de discussie over de EG-richtlijn over octrooiering van softwareoctrooien met goed onderbouwde argumenten ons standpunt uit te dragen.
7 Zoals ik heb toegezegd, heb ik onderzoek gedaan naar de criteria die zijn voorgesteld door VOSN en FENIT, er is met hen een discussiebijeenkomst op mijn ministerie geweest en ik heb laten onderzoeken of de WBSO-criteria toepasbaar zijn op aanvragen van softwareoctrooien (zie de EZ-publicatie De juridische en economische aspecten van het software-octrooi, publicatienr. 01/20, aangeboden met mijn hierboven genoemde brief d.d. 5 december 2001, zie p. 8-9). Met behulp van deze bevindingen zal ik in EG-verband onderhandelen over de EG-richtlijn over softwareoctrooien.
Uit dat onderzoek is overigens gebleken dat er weinig mogelijkheden zijn - zowel praktisch gezien als binnen de verplichtingen die met name het TRIPs-verdrag (Verdrag inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, bijlage bij het Wereldhandelsverdrag) ons opleggen - om de bestaande, internationaal aanvaarde en vastgelegde octrooicriteria verder aan te scherpen.
8 Het ongeldig verklaren van reeds bestaande, zogenaamde triviale octrooien is voorbehouden aan de rechter. Ik zal mij wel sterk maken tijdens de onderhandelingen over de voorgestelde EG-softwarerichtlijn om de verlening van octrooien voor software zo transparant mogelijk te maken, binnen de grenzen van hetgeen verdragsrechtelijk (TRIPs-Verdrag) mogelijk is.
9 Zie het antwoord op vraag 8.
10 Ik verwijs graag naar de EZ-publicatie De juridische en economische aspecten van het software-octrooi, publicatienr. 01/20, naar mijn eerder genoemde brief aan uw Kamer d.d. 5 december, p. 8-9 en naar het AO van 13 december 2001 (verslag in Kamerstukken II, 26 628, nr. 5). Daarin zijn de uitkomsten van de discussiebijeenkomst die met VOSN en FENIT is gehouden neergelegd en besproken. Wanneer VOSN en FENIT nieuwe voorstellen hebben voor het voorkomen van zogenaamde triviale octrooien, ben ik vanzelfsprekend te allen tijde bereid daarover met hen van gedachten te wisselen en u daarover te berichten.