Ministerie van Economische Zaken


http://www.minez.nl

MIN EZ:software patenten

Ministerie van Economische Zaken
Berichtnaam: Persbericht
Nummer: 34
Datum: 6-3-02

SOFTWARE PATENTEN

Het lid Hindriks (PvdA) heeft aan de staatssecretaris van Economische Zaken op
26-02-2002 de volgende schriftelijke vragen gesteld.


1 Heeft u kennisgenomen van het persbericht 1) en de frequently asked questions over de ontwerp richtlijn inzake software patenten die vandaag door de EU zijn gepubliceerd?


2 Heeft u kennisgenomen van het commentaar 2)van software organisaties op deze
ontwerp-richtlijnen? Hoe beoordeelt u dit commentaar?


3 Zijn de voorstellen van de EU in overeenstemming met de inzet van de Nederlandse regering? Zo neen, welke acties bent u voornemens te ondernemen om de voorstellen alsnog in overeenstemming te brengen met deze inzet?


4 Houden de voorstellen van de EU in voldoende mate rekening met gewenste criteria inzake het erkennen van softwarepatenten? Zo ja, op grond waarvan? Zo neen, hoe denkt u de criteria, zoals die zijn ontwikkeld door de Vereniging Open Source Nederland (VOSN) en de Federatie Nederlandse IT (FENIT) alsnog in voldoende mate in de richtlijn verwerkt te krijgen?


5 Op welke wijze heeft u een actieve rol gespeeld 3) bij de totstandkoming van deze ontwerp-richtlijn?


6 Op welke wijze zult u alsnog de door u toegezegde 4) initiatieven om scherpe criteria ingevoerd te krijgen nemen in het Europees overleg over deze ontwerp-richtlijn?


7 Is het mogelijk om op grond van de nu bekende tekst van de ontwerp-richtlijn te komen tot het ongeldig verklaren van triviale software-octrooien? Zo ja, op grond waarvan meent u dat en welke software-octrooien zal dat betreffen? Zo neen, bent u voornemens daartoe nadere acties te ondernemen?


8 Is het waar dat deze ontwerp richtlijn is geschreven door Francisco Mingorance? Indien de directe verantwoordelijkheid elders ligt, is het dan waar dat Francisco Mingorance een belangrijke rol heeft vervuld bij het schrijven? Zo ja, hoe beoordeelt u dan zijn relatie met de Business Software Alliance en de daarin vertegenwoordigde grote Amerikaanse software-ondernemingen?


9 Bent u bereid om ten aanzien van de wijze van totstandkoming van deze ontwerp-richtlijn, alsmede de invloed daarop van externe adviseurs, nadere informatie te vragen aan de Europese Commissie?


10 Bent u bereid om nader overleg te voeren met de VOSN en de FENIT over deze
ontwerp-richtlijn van de EU? Kan de Kamer nadere berichten over dat overleg tegemoet zien?

---

1 http://eu.int/comm/press-room/index-en.htm
2 http://www.eurolinux.org/news/warn01C/indexen.html
3 Zie Kamerstuk 21 670 nr. 14, een algemeen overleg gehouden 14 maart 2001.

4 Uit Kamerstuk 21 670 nr. 14, 'De staatssecretaris gaat niet akkoord met wijzigingen van het verdrag zonder verbeterde regels. Hij gaat de strijd in Europa aan tegen triviale octrooien. Hij zal initiatieven nemen waar het gaat om scherpe criteria voor het vernauwen van de mazen, in overleg met onder andere het BIE, de FENIT en de VOSN. Hij zal ook kijken naar verkorting van de termijn. Er komt voorlichting aan het MKB en voor het reces of in ieder geval vlak daarna zal er een evaluatie komen'. En 'Vervolgens de staatssecretaris in deze samenvatting correct'.

De staatssecretaris van Economische Zaken, drs. G. Ybema, heeft deze vragen als volgt beantwoord.


1 Ja.



2 Ja. Ik zal dit commentaar meewegen bij de nadere bestudering van de ontwerp-richtlijn en bij de consultatie van de belanghebbenden in dat verband.


3 Ik ben blij met de conclusie van de Commissie dat het technische karakter van geoctrooieerde uitvindingen voorop blijft staan en dat zij er uitdrukkelijk vanaf ziet de deur open te zetten voor de octrooiering van software en business methods als zodanig. Dat laat onverlet dat wij de voorgestelde richtlijn kritisch zullen benaderen. De onderhandelingen in Brussel zullen gevoerd worden met behulp van de uitkomsten van de diverse onderzoeken die ik heb laten verrichten naar de economische en juridische aspecten van het softwareoctrooi. De EZ-publicatie De juridische en economische aspecten van het software-octrooi, publicatienr. 01/20 (aangeboden aan de Kamer met mijn brief d.d. 5 december 2001, kenmerk I/II/KB/01059514) is de weerslag daarvan. Een onderdeel van dat onderzoek was een discussiebijeenkomst met VOSN/FENIT over hun voorstellen voor criteria voor de octrooirechtelijke bescherming voor computerprogrammatuur. Verder heb ik onderzoek laten verrichten naar de toepasbaarheid van de WBSO-criteria op aanvragen van softwareoctrooien. De uitkomsten hiervan zijn u met de genoemde EZ-publicatie aangeboden en zijn aan de orde geweest tijdens het AO van 13 december 2001 (verslag in Kamerstukken II, 26 628, nr. 5). Verder zal de richtlijn worden voorgelegd aan belanghebbende kringen voor commentaar.


4 De voorstellen van de EU houden voldoende rekening met de internationaal voorgeschreven criteria inzake de octrooiering van uitvindingen. Zoals is gebleken bij het bestuderen van de criteria van VOSN en FENIT en zoals bleek tijdens de discussiebijeenkomst die gehouden is met beide organisaties, bieden de door hen voorgestelde criteria weinig houvast om het beoogde effect te bereiken (zie de genoemde EZ-publicatie, p. 41 e.v. en mijn brief aan uw Kamer d.d. 5 december, p. 9, beide besproken tijdens het AO van 13 december 2001).


5 Er is eind november overleg gevoerd met de desbetreffende medewerkers van het DG Interne Markt van de Europese Commissie, waarbij hun verslag is gedaan van onze bevindingen. Ook eerder bestonden informele contacten tussen mijn ambtenaren en die van het DG Interne Markt over de wenselijkheid en de inhoud van de richtlijn. De richtlijn komt op hoofdpunten (het niet volgen van de VS-praktijk en bestendiging van de huidige praktijk van het Europees Octrooibureau) overeen met deze Nederlandse inbreng.


6 Ik zal bij de onderhandelingen over de ontwerp-richtlijn putten uit het onder vraag 3 genoemde onderzoek, dat immers ook bedoeld was om een basis te bieden voor de standpuntbepaling van Nederland in die onderhandelingen.

Uit dat onderzoek is overigens gebleken dat er weinig mogelijkheden zijn zowel praktisch gezien als binnen de verplichtingen die met name het TRIPs-verdrag (Verdrag 57) inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, bijlage bij het Wereldhandelsverdrag) ons opleggen om de bestaande, internationaal aanvaarde en vastgelegde octrooicriteria verder aan te scherpen.


7 Het ongeldig verklaren van reeds bestaande, zogenaamde triviale octrooien is voorbehouden aan de rechter. Dat zal doorgaans gebeuren aan de hand van de wetgeving die gold op het moment waarop het octrooi werd aangevraagd. Eventuele toekomstige wijzigingen in de huidige wetgeving zullen dus niet kunnen leiden tot ongeldigverklaring van bestaande octrooien.
Wel verwacht ik een positieve invloed van de harmonisatie van de nationale wetten door middel van de nu voorgestelde richtlijn op de verlening van triviale octrooien in de nabije toekomst. Door de harmonisatie zal de ruimte om triviale octrooien te verlenen (en om een beroep op nietigheid van dergelijke octrooien door rechters te laten afwijzen) worden ingeperkt. Die harmonisatie zal de regelgeving tevens transparanter maken.


8 De gesuggereerde betrokkenheid van Francisco Mingorance wordt door zowel de Commissie als door de BSA zelf ontkend. Wel geeft Brussel toe, blijkens een artikel in het Financieel Dagblad van 27 februari 2002, p. 3, dat aan eerdere versies van het BSA-document tekstdelen zijn ontleend.


9 Het is een feit van algemene bekendheid dat de invloed van lobbyorganisaties groot is. Het richtlijnvoorstel zal zoals altijd kritisch op de inhoud worden beoordeeld.


10 Vanzelfsprekend worden contacten gelegd met de belanghebbende kringen buiten de overheid, waaronder VOSN/FENIT. De Kamer wordt op de hoogte gehouden.

Noot van de redactie: inlichtingen bij Judith Thompson, tel: (070) 379 61 74

06 mrt 02 14:26