Ministerie van Buitenlandse Zaken


---

Aan de Voorzitter van de Algemene Commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG DIE Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag

Datum 5 maart 2002 Auteur M.Th. Crucq

Kenmerk DIE-104/02 Telefoon 070 348 48 76

Blad /2 Fax 070 348 40 86

Bijlage(n) 11 E-mail die-in@minbuza.nl

Betreft Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen
C.c.

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij elf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

Verordening van de Raad betreffende de zevende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer

Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van herstelmaatregelen voor bepaalde bestanden van kabeljauw en heek

Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en leefomstandigheden (EU-SILC)

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de gemeenschap.

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling, voor de oogsten 2002, 2003 en 2004 en per soortengroep, van de garantiedrempels per lidstaat en de premies voor tabaksbladeren en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2075/92.

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: 'Informatie- en communicatietechnologieën in ontwikkelingslanden. De rol van ICT in de EG-ontwikkelingspolitiek.'

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van spiegels en aanvullende systemen voor indirect zicht en van voertuigen met deze voorzieningen, tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de totstandbrenging van een communautair kader voor geluidsclassificering van civiele subsonische vliegtuigen met het oog op de berekening van geluidsheffingen

Werkdocument van de Commissie: "Verband tussen de bescherming van de interne veiligheid en de naleving van internationale verplichtingen en instrumenten op het gebied van bescherming".

Voorstel voor een besluit van de raad tot vaststelling van een kaderprogramma op basis van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

Fiche 1: Verordening controleapparaat wegvervoer

Titel

Verordening van de Raad betreffende de zevende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer


Datum raadsdocument: 7 december 2001

nr. Raadsdocument: 14859/01

nr. Commissiedocument: COM(2001)698 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: V&W i.o.m. SZW

Behandelingstraject in Brussel:

De Verordening 2135/98 tot wijziging van Vo. 3821/85 is in 1998 vastgesteld en gepubliceerd. De bij de Verordening behorende Annex 1B met technische specificaties is in maart 2000 door het gemandateerde Technisch Comité vastgesteld, maar niet bekrachtigd door de Europese Commissie en derhalve ook niet gepubliceerd; publicatie van de Annex 1B is cruciaal voor het starten van de invoeringstermijn van 24 maanden. Een voorstel tot wijziging van de Annex is in september 2001 door het Technisch Comité verworpen. Volgens de verordening 3821/85 dient de Europese Commissie nu een voorstel voor een Annex 1B aan de Raad van Ministers aan te bieden. De Raad dient binnen drie maanden een besluit te nemen.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

\De Verordening 2135/98 tot invoering van de digitale tachograaf is in juni 1997 (tijdens het Nederlandse voorzitterschap) tot een gemeenschappelijk standpunt gebracht. De verordening is in 1998 gefinaliseerd. Destijds kende de verordening een zeer beperkte annex met grotendeels onvolledige technische specificaties. Via de verordening heeft de Commissie het mandaat gekregen om de technische specificaties nader uit te werken in afstemming met een technisch comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten.

De technische specificaties betreffen onder andere de eisen die aan de digitale tachograaf en de smart cards worden gesteld (waaronder veiligheidseisen). De verplichting tot het inbouwen van een digitale tachograaf is afhankelijk van de publicatie van de technische specificaties. De verordening 3821/85 schrijft voor dat voertuigen die 24 maanden na datum van publicatie voor het eerst op de markt worden gebracht, direct moeten zijn voorzien van een digitale tachograaf.

Rechtsbasis van het voorstel: Verordening 3821/85, artikel 17 en 18

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief: het is van belang dat de handhaving en uitvoering op een geharmoniseerde wijze binnen de Europese Unie worden uitgevoerd.

Nederlandse belangen:

Nederland huldigt de mening dat een digitale tachograaf een grote stap voorwaarts is voor de handhaving door overheden. Tevens biedt een digitaal systeem ook ondernemers meer voordelen dan de huidige analoge tachograaf. De gegevens, die de tachograaf digitaal registreert, zijn ook de basisgegevens die een ondernemer nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Aanvullende wetgeving inzake de digitale tachograaf; geen betrokkenheid IPO/VNG.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Geen, tenzij een nieuw voorstel tot wijziging van Verordening 3821/85 wordt ingediend na afwijzing van het voorstel van de Europese Commissie voor een bijgestelde Annex 1B door de LS. Bij een nieuw voorstel voor een Verordening is de co-decisie procedure van kracht.

Fiche 2: Verordening herstelmaatregelen kabeljauw en heek

Titel:

Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van herstelmaatregelen voor bepaalde bestanden van kabeljauw en heek


Datum raadsdocument: 14 december 2001

nr. Raadsdocument: 15245/01

nr. Commissiedocument: COM(2001) 724 def.

Eerstverantwoordelijke ministerie: LNV i.o.m. FIN

Behandelingstraject in Brussel:

Via Raadswerkgroep Intern (eerste behandeling 10 januari), Coreper en Visserijraad (beoogd voor Visserijraad 8 april, hoewel dit waarschijnlijk niet wordt gehaald).

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): N.v.t.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Vanwege de kritieke situatie omtrent de bestanden van kabeljauw en heek is in de Visserijraad van december 2000 besloten een herstelplan voor deze soorten op te stellen. Na het instellen van een noodplan en aanvullende technische maatregelen is het voorliggende voorstel gericht op structurele maatregelen tot herstel van de genoemde bestanden. Dit voorstel moet ook de blauwdruk zijn voor verdere herstelplannen van andere bestanden.

De Commissie geeft in dit voorstel aan dat de visserijdruk moet verminderen, niet alleen door het laag houden van de TAC (Total Allowable Catch) voor kabeljauw en heek in de komende jaren, maar ook door verlaging van de visserij-inspanning in het algemeen. Aanvullend wordt voor de monitoring, inspectie, vlootstructuurplannen en marktmaatregelen een aanscherping voorgesteld.

Verder zal een snelle besluitvormingsprocedure worden opgezet zodat daar waar hoge concentraties jonge vis worden gevonden onmiddellijk overgegaan kan worden tot een vangstverbod (Real Time Closures).

Rechtsbasis van het voorstel:

EG-verdrag artikel 37 (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid).

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Het betreft een exclusieve bevoegdheid van de EG.

Nederlandse belangen:

De korte termijn-gevolgen van een structureel herstelplan kunnen voor de Nederlandse visserijsector ingrijpend zijn. Reductie van visserijmogelijkheden, zowel door een verlaagd quotum als door vermindering van het aantal zeedagen, kunnen voor de Nederlandse vloot die kabeljauw en heek vooral als bijvangst vangt disproportioneel uitpakken. Het uiteindelijke doel van het voorstel, een gezond bestand kabeljauw en heek, is echter zowel economisch als ecologisch van het grootste belang.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): N.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Raadpleging

Fiche 3: Verordening statistiek inkomens en leefomstandigheden (EU-SILC)

Titel:

Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de raad inzake de communautaire statistiek van inkomens en leefomstandigheden (EU-SILC)


Datum Raadsdocument: 19 december 2001

nr. Raadsdocument: 15516/01

nr. Commissiedocument: COM(2001) 754 def

Eerstverantwoordelijk Ministerie: SZW i.o.m. EZ

Behandelingstraject in Brussel: Behandeling in de Raadswerkgroep Ecofin

Consequenties voor EG-begroting in (M)EURO's(per jaar):

Jaar 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Vastleggingskredieten (*) 4,68 7,68 7,68 3,00
Betalingskredieten (*) 2,18 4,48 6,78 7,68 3,5 3,3 0,9

(*) Incl. personele middelen en huishoudelijke uitgaven MEUR 1,08 per jaar).

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Sinds langere tijd is er op hoog politiek niveau behoefte aan internationaal vergelijkbare statistieken over inkomen, levensomstandigheden en sociale uitsluiting. Vooral indicatoren over armoede en sociale uitsluiting worden als zeer belangrijk beschouwd.

In de Raden van Lissabon (23-24 maart 2000) en Nice (7-9 december 2000) werden de thema's armoede en sociale uitsluiting uitgebreid behandeld en werd besloten tot het opstellen van een aantal indicatoren. Doel van deze indicatoren is om de informatie-uitwisseling te bevorderen en de voortgang beter te kunnen monitoren.

In deze context heeft de Commissie het "communautair actieprogramma ter aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten ter bestrijding van sociale uitsluiting"opgesteld. Dit heeft tot doel de bevordering van de "verzameling en verspreiding van vergelijkbare statistische gegevens in de lidstaten en op communautair niveau".

Voor de jaren 1994-2001 zorgde (en zorgt) het communautair panel voor huishoudens (ECHP) voor het basismateriaal waaruit de indicatoren konden worden samengesteld. Omdat de inhoud echter aan nieuwe politieke eisen diende te worden aangepast en er om operationele verbeteringen werd gevraagd is besloten om het ECHP vanaf 2003 te vervangen door een communautaire statistiek van inkomens en levensomstandigheden ('EU-SILC').

Het doel van deze verordening is de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor de systematische productie van genoemde communautaire statistiek, die vergelijkbare en actuele transversale en longitudinale gegevens over inkomens en het niveau en de structuur van armoede en sociale uitsluiting op nationaal en Europees niveau omvat.

In het kader van deze verordening wordt met name onderzoek gedaan naar de volgende onderwerpen: inkomen, sociale uitsluiting, huisvesting, onderwijs en arbeidssituatie.

Rechtsbasis van het voorstel:

EG-verdrag artikel 285 (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: positief. Op Communautair niveau is vastgelegd welke statistische informatiebehoefte bestaat voor het voorbereiden, volgen en evalueren van het EU-beleid inzake het tegengaan van armoede en sociale uitsluiting De verordening laat de lidstaten voldoende ruimte om vorm en middelen te kiezen voor het samenstellen van de gevraagde informatie. Zo zou Nederland bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van administratieve gegevens in combinatie met gegevens uit enquêtes zoals het Sociaal-Economisch Panelonderzoek om de informatie samen te stellen.

Proportionaliteit: de verordening lijkt nu te voldoen aan het proportionaliteitsbeginsel. Wel dient bij de verdere uitwerking van de verordening dit punt voortdurend te worden meegenomen. De vraag naar statistische uitkomsten, maar ook micro-gegevens voor deze beleidsterreinen, is bijzonder groot. Deze vraag dient echter steeds afgewogen te worden tegen de mogelijke meerkosten voor de nationale statistiekproducenten en de belasting voor respondenten.

Deregulering: niet van toepassing.

Nederlandse belangen

Nederland heeft er belang bij dat er kwalitatief goede en internationaal vergelijkbare statistische informatie komt over inkomens, sociale uitsluiting, armoede en levensomstandigheden. De statistische informatie wordt (mede) gebruikt voor vergelijking van de lidstaten in het kader van het Lissabontraject. In het belang van onderzoek is verder de beschikbaarheid van en toegang tot microgegevens wenselijk.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO / VNG) Geen

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:Co-decisie.

Fiche 4: Mededeling gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie


Datum raadsdocument: 20 november 2001

nr. Raadsdocument: 14239/01

nr. Commissiedocument: COM (2001) 672 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: JUST i.o.m. BZ, SZW

Behandelingstraject in Brussel:

Werkgroep migratie, visa, grenzen, en Cirefi, Strategisch Comité voor immigratie, grenzen en asiel, JBZ-Raad

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):

De Commissie stelt in de Mededeling voor om (o.a.) een nieuw financieringsprogramma in te stellen, maar geeft niet aan hoe groot het budgettair beslag van dit programma zou moeten zijn. De Commissie moet hierover z.s.m. helderheid verschaffen.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In november 2001 heeft de Commissie een mededeling uitgebracht betreffende een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie. Daarin schetst zij het raamwerk voor een brede aanpak van dit probleem. De Commissie identificeert zes terreinen waarop maatregelen ter preventie en bestrijding van illegale immigratie moeten worden genomen:

visumbeleid;

infrastructuur voor uitwisseling van informatie, samenwerking en coördinatie;

grensbeheer;

politiële samenwerking;

vreemdelingenrecht en strafrecht en

terugkeer en terug- en overnamebeleid.

De mededeling bevat een voorstel voor een actieplan, waarin een aantal voorstellen nader zijn uitgewerkt. Nederland hecht veel belang aan de ontwikkeling van een gezamenlijke aanpak van illegale immigratie en acht het actieplan van de Commissie daarvoor een goede basis. Het bevat verschillende voorstellen die al eerder door Nederland zijn bepleit. Dat neemt niet weg dat het plan nog niet "af" is. Het behoeft nadere uitwerking, indicatie van prioriteiten en een tijdpad voor de uitvoering.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikelen 62 en 63, derde lid van het EG-verdrag en artikelen 29, 30 en 31 van het Verdrag betreffende Europese Unie (VEU) inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. Het voorstel past in de plannen, voortvloeiend uit de conclusies van de top te Tampere, om een gemeenschappelijk asiel- en migratiebeleid te ontwikkelen.

Nederlandse belangen:

Nederland is in het kader van bestrijding van illegale immigratie voorstander van gemeenschappelijke maatregelen op het terrein van visaverlening, grensbeheer, terugkeer en het sluiten van terug- en overnameovereenkomsten. Verder acht Nederland het van belang om in dit kader de samenwerking en de informatie-uitwisseling te verbeteren en te intensiveren. In de mededeling wordt een breed scala aan onderzoeken en nog nader uit te werken voorstellen door de Commissie aangekondigd. Vooralsnog is niet duidelijk welk tijdpad de Commissie voor ogen heeft voor het doen van deze onderzoeken en het uitwerken van de nadere voorstellen. Verder is niet duidelijk welke onderzoeken c.q. voorstellen prioriteit hebben. Het vorenstaande brengt met zich dat Nederland nog geen duidelijk standpunt kan innemen zolang de resultaten van de onderzoeken en de inhoud van de nadere voorstellen onbekend zijn. Nederland kan na eerste lezing slechts ingaan op wenselijkheid van de door de Commissie gedane voorstellen.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Gezien de aard van de voorstellen kan thans nog niet worden beoordeeld in hoeverre er consequenties zijn voor de nationale regelgeving.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Adviesprocedure.

Fiche 5: Richtlijn veiligheid luchtvaartuigen derde landen

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de gemeenschap.


Datum Commissiedocument: 14 januari 2002.

nr. Raadsdocument: 05532/02

nr. Commissiedocument: COM(02)008 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: V&W

Behandelingstraject in Brussel:

Transportwerkgroep van de Transportraad; agendering afhankelijk van Spaans of volgend voorzitterschap.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):

Lopende kosten voor het totale programma (5 jaar): EUR 728.950,- per jaar. Deze middelen dienen binnen de financiële perspectieven te blijven

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De richtlijn sluit aan op een mededeling (COM (2001) 390) waarin de Commissie aandringt op een meer gemeenschappelijk optreden jegens vliegtuigen uit derde landen en voorstelt dat de Gemeenschap lid wordt van de ICAO (International Civil Aviation Organisation).

Het doel van deze richtlijn is de veiligheid in de luchtvaart te helpen verhogen door ervoor te zorgen dat:

informatie wordt verzameld en verspreid om over voldoende bewijsmateriaal te kunnen beschikken bij besluiten tot maatregelen die nodig zijn om de veiligheid van de passagiers en de bevolking op de grond te garanderen;

luchtvaartuigen uit derde landen, de exploitatie daarvan en de bemanningen geïnspecteerd worden wanneer de gegronde verdenking bestaat dat de internationale veiligheidsnormen niet worden nageleefd;

dat deze luchtvaartuigen een vliegverbod opgelegd krijgen indien zulks noodzakelijk is om onmiddellijke veiligheid te verzekeren;

passende maatregelen worden getroffen en uitgevoerd om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen.

Het voorstel beoogt een formalisering van de SAFA-procedure, die nu namens de ECAC door de JAA (Joint Aviation Authority) wordt beheerd. De ECAC (European Civil Aviation Conference) geeft advies over dit voorstel aan de Commissie.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 80, tweede lid van het EG-verdrag (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid).

Comitologie:

Voor de uitvoering van de richtlijn staat een regelgevend comité de Commissie bij.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Subsidiariteit: Positief. Derde landen die toegang hebben tot de luchthavens van de EU passen niet altijd de internationale minimumveiligheidsnormen toe en brengen daardoor de veiligheid van de Europese burgers die met deze maatschappijen vliegen of in de buurt van Europese luchthavens wonen in gevaar. Met deze richtlijn wordt de SAFA-procedure geformaliseerd, verzwaard en binnen de hele EU toegepast. Een EU-gecoördineerd optreden met uitwisseling van informatie waardoor mogelijke gebreken eerder opgespoord kunnen worden is effectiever dan maatregelen die de lidstaten los van elkaar nemen. Een Europees optreden heeft daarentegen het nadeel dat het weerstand kan oproepen in de mondiale discussie in de ICAO, in die zin dat het een beeld oproept van ongewenste blokvorming.

Proportionaliteit: Of het voorgestelde EU-optreden voldoende vorm en ruimte laat aan de lidstaten en niet verder dan nodig om de doelstellingen van het EG-verdrag te verwezenlijken is in dit stadium moeilijk te beoordelen.

Deregulering: In Nederland werkt de SAFA-procedure weliswaar al, maar het voorstel brengt enkele aanvullende verplichtingen voor Nederland met zich, zoals aanpassing van wet- en en regelgeving (artikel 12 van het voorstel). Implementatie betekent dus in ieder geval geen deregulering.

Nederlandse belangen:

Veiligheidsrisico's van vliegtuigen uit derde landen hebben, gegeven de internationale dominantie van de luchtvaart, een nadelige invloed op de veiligheid van het luchtverkeer in Nederland.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

De richtlijn beoogt de formalisering van de SAFA-procedure die in Nederland nu al wordt uitgevoerd. Er worden Nederland in de artikelen 4 t/m 10 meer verplichtingen opgelegd dan nu met de SAFA-procedure. De bevoegdheden van ambtenaren die SAFA-inspecties uitvoeren vinden hun grond in artikel 73, eerste lid, onder a, van de Luchtvaartwet en artikel 11.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Luchtvaart. Deze 2 artikelonderdelen vormen de basis voor het Besluit Aanwijzing ambtenaren die luchtvaartterreinen en luchtvaartuigen mogen betreden.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie.

Fiche 6: Verordening tabaksbladeren

Titel:

Voorstel voor een Verordening van de Raad tot vaststelling, voor de oogsten 2002, 2003 en 2004 en per soortengroep, van de garantiedrempels per lidstaat en de premies voor tabaksbladeren en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2075/92.


Datum raadsdocument: 26 november 2001

nr Raadsdocument: 14521/01

nr Commissiedocument: COM(2001)684 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: LNV i.o.m. VWS, VROM, EZ, FIN

Behandelingstraject in Brussel:

Na raadpleging van het Europese Parlement stelt de (Landbouw-)raad de verordening via het CSA met gekwalificeerde meerderheid vast.

Consequenties voor de EU-begroting in EURO per jaar: N.v.t., het betreft reallocatie

Korte inhoud en doelstelling voorstel:

Het voorstel betreft een wijziging van de raadsverordening 2075/92 en beoogt een verlaging van de tabakspremies en een verlaging van de garantiehoeveelheid zodat door deze laatste maatregel een besparing van MEUR 31,4 per jaar wordt gerealiseerd voor 2002, 2003 en 2004. De verlaging van de premies zal ten goede komen aan het tabaksfonds dat hiermee projecten in het kader van voorlichting over de risico's van roken en zoeken naar alternatieve werkgelegenheid (bijv. omschakeling naar milieuvriendelijker telen) financiert. In 2002 bedraagt de deductie van de premie ten gunste van het Fonds 2%, in 2003 3% en vanaf 2004 5%, waardoor het fonds in 2003 met MEUR 10 toeneemt en in 2004 met MEUR 30. Dit voorstel moet gezien worden in het kader van de mededeling van de Commissie van 16 mei jl.: "Duurzame ontwikkeling in Europa voor een betere wereld: een strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling". In deze mededeling wordt aangekondigd dat in aansluiting op de evaluatie van de tabaksregeling zodanige aanpassingen zullen worden doorgevoerd dat de tabakssubsidies geleidelijk kunnen worden afgeschaft en tegelijkertijd maatregelen kunnen worden ingevoerd ter ontwikkeling van alternatieve inkomstenbronnen en economische activiteiten voor tabakstelers en hun werknemers, en hiertoe een vroege datum vast te stellen. In Gotenburg heeft de Raad nota genomen van deze mededeling.

Rechtsbasis van het voorstel:

Art. 36, 37 EG-verdrag (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid)

Subsidiariteitstoets, proportionaliteit, deregulering:

Positief; het betreft een exclusieve bevoegdheid van de EG.

Nederlandse belangen:

In Nederland wordt geen tabak verbouwd. Ook is de Nederlandse tabaksindustrie, voor zover aanwezig, niet afhankelijk van de aanvoer van tabaksbladeren uit de EU. Het Nederlandse belang in deze is dat er goede afspraken op Europees niveau over de tabaksteelt op korte en lange termijn worden gemaakt en dat die afspraken in het kader van de hervorming van de tabakssector ook worden nagekomen en waar mogelijk worden aangescherpt. Deze afspraken houden in dat de steun aan de tabakssector gefaseerd wordt afgebouwd. Gezondheids- en milieubelang, alsmede coherentie met het externe beleid (handelsbeleid en ontwikkelings-samenwerking) zijn redenen om tabakspremies af te bouwen.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): Geen

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Raadpleging

Fiche 7: Mededeling m.b.t. de rol van ICT in de EG-ontwikkelingspolitiek

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: 'Informatie- en communicatietechnologieën in ontwikkelingslanden. De rol van ICT in de EG-ontwikkelingspolitiek.'


Datum Raadsdocument: 8 januari 2002

nr. Raadsdocument: 5091/02

nr. Commissiedocument: COM (2001) 770 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: BZ i.o.m. EZ

Behandelingstraject in Brussel:

Het document zal behandeld worden in de Raadswerkgroep voor ontwikkelingssamenwerking; tijdens de Ontwikkelingssamenwerkingsraad van mei 2002 zullen conclusies worden aangenomen.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):

Het voorgestelde beleid zal geen financiële consequenties hebben voor de begroting. Het gaat om voorstellen die in het huidige ontwikkelingsbeleid van de Commissie zullen worden geïntegreerd en dus met bestaande middelen worden gefinancierd.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Op verzoek van enkele lidstaten heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd over het beleid ten aanzien van ICT in het ontwikkelingsbeleid. De snelle marktontwikkelingen en de technologische vooruitgang op het terrein van ICT hebben gevolgen op praktisch alle maatschappelijke terreinen. De term 'digitale kloof' geeft aan dat niet iedereen van deze revolutionaire veranderingen kan profiteren. ICT is voor de Commissie geen prioritaire sector, zo betoogt de mededeling. ICT is echter wel een belangrijk instrument voor een efficiëntere en effectievere hulpverlening. Bovendien moet ICT worden erkend als een steeds belangrijker instrument in het economische en sociale weefsel van landen overal ter wereld.

Zoals met andere uitdagingen op het gebied van ontwikkeling is het besluit om deze kansen te grijpen aan de ontwikkelingslanden zelf en aan de relevante belanghebbenden, met name de lokale gemeenschappen. Hun eigen inbreng is onontbeerlijk.

In het kader van ontwikkelingsbeleid heeft ICT meerdere functies. Enerzijds faciliteert het ontwikkelingsprogramma's door kostenbesparing, kennisverbreiding, aanpassing aan lokale behoeftes etc. Anderzijds kent toegang tot ICT voor een land vele voordelen, burgers krijgen op die wijze toegang tot kennis, informatie en communicatie.

Gebrek aan ICT-beleid, het ontbreken van een regelgevend kader en de hoge kosten zijn (naast andere meer praktische zaken als analfabetisme, gebrek aan betrouwbare elektriciteitsvoorziening, gebrek aan kapitaal en investeringen) belemmerende factoren. De internationale gemeenschap zou op dit terrein een rol kunnen spelen.

De EG blijft ICT steunen en gebruiken als een instrument voor de verwezenlijking van de doelstellingen binnen de kerngebieden en transversale thema's van het nieuwe EG- ontwikkelingsbeleid. ICT staat niet op zich zelf, maar moet gezien worden als integrerend onderdeel van een algemene ontwikkelingsstrategie en beleidsdialoog met de begunstigde landen.

Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., het betreft een mededeling.

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: N.v.t., het betreft een mededeling.

Nederlandse belangen:

Voor Nederland staat binnen het ontwikkelingsbeleid de armoedebestrijding centraal. Een zo effectief en efficiënt mogelijke inzet van middelen wordt nagestreefd. Wanneer de Commissie haar beleid beperkt tot de zes prioritaire sectoren (integratie van ontwikkelingslanden in de wereldeconomie, regionale integratie, macro-economische steun met name in de sociale sectoren , infrastructuur, plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid, en institutionele capaciteitsopbouw) zal dit haar beleid ten goede komen. ICT kan veel bijdragen aan de ontwikkeling van de productiviteit, en dus economische groei van een land. ICT moet echter niet als een sector worden gezien maar vooral als een instrument.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Geen

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

N.v.t., het betreft een mededeling die het EP ter informatie is toegegaan.

Fiche 8: Richtlijn m.b.t. 'dode hoek' spiegels

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de typegoedkeuring van spiegels en aanvullende systemen voor indirect zicht en van voertuigen met deze voorzieningen, tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG


Datum raadsdocument: 8 januari 2002

nr. Raadsdocument: 5111/02

nr. Commissiedocument: COM(2001) 811 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: V&W

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Motorvoertuigen; laatst gehouden vergadering 04 februari 2002.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Vracht- en bestelauto's hebben een zogenaamde dode hoek, d.w.z. het grondvlak rechts naast en voor het voertuig (dat laatste alleen bij de grotere vrachtauto's) dat niet zichtbaar is voor de bestuurder. Het voorstel beoogt deze dode hoeken aanmerkelijk te reduceren. Daartoe wordt in het voorstel het gebied aan de rechterzijde van het voertuig dat moet kunnen worden overzien uitgebreid en wordt voor de zware vrachtauto's een nieuw gebied vóór het voertuig geïntroduceerd dat moet kunnen worden overzien m.b.v. een spiegel of een camerasysteem.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 95 EG-verdrag (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief: het gaat om de wijziging van een bestaande richtlijn waarin de eisen voor het zicht van de bestuurder worden aangescherpt. Door dit in communautair verband te regelen draagt het bij aan het voorkomen van concurrentievervalsing.

Nederlandse belangen:

Het aantal dodelijke slachtoffers a.g.v. deze problematiek bedraagt zonder nadere maatregelen in Nederland ca. 30 per jaar (90 zwaargewonden). Daarom heeft deze richtlijn hoge prioriteit voor Nederland.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

Aanpassing van de wegenverkeerswet

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie

Fiche 9: Richtlijn geluidsclassificering civiele subsonische vliegtuigen

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de totstandbrenging van een communautair kader voor geluidsclassificering van civiele subsonische vliegtuigen met het oog op de berekening van geluidsheffingen


Datum raadsdocument: 9 januari 2002

nr. Raadsdocument: 5119/02

nr. Commissiedocument: COM(2001)74 def

Eerstverantwoordelijke ministerie: V&W i.o.m. VROM, EZ, BZ/OS

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Vervoer, Transportraad

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): geen

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het voorstel beoogt het tot stand brengen van een gemeenschappelijk kader voor de geluidsclassificatie van vliegtuigen voor het berekenen van de geluidsheffingen. Doel is de milieu-effectiviteit van door luchthavens toegepaste geluidsheffingen te verbeteren door ervoor te zorgen dat op de geluidsemissie van vliegtuigen gebaseerde gemeenschappelijke criteria worden gehanteerd bij de berekening van het niveau van deze heffingen voor milieudoeleinden. De richtlijn richt zich in eerste instantie op landen die nog geen geluidsheffingensysteem hebben en dit willen invoeren. Landen (zoals Nederland) die al een heffingensysteem hebben moeten de bepalingen van de richtlijn in acht nemen bij ingrijpende wijziging, danwel uiterlijk op 1 april 2006 aan de richtlijn voldoen.

Voor lawaaiige vliegtuigen uit ontwikkelingslanden is in dit voorstel geen uitzondering gemaakt. Dit is conform de afspraken in ICAO dat deze uitzonderingen worden gemaakt indien maatregelen aan de orde zijn die een verbod inhouden voor deze vliegtuigen. In het voorstel over geluidclassificering is geen algeheel verbod opgenomen voor lawaaiige vliegtuigen, maar alleen een rekenmethode voor de classificering van geluid ten behoeve van een heffing die de luchtvaartsector zou kunnen instellen indien de geluidssituatie het noodzakelijk maakt om het gebruik van lawaaiige vliegtuigen te ontmoedigen. In het voorstel over geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen luchthavens is alleen een uitzondering gemaakt voor de beperkingen genoemd in artikel 6 omdat het daarbij gaat om een algeheel verbod op vliegtuigen uit ontwikkelingslanden die een maximum geluidniveau overschrijden.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 80 lid 2 EG-verdrag (besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

In de EU worden thans verschillende systemen voor het berekenen van geluidsheffingen gehanteerd welke niet altijd op adequate wijze doorwerken. Een geharmoniseerde aanpak, waarbij beter rekening wordt gehouden met de relatieve geluidshinder van verschillende vliegtuigen, zal ertoe bijdragen de exploitatie van het luchtvervoer in de gemeenschap milieuvriendelijker te maken. Binnen een geliberaliseerde luchtvervoersmarkt is het belangrijk distorsies te voorkomen die worden veroorzaakt door discrepanties in de behandeling van dezelfde vliegtuigtypen op verschillende luchthavens.

T.a.v. proportionaliteit geldt dat het voorstel zich beperkt tot minimumeisen. De lidstaten krijgen voldoende ruimte om rekening te houden met parameters die specifiek zijn voor individuele luchthavens, zoals de hoogte van de geluidsheffing per eenheid, de kenmerken van de vloot en de variatie tussen de laagste en de hoogste heffing.

Nederlandse belangen:

Nederland heeft thans reeds een eigen systematiek (reeds een ver ontwikkelde systematiek voor de luchthaven Schiphol); bij ingrijpende wijziging hiervan moet de richtlijn worden gevolgd. Uiterlijk 1 april 2006 moet de EU-systematiek van geluidsclassificering zijn ingevoerd. Schiphol acht het uit concurrentie-overwegingen van belang dat de systematiek van geluidsheffingen zoveel mogelijk wordt geharmoniseerd.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

De Luchtvaartwet (artikelen 77 en 77a t/m 77c) moet worden gewijzigd.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie

Fiche 10: Werkdocument bescherming interne veiligheid

Titel:

Werkdocument van de Commissie: "Verband tussen de bescherming van de interne veiligheid en de naleving van internationale verplichtingen en instrumenten op het gebied van bescherming".


Datum raadsdocument: 19 december 2001

nr. Raadsdocument: 15520/01

nr. Commissiedocument: COM (2001) 743 def.

Eerstverantwoordelijke ministerie: JUST i.o.m. BZ, BZK

Behandelingstraject in Brussel:

In het kader van de thans lopende en nog te voeren besprekingen en onderhandelingen over de diverse voorstellen voor EG-wetgeving op het gebied van asiel en migratie zullen de bepalingen betreffende 'binnenlandse veiligheid' opnieuw worden bekeken. Op middellange tot lange termijn zal de Commissie op basis van het werkdocument wellicht voorstellen voor (wijzigingen van) wetgeving indienen.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):

Het betreft een werkdocument waaruit niet direct communautaire voorstellen voortvloeien. Derhalve zijn geen financiële gevolgen te verwachten.

Financiële en personele gevolgen voor de (Rijks)overheid:

Het betreft een werkdocument waaruit niet direct communautaire voorstellen voortvloeien. Derhalve zijn geen financiële gevolgen te verwachten.

Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het werkdocument is een reactie van de Commissie op conclusie 29 van de buitengewone JBZ-raad die op 20 september 2001 werd gehouden naar aanleiding van de tragische gebeurtenissen van 11 september 2001 in de VS. In die conclusie werd de Commissie verzocht om "dringend het verband te bekijken tussen de bescherming van de interne veiligheid en de naleving van internationale verplichtingen en instrumenten op het gebied van bescherming". Het werkdocument heeft tot doel zowel een snelle reactie als een uitvoerig overzicht van de problematiek te geven.

Het werkdocument is gebaseerd op twee uitgangspunten:

dat bona fide vluchtelingen en asielzoekers niet de dupe mogen worden van de gebeurtenissen van 11 september 2001 in de VS, en

dat degenen die terroristische daden steunen of plegen op geen enkele manier toegang moet worden geboden tot het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie.

Het werkdocument gaat uit van een nauwgezette toepassing van de bestaande uitzonderingsmogelijkheden op de bescherming van vluchtelingen en niet van een (drastische) wijziging van de regeling voor de bescherming van vluchtelingen en bona fide asielzoekers.

Op basis van het overzicht in het werkdocument zullen de thans lopende en nog te voeren besprekingen op het gebied van migratie en asiel opnieuw worden bekeken.

Het werkdocument volgt vier hoofdlijnen:

er wordt een analyse gemaakt van de bestaande rechtsinstrumenten om personen die geen internationale bescherming verdienen uit te sluiten van de vluchtelingenstatus in de zin van het Vluchtelingenverdrag en van andere vormen van internationale bescherming. Op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan de vluchtelingenstatus van personen die betrokken zijn bij terroristische handelingen worden geweigerd of ingetrokken. De betrokkene kan eveneens worden uitgesloten van andere vormen van internationale bescherming, zoals subsidiaire bescherming;

er wordt nagegaan welke juridische stappen kunnen worden gezet door staten die worden geconfronteerd met personen die zijn uitgesloten van internationale beschermingsregelingen: strafrechtelijke vervolging of uitlevering. Het toekomstig Internationaal Strafhof (ISH) zou een belangrijke rol kunnen spelen in de context van de vervolging van deze personen. Overigens is samenwerking met het ISH een zaak van de lidstaten en niet van de Commissie. Verder wordt geconstateerd dat uitlevering of verwijdering op grond van andere internationale verplichtingen van landen, met name artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), onmogelijk kan zijn. In dit kader wordt gewezen op wetgeving die recentelijk op lidstaatniveau is voorgesteld met betrekking tot het in hechtenis nemen van onderdanen van andere staten wier aanwezigheid wordt beschouwd als een risico voor de nationale veiligheid en die ervan worden verdacht internationale terroristen te zijn;

er wordt nader ingegaan op de maatregelen die in verband met deze problematiek op Europees niveau kunnen worden genomen, zowel op de korte als op de middellange tot lange termijn. Genoemd worden de totstandkoming van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel, een meer convergente uitlegging en toepassing van uitsluitingsbepalingen, administratieve samenwerking en gegevensuitwisseling, en de open coördinatiemethode;

tenslotte worden de bepalingen met betrekking tot de interne veiligheid in de EG-wetgeving en in (toekomstige) voorstellen voor richtlijnen op het gebied van asiel en immigratie tegen het licht gehouden om na te gaan of deze toereikend zijn. Gesteld wordt dat de bestaande EG-wetgeving en de voorstellen voor dergelijke wetgeving voldoende zijn.

In verband met de behandeling van asielverzoeken in het geval van uitlevering wanneer de betrokken asielzoeker is aangeklaagd door een internationaal straftribunaal of wanneer het land van herkomst om uitlevering heeft verzocht in verband met ernstige misdrijven, doet de Commissie voorstellen. Deze voorstellen zijn ofwel schorsing van de asielprocedure, ofwel het afwijzen van de asielaanvraag. De ontwerprichtlijn inzake de minimumnormen voor de asielprocedure dient overeenkomstig deze opties te worden aangepast. Ook ten aanzien van de ontwerprichtlijn inzake opvang van asielzoekers doet de Commissie een voorstel tot aanvulling waarin wordt bepaald dat lidstaten de normale opvang ten aanzien van asielzoekers die betrokken zijn bij terroristische activiteiten moeten stopzetten.

Rechtsbasis van het voorstel:

Het betreft nog geen formeel voorstel voor wetgeving. Het werkdocument vloeit voort uit een verzoek van de buitengewone JBZ-Raad van 20 september 2001

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

De inhoud van het werkdocument sluit aan bij het in het EG-verdrag neergelegde doel om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te creëren, hetgeen onder andere maatregelen op het gebied van asiel en immigratie en interne veiligheid vereist. Hierbij moet rekening worden gehouden met de relatie tussen het waarborgen van de interne veiligheid en de naleving van internationale beschermingsverplichtingen. Inhoudelijk wordt aangesloten bij de bepalingen betreffende de interne veiligheid in bestaande EG-wetgeving en (toekomstige) voorstellen voor EG-wetgeving op het gebied van asiel en immigratie. Hierbij worden bepalingen uiteengezet die het mogelijk maken een onderdaan van een derde land die eventueel als een bedreiging voor de nationale/openbare veiligheid zou kunnen worden beschouwd uit te sluiten van het recht op internationale bescherming, verblijf of toegang tot bepaalde voordelen. In het licht van het bovenstaande voldoet het werkdocument aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.

Nederlandse belangen:

Zoals bekend is Nederland groot voorstander van een gemeenschappelijk Europees asiel- en immigratiebeleid. Het werkdocument kan er aan bijdragen dat degenen die betrokken zijn bij terroristische handelingen tegen de achtergrond van internationale bescherming eenzelfde behandeling van hun zaak krijgen in alle lidstaten.

Nederland hecht er aan dat mechanismen om degenen die geen internationale bescherming verdienen uit te sluiten van die bescherming, nauwgezet worden toegepast.

Voorts hecht Nederland aan een Europese oplossing met betrekking tot de verblijfsrechtelijke positie van personen die van beschermingsregelingen zijn uitgesloten maar, op grond van andere internationale verplichtingen (met name artikel 3 EVRM), niet kunnen worden verwijderd. In geval van een eventuele harmonisatie van fundamentele rechten/voorzieningen van dergelijke personen moet goed worden gekeken of het voorgestelde rechten- en voorzieningenniveau over de gehele lijn wel wenselijk is.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)

In dit stadium geen, het betreft een werkdocument. Wel zullen de bestaande communautaire initiatieven in het licht van het overzicht opnieuw worden bekeken.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure:

Het Europees Parlement kan advies uitbrengen over dit werkdocument.

Fiche 11: Besluit Kaderprogramma samenwerking in strafzaken

Titel:

Voorstel voor een besluit van de raad tot vaststelling van een kaderprogramma op basis van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken


Datum Raadsdocument: 10 december 2001

nr. Raadsdocument: 14963/01 JAI 167 FIN 531

nr. Commissiedocument: COM(2001) 646

Eerstverantwoordelijke ministerie: JUST in nauw overleg met BZK, i.o.m. FIN, BZ

Behandelingstraject in Brussel:

Multidisciplinary Group on Organised Crime (MDG)(Artt 1-5), JBZ-attachés (overige artikelen).

Het voorstel is in de MDG-werkgroep aan de orde geweest op 10 januari jl. Dit betreft de artt 1-5; de overige artikelen (van technisch-procedurele aard) zullen door de JBZ-attachés worden besproken. Wanneer dit onderwerp op de agenda van de JBZ-raad komt is thans nog niet bekend. Uit het gevoerde overleg is gebleken dat diverse delegaties positief staan t.o.v. de bundeling van de financieringsprogramma's. Wel werd er aandacht gevraagd voor de kleinere programma's; deze dienen niet te worden weggedrukt.

Tot 15 februari jl. is er gelegenheid geweest tot het geven van commentaar, en op 27 februari a.s. zal de Commissie een beslissing nemen inzake dit programmavoorstel.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):

Totaal EUR 65 miljoen over 5 jaar (2002-2007)

2003 2004 2005 2006 2007
MEUR 12 MEUR 12,5 MEUR 13 MEUR 13,5 MEUR 14
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het betreft een voorstel voor een Raadsbesluit voor het opzetten van een kaderprogramma voor de financiering van alle acties onder Titel VI VEU. Het idee is om de vijf bestaande programma's, te weten Grotius II, Oisin II, Stop II, Hippokrates en Falcone (welke op 31 december a.s. zullen aflopen) samen te voegen tot één programma, hetgeen de coherentie, effectiviteit en efficiëntie ten goede moet komen.

Het doel van het programma blijft hetzelfde: een bijdrage leveren aan een hogere graad van bescherming van de burger, het voorkomen van en de strijd tegen de misdaad en het aldus leveren van een bijdrage aan het creëren van een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.

Het opzetten van de programma's Grotius II, Oisin II, Stop II, Hippokrates, Falcone is twee jaar geleden binnen het kader van de MDG besproken. Deze programma's blijken in de praktijk succesvol te zijn en derhalve ziet de Commissie graag dat er een vervolg op deze programma's komt. Echter, de ervaring van de Commissie en de auditing van een extern bedrijf leert dat (de opzet van) de programma's voor verbetering vatbaar (is) zijn. Zo zouden er minder symposia en vergaderingen moeten worden georganiseerd, zou er meer aandacht moeten zijn voor het uitwisselen van informatie en trainingsmethoden en zou er ook meer nadruk moeten worden gelegd op betere voorbereiding van de projecten en een betere verspreiding van de resultaten.

Daarnaast hebben ook de Raad en het Parlement gevraagd om bundeling van de programma's. Dit zou moeten leiden tot het rationaliseren van het beheer van de programma's.

De Commissie stelt voor om vanuit het te vormen financieringsprogramma projectaanvragen als volgt te financieren:

a) Algemene programma's financiering tot maximaal 70% van de kosten.

b) Specifieke acties financiering tot maximaal 100% van de kosten

c) Aanvullende maatregelen financiering tot maximaal 100% van de kosten

(categorieën b en c mogen ieder niet meer dan 10% van het jaarlijkse budget uitmaken)

Nieuw is dat kandidaat-lidstaten nu ook bij deze programma's kunnen worden betrokken, zij het onder de verantwoordelijkheid van een lidstaat; bij ieder programma dienen minimaal drie lidstaten of 2 lidstaten en 1 kandidaat-lidstaat betrokken te zijn. Voorts kunnen er nu ook programma's op het gebied van slachtofferhulp in aanmerking komen voor financiering.

Rechtsbasis van het voorstel: Artt. 31 en 34(2) (c) VEU (besluitvorming bij unanimiteit)

Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:

Positief. In het voorstel zelf wordt aangegeven dat in het licht van het creëren van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid met name die problemen dienen te worden aangepakt die een overwegend grensoverschrijdend karakter hebben. Politiële en justitiële activiteiten op nationaal niveau blijken niet afdoende te zijn om de (internationale) misdaad te bestrijden. Vanwege bestaande verschillen tussen de nationale (rechts-)systemen en de problemen bij de samenwerking tussen (kandidaat-)lidstaten ontkomen criminelen van tijd tot tijd aan vervolging. Daarnaast zal het uitwisselen van informatie, ervaring en 'best practices' tussen de (kandidaat-)lidstaten bijdragen aan grotere effectiviteit van de betrokken diensten en aan een toekomstige harmonisatie zonder aan de huidige politiële en justitiële systemen afbreuk te doen.

Nederlandse belangen:

De door de Commissie genoemde voordelen van de herstructurering van deze financieringsfondsen, te weten een grotere coherentie, effectiviteit en efficiëntie, zijn ook een Nederlands belang.

Het inhoudelijke belang ligt in de samenwerkingsinitiatieven die door het programma zullen worden ondersteund, met name op het gebied van de internationale politiesamenwerking. Gebleken is dat vanuit Nederland regelmatig aanvragen bij één van de bovengenoemde programma's worden ingediend en dat deze aanvragen vaak positief beoordeeld worden.

Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG): N.v.t.

Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Adviesprocedure


Kenmerk DIE-104/02

Blad /14

===