Ministerie van Justitie
W o o r d v o o r a f
Voor het stellen van prioriteiten bij de gerichte aanpak van de voertuig-
criminaliteit is de behoefte ontstaan aan een profiel van daders van
autodiefstal. De (toenmalige) Directie Preventie, Jeugd en Sanctiebeleid
(DPJS), in samenwerking met het Directoraat-Generaal Rechtshandhaving
(DGRh) en de stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit (AVc) hebben derhalve
besloten een onderzoek te starten naar de mogelijkheden van het opstellen
van een dergelijk profiel. Voor u ligt een vooronderzoek dat is uitgevoerd
door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).
I n h o u d
Samenvatting 1
1 Inleiding 3
2 Operationalisatie en methode 7
3 Resultaten 9
4 Discussie 13
5 Conclusie en aanbevelingen 15
Summary 17
Literatuur 19
S a m e n v a t t i n g
Ter verbetering van de preventie en opsporing van autodiefstal is een
vooronderzoek uitgevoerd naar daderprofielen van autodieven. De vraag-
stelling van het onderzoek is drieledig:
1 Zijn er profielen van daders van autodiefstal te herkennen in de groep
van bij Justitie bekende daders? Zo ja:
2 Hoe zijn deze profielen te typeren: welke kenmerken heeft elk profiel?
3 Wat is de actuele omvang van de dadergroepen die voldoen aan elk
profiel, en voor welk percentage van het totaal aantal autodiefstallen zijn
zij verantwoordelijk?
Om deze vragen te beantwoorden is gebruik gemaakt van gegevens uit de
WODC-Strafrechtmonitor (SRM) en het Herkenningsdienstsysteem (HKS). De
SRM bevat gegevens, in zowel gekwantificeerde als tekstuele vorm, van 1683
strafzaken die in 1993 en 1995 door Rechtbank of OM in eerste aanleg zijn
afgedaan. Dit maakt het mogelijk om gedetailleerde gegevens van delict en
dader te analyseren. Het HKS is een landelijk systeem dat door de politie
wordt gebuikt om aangiften en dadergegevens te registreren. Het HKS is
volledig, dat wil zeggen geen steekproef, en wordt hier aangewend om de
generaliseerbaarheid en betrouwbaarheid van de uit de SRM verkregen
daderprofielen te onderbouwen.
Uit de relevante literatuur over dit onderwerp blijkt dat er hoofdzakelijk drie
typen van autodiefstal te onderscheiden zijn. In de eerste plaats is er de dief-
stal voor eigen vervoer. Men steelt een auto om in een al dan niet tijdelijke
vervoersbehoefte te voorzien. In de tweede plaats worden auto's gestolen om
er een ander delict mee te plegen, bijvoorbeeld een woninginbraak. Of de
auto wordt gestolen nadat een inbraak is gepleegd, bijvoorbeeld als daarbij
de sleutels zijn buitgemaakt. We spreken in deze soort gevallen van `diefstal
in verband met het plegen van een ander delict'. Ten slotte worden er auto's
gestolen voor de verkoop. Hierbij kan het gaan om zelfstandig opererende
individuen, maar ook om professionele autodieven. Professionele autodieven
behoren vaak tot organisaties of netwerken van criminelen die de auto's voor
de verkoop exporteren. Deze georganiseerde voertuigcriminaliteit wordt als
probleem apart beschouwd bij de bestudering van autodiefstallen en het
opstellen van een daderprofiel. Het gaat om een relatief kleine groep die
verantwoordelijk is voor naar schatting een vijfde van de gestolen auto's. De
georganiseerde voertuigcriminaliteit onttrekt zich voor een belangrijk deel
aan het zicht van politie en Justitie. In de SRM-steekproef werd slechts één
zaak aangetroffen waar het vermoeden rees dat het om een bende ging.
Er zijn ruwweg twee manieren om een auto te stelen. De eerste methode is
een klassieke `kraak', waarbij de auto wordt opengebroken, het stuurslot
wordt geforceerd en de draden van het contact worden doorverbonden. Ook
het gebruik van schroevendraaiers, lopers en valse sleutels valt onder deze
definitie. De tweede methode is diefstal met behulp van de originele sleutel.
Deze methode lijkt in opmars, nu steeds meer moderne auto's met start-
onderbrekingssystemen zijn uitgerust.
---
Bestudering van de beschikbare gegevens toont het volgende beeld. Meer
dan 95% van de autodieven is van het mannelijke geslacht. Circa de helft is
van allochtone etnische afkomst. Daarnaast kunnen de volgende profielen
worden opgesteld. Achter het profielnummer staat aangegeven hoe vaak het
betreffende profiel voorkomt in het SRM-bestand.
Profiel 1 (52,5%)
Deze dader steelt een auto voor eigen vervoer. De diefstal wordt veelal in
vereniging gepleegd, meestal door middel van `kraak'. De dader is gemiddeld
26 jaar, en heeft relatief weinig overige delicten in zijn dossier. Zijn dagelijkse
activiteit wijkt niet af van plegers van andere delicten (anders dan autodief-
stal). In circa een derde van de gevallen wordt een verwijzing gevonden naar
harddruggebruik.
Profiel 2 (26,2%)
Deze dader steelt een auto ten behoeve van, of in verband met, het plegen
van een ander delict. De diefstal wordt relatief vaak alleen gepleegd, en
relatief vaak met behulp van de eerder al gestolen originele sleutel. De dader
is gemiddeld 30 jaar oud, en heeft veel overige delicten in zijn dossier. Hij is
overwegend werkloos. In twee derde van de gevallen wordt een verwijzing
gevonden naar harddruggebruik.
Profiel 3 (16,4%)
Deze dader steelt een auto met de bedoeling hem geheel of gedeeltelijk te
verkopen. De diefstal lijkt veruit het meest in vereniging te worden gepleegd,
en in overwegende mate door middel van `kraak'. De dader is relatief jong
(gemiddeld 22 jaar), en heeft soms veel overige delicten in zijn dossier. Hij is
in enkele gevallen nog scholier of student, maar meestal werkloos. Er worden
geen verwijzingen naar harddruggebruik gevonden bij deze zaken.
Er is geen noemenswaardig verschil in aantal buitgemaakte auto's per
strafdossier tussen de drie te onderscheiden profielen. In opmerkelijk veel
gevallen zijn er drugs in het spel. Met name als er met behulp van de auto
ook andere delicten worden gepleegd. Startonderbrekingssystemen, maar ook
de zogenoemde voertuigvolgsystemen lijken nuttig te zijn bij de preventie
respectievelijk opsporing van autodiefstal.
1 Inleiding
Autodiefstallen vormen een hardnekkig probleem in de Nederlandse samen-
leving. Er bestaat een tekort aan kennis en inzicht met betrekking tot de
personen die autodiefstallen plegen en de omstandigheden waaronder dat
gebeurt. Teneinde de preventie van autodiefstallen en de opsporing van de
daders te kunnen verscherpen is onderzoek derhalve gewenst. Het onder-
havige onderzoek spitst zich toe op het ontwerpen van een typologie van
autodieven. De vraagstelling luidt:
1 Zijn er profielen van daders van autodiefstal te herkennen in de groep
van bij Justitie bekende daders? Zo ja:
2 Hoe zijn deze profielen te typeren: welke kenmerken heeft elk profiel?
3 Wat is de actuele omvang van de dadergroepen die voldoen aan elk
profiel, en voor welk percentage van het totaal aantal autodiefstallen zijn
zij verantwoordelijk?
In Nederland worden per jaar ruim 30.000 gemotoriseerde voertuigen ge-
stolen, waarvan zo'n 25.000 personenauto's (zie voor recente gegevens de
Stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit www.stavc.nl)1. Dit betekent dat van
de in Nederland geregistreerde auto's per jaar ongeveer een half procent
wordt ontvreemd. In de vier grote steden worden relatief erg veel autodief-
stallen gepleegd. In minder dan 10% van de gevallen wordt de zaak opgehel-
derd (Van Traa, 1996). Daar staat tegenover dat ten minste twee derde van de
gestolen auto's wordt teruggevonden. Van der Heijden schatte voor het jaar
1993 zelfs een percentage teruggevonden auto's van 86 (Van der Heijden,
1995 in Van Traa, 1996). Het vermoeden bestaat dat een groot deel van de
auto's die niet worden teruggevonden, wordt gestolen door professionelen
en criminele groepen. Van Traa (1996) schat het aantal auto's dat door pro-
fessionelen en criminele groepen per jaar wordt gestolen tussen de 5000 en
7000, ongeveer een vijfde van het totaal aantal gestolen auto's per jaar. Het
betreft hier vooral de duurdere en jongere want beter verhandelbare wagens
(Mercedes, Audi, BMW), die vaak op grote schaal naar het buitenland worden
getransporteerd om daar te worden verkocht. Deze vorm van professionele
autodiefstal onttrekt zich voor een belangrijk deel aan het zicht van politie
en Justitie. De groep is relatief klein in vergelijking met het aantal auto's dat
wordt gestolen, en de organisatoren van de diefstallen blijven buiten beeld
door te werken met een netwerk van dieven, koeriers, `omkatters' (het ver-
wijderen of veranderen van het chassisnummer en/of vervalsing van het
kenteken) en helers. Van Traa (1996) beschrijft op basis van 30 speciaal voor
dat doel geselecteerde strafdossiers de werkwijze van deze soort criminele
---
organisaties tot in detail. Ook wordt een profiel van dit type daders
geschetst (Van Traa, 1996).
Wordt een autodief op heterdaad betrapt dan is moeilijk aan te tonen of de
auto is gestolen voor de verkoop of voor `eigen gebruik'. Toch mag men
verwachten dat een dief die steelt voor de verkoop een andere achtergrond
heeft dan een die steelt om al dan niet tijdelijk in eigen vervoer te voorzien.
Bij het onderzoek naar daderprofielen zijn daarom behalve sociaal-demo-
grafische variabelen, ook (en vooral) delictgerelateerde kenmerken van
belang. Bij een vermogensdelict als autodiefstal moet dan ook niet alleen
naar modus operandi worden gekeken, maar ook naar mogelijk doel van het
delict, en een mogelijk daar weer aan ten grondslag liggend probleem zoals
het (willen) plegen van andere delicten of drugsgebruik. De reden voor het
plegen van een autodiefstal draagt in belangrijke mate bij aan het profiel van
de dader.
Er kunnen in essentie drie (elkaar insluitende) redenen zijn om een auto te
stelen. Ten eerste kan een auto worden gestolen om er zelf gebruik van te
maken. Joyriding is een voorbeeld, maar ook het oplossen van een tijdelijk
vervoersprobleem of het langdurig in bezit houden en gebruiken van de auto.
In de tweede plaats kan een auto worden gestolen om daarmee andere
misdaden te begaan. Te denken valt aan vervoer van gestolen goederen na
inbraak, gebruik als vluchtauto na een overval, of voor het vernielen van een
winkelruit of etalage. In de derde plaats kan een auto worden gestolen om
financiële redenen, in casu voor de verkoop. Hierbij kan het gaan om geheel
of gedeeltelijk strippen van de auto waarbij de onderdelen worden verkocht
of benut voor het opknappen van andere auto's. De auto kan in zijn geheel
worden verkocht, veelal na te zijn omgekat, of vernietigd of zoekgemaakt
met als doel het innen van verzekeringsgeld (McMurran en Whitman, 1997;
Van Traa, 1996).
Wat betreft de modus operandi onderscheiden we twee werkwijzen. De eerste
betreft de klassieke `kraak' waarbij de auto wordt opengebroken, het stuur-
slot wordt geforceerd en de motor wordt gestart door middel van het door-
verbinden van de draden van het contact. Het gebruik van schroevendraaiers,
lopers en valse sleutels valt eveneens onder deze definitie. De tweede manier
van autodiefstal is die waarbij originele sleutels worden gebruikt. De sleutels
worden `gevonden' (eenvoudige diefstal), of bemachtigd door geweld, drei-
ging met geweld (waaronder het zogenoemde car jacking) en/of inbraak
(Janssen en Janssens, 1997). Nu steeds meer auto's zijn uitgerust met geavan-
ceerde startonderbrekingssystemen (sinds oktober 1998 hebben alle nieuw
afgeleverde auto's een dergelijk systeem) wordt de noodzaak voor de auto-
dief om de originele sleutel te hebben steeds groter (Van der Leest en Degen,
1999). Uit het KLPD-Rechercherapport Stelen op bestelling blijkt een sterke
1 De stichting AVc noteert 26.438 personenautodiefstallen in het jaar 1995, 24.130 voor het jaar 1999. De bevolking van 15 jaar ouder ondervond in 1995 naar schatting een totaal van 31.000 gestolen personenauto's (CBS, Statistisch jaarboek 2001).
---
toename van het aantal autodiefstallen door woninginbraak en showroom-
kraak. Waar volgens het Centrale Informatiepunt Voertuigcriminaliteit in
1998 nog slechts 32 auto's via showroomkraak werden ontvreemd, was dit
aantal in 2.000 gestegen tot 647. Volgens een schatting van de politie bedroeg
het aantal gestolen auto's via woninginbraak in 1999 ongeveer 1.200, een
kleine 5% van het totale jaargemiddelde (De Miranda en Degen, 2001). De
preventie van autodiefstal spitst zich momenteel toe op twee hoofdlijnen,
namelijk de eerder vermelde startonderbrekingssystemen en de zogenoemde
voertuigvolgsystemen (Van der Lee, 1998). Een voertuigvolgsysteem is een
apparaat in de auto dat bij onraad de coördinaten van de positie van het
voertuig begint uit te zenden. De auto kan op die manier vrij eenvoudig
worden getraceerd.
Deze twee vormen van preventie bestaan naast de aloude en meer bekende
vormen ervan, zoals extra sloten (bijvoorbeeld het stuur-pedaal- en het
handrem-versnellingspookslot) en het kenteken graveren in de autoruiten.
Extra sloten kunnen sommige gelegenheidsdieven ervan weerhouden de
auto te stelen, terwijl gegraveerde ruiten de kans op stelen voor de verkoop
verkleinen. Vooral de minder dure auto's worden onaantrekkelijk voor de
heler omdat het vervangen van de ruiten duur is. In dit onderzoek wordt
vooral gekeken naar de (mogelijke) preventieve werking van de twee nieu-
were methoden.
2 Operationalisatie en methode
Om te komen tot een typologie van autodieven wordt gebruik gemaakt van
twee gegevensbestanden, namelijk de WODC-Strafrechtmonitor (SRM) en
het Herkenningsdienstsysteem (HKS). Met behulp van de Strafrechtmonitor
is het mogelijk om diepgravende analyses te maken. De SRM bestaat uit
excerpten van strafdossiers die door Openbaar Ministerie of Rechtbank in
eerste aanleg zijn afgedaan. De gegevens worden periodiek verzameld. Uit
een van COMPAS (Communicatiesysteem Openbaar Ministerie - Parket
Administratie Systeem) afgeleid databestand wordt daartoe een op delict-
niveau gestratificeerde steekproef 2 getrokken. Van de geselecteerde straf-
dossiers worden gegevens over dader, delict, procesgang en eventueel slacht-
offer in zowel gekwantificeerd gerubriceerde als in tekstuele vorm vastgelegd
(Wartna, 1997). De geanalyseerde strafdossiers van de datarondes 1993 en
1995 betreffen respectievelijk 704 en 979 daders. Het aantal zaken in de SRM
waarin melding wordt gemaakt van autodiefstal bedraagt, uit beide jaargan-
gen samen, 56. De gewogen steekproefgrootte bedraagt 61. Ten behoeve van
het onderhavige onderzoek is gebruik gemaakt van de kwalitatieve gegevens
en de gewogen kwantitatieve data. Het doel van de diefstal en de modus
operandi zijn door middel van inhoudsanalyse uit de kwalitatieve gegevens
vastgesteld. Daarbij is een hiërarchische structuur van de doelen en modi
operandi verondersteld. Als de diefstal(len) niet in verband kon(den) worden
gebracht met het plegen van een ander delict, gold als doel `eigen vervoer'.
Als de diefstal(len) niet in verband met verkoop kon(den) worden gebracht,
maar wel met (de intentie tot) het plegen van een ander delict, gold als doel
`vervoer ivm ander delict'. Als een (van de) diefstal(len) werd(en) gepleegd
met een originele sleutel gold als modus operandi `originele sleutel', anders
`kraak'. In slechts één van de geanalyseerde strafdossiers werd een aanwijzing
gevonden voor deelname aan een criminele groep. Dit type dader valt van-
wege het geringe voorkomen buiten het bereik van dit onderzoek (de geïnte-
resseerde lezer zij verwezen naar Van Traa, 1996, bijlage IX).
Bij het opstellen van de daderprofielen wordt achtereenvolgens gekeken naar
doel van de diefstal en modus operandi, enkele sociaal-demografische varia-
belen, te weten leeftijd, etnische afkomst en dagelijkse activiteit, het feit of de
diefstal alleen of in vereniging is gepleegd en het gemiddeld aantal overige
ten laste gelegde delicten. Ten slotte wordt onderzocht of er sprake is van
verslaving aan harddrugs. Deze met behulp van de SRM verkregen gegevens
2 De stratificatie betreft afdoeningsinstantie (OM/RB) en type delict (vermogensdelicten zijn ondervertegenwoordigd ten gunste van gewelds-, openbare-orde-, zeden- en drugs- delicten). Economische- en verkeersdelicten alsmede zaken die betrekking hebben op het Militair Strafrecht zijn niet in de SRM opgenomen.
---
worden daarna vergeleken met relevante en waar mogelijk vergelijkbare
gegevens uit het HKS.
Het HKS is een landelijk registratiesysteem dat door de politie wordt gebruikt
om aangiften en dadergegevens te registreren. In het bestand worden per-
sonen opgenomen die minimaal twaalf jaar oud zijn en tegen wie als ver-
dachte van een misdrijf proces-verbaal is opgemaakt, of die blijkens enig
schriftelijk stuk zijn aangehouden als verdachte van enig misdrijf en tegen
wie nog geen proces-verbaal is opgemaakt. Een proces-verbaal, ofwel ante-
cedent, kan bestaan uit een of meer delicten. Het HKS bevat informatie over
delict, verdachte en diens antecedenten. De delicten in het HKS worden op
basis van zogenoemde maatschappelijke codes ingedeeld, dat wil zeggen in
termen van `winkeldiefstal', `straatroof', `diefstal uit auto'. De maatschappe-
lijke code `diefstal van personenauto' wordt echter niet als zodanig gebruikt.
Men hanteert de categorie `ander motorvoertuig', hetgeen personenauto's,
bestelauto's, vrachtauto's en in een paar regio's ook tweewielige motorvoer-
tuigen met meer dan 50 cc cylinderinhoud impliceert. Voor dit onderzoek
wordt gebruik gemaakt van de meest recente beschikbare gegevens, die uit
1999.
Met nadruk moet worden gesteld dat het in het hiernavolgende uitsluitend
gaat om de geregistreerde criminaliteit. Zo'n 90% van de autodiefstallen blijft
onopgehelderd. Het is daardoor goed mogelijk dat er een selectie-effect
optreedt. Met andere woorden, dat alleen een bepaald type, of bepaalde
typen, van autodiefstallen en/of daders aan het licht komen en zodoende een
vertekend beeld van de werkelijkheid vormen.
3 Resultaten
We behandelen eerst de resultaten uit de Strafrechtmonitor en vervolgens
die uit het Herkenningsdienstsysteem. Zoals gezegd zijn er in de Strafrecht-
monitor 56 zaken aanwezig waarin melding wordt gemaakt van autodiefstal.
Daarbij zijn 115 auto's betrokken geweest. In ruim de helft van de dossiers
(53,6%) gaat het om één auto. Bij ruim een kwart van de dossiers (26,8%) zijn
twee auto's betrokken. In de overige gevallen gaat het om meerdere auto's,
maar in slechts één geval om meer dan tien. In 87,5% van de zaken ging het
om geslaagde diefstal(len). Bij de overige bleef het bij poging(en). Alle daders
zijn van het mannelijke geslacht.
Interessante informatie biedt een kruistabel van het doel van de diefstal met
de modus operandi (zie tabel 1).
Tabel 1: Doel van de autodiefstal naar modus operandi, aantal en percen-
tage van totaal (gewogen N=61)
modus operandi
doel `kraak' originele sleutel onbekend totaal
eigen vervoer 22 (36,1%) 9 (14,8%) 1 (1,6%) 32 (52,5%)
vervoer ivm ander delict 10 (16,4%) 6 (10,7%) 0 16 (26,2%)
verkoop 7 (11,5%) 2 (3,3%) 1 (1,6%) 10 (16,4%)
onbekend 3 (4,9%) 0 0 3 (4,9%)
totaal 42 (68,9%) 17 (27,9%) 2 (3,2%) 61 (100,0%)
Bron: SRM 1993 en 1995
We zien dat ruim de helft3 van de daders (52,5%) de autodiefstal(len) pleegt
ten behoeve van eigen vervoer. Meest gebruikte methode daarbij is de `kraak'.
Uit de kwalitatieve gegevens blijkt dat het hier in veel gevallen gaat om
impulsdiefstallen. De dader heeft doorgaans kennis van zaken met betrek-
king tot stuurslot en bedrading, ziet een van zijn favoriete merken en/of
typen staan, en rijdt ermee weg. `Kraak' wordt sowieso het meest toegepast
(68,9%).
De diefstal in verband met het plegen van een ander delict komt aanzienlijk
minder vaak voor. Er zijn zestien gevallen (26,2%) waarin de intentie werd
geconstateerd om met de gestolen auto een ander delict te plegen, dan wel
waarin dat daadwerkelijk gebeurd is4. Er wordt bij dit doel verhoudingsgewijs
iets meer gebruik gemaakt van de originele sleutel dan bij de overige doelen,
bijvoorbeeld wanneer de auto wordt meegenomen na een inbraak waarbij de
sleutel is bemachtigd.
3 Vanaf hier worden uitsluitend nog de gewogen aantallen en percentages weergegeven.
4 Men dient bij dit cijfer te bedenken dat niet altijd duidelijk is of de dader van plan is om
met de auto een ander delict te plegen. In veel gevallen immers wordt de dader staande
gehouden, voordat hij het andere delict heeft kunnen plegen dan wel aanleiding heeft
kunnen geven om het plegen van het andere delict redelijkerwijs te kunnen veronder-
stellen.
10
In één op de zes gevallen is sprake van een aangetoonde bedoeling van
verkoop van (delen van) de gestolen auto('s). De dief gebruikt voor dit doel
meestal de `kraak'methode.
Er wordt weinig verschil gevonden in aantal buitgemaakte auto's per straf-
zaak tussen de drie onderscheiden doelen. Het gemiddeld aantal auto's bij
de `eigen vervoer'-zaken bedraagt 2,2. Bij die zaken waarbij een auto werd
gestolen in verband met het plegen van een ander delict is het gemiddelde
2,1, en bij de zaken waar het om verkoop ging 1,6 (deze cijfers zijn niet in een
tabel opgenomen).
Wat betreft sociaal-demografische factoren wordt gekeken naar dagelijkse
activiteit, etnische achtergrond en leeftijd, uitgesplitst naar doel van de dief-
stal. Een vergelijking wordt gemaakt met gegevens van de criminelen uit de
SRM die geen autodiefstal hebben gepleegd, de `niet-autodieven'.
Tabel 2: Doel van autodiefstal naar persoonskenmerken dagelijkse activi-
teit, etnische achtergrond en leeftijd (gewogen N=59, categorie
`onbekend' niet meegenomen in de berekening)
dagelijkse activiteit (%) percentage gemiddelde
autochtoon leeftijd (stddv)
scholier/ werkend niet werkend
student
doel
eigen vervoer 22,6 25,8 51,6 54,8 26,1 (10,3)
vervoer i.v.m. ander 0,0 12,5 87,5 50,0 29,9 (5,5)
delict
verkoop 18,2 9,1 72,7 54,5 21,6 (5,4)
niet-autodieven 17,8 31,3 51,0 62,0 28,8 (11,4)
(n=1626)
Bron: SRM 1993 en 1995
Uit tabel 2 blijkt dat een grote meerderheid van de autodieven die de auto
stelen in verband met het plegen van een ander delict of voor de verkoop,
niet werkt, schoolgaat of studeert. Ongeveer de helft van de autodieven is van
allochtone afkomst. Autodieven die stelen voor de verkoop zijn relatief jong.
Zij die de ontvreemde auto gebruiken in verband met het plegen van een of
meer andere delicten zijn gemiddeld wat ouder.
Tabel 3 laat zien dat diefstal voor eigen vervoer in circa tweederde van de
voorkomende gevallen (22/(9+22+1)) in vereniging wordt gepleegd. Gaat het
om verkoop dan worden zelfs alle genoteerde diefstallen in vereniging
gepleegd. Autodiefstallen die worden gepleegd in verband met een ander
(te plegen) delict worden relatief het meest alleen uitgevoerd.
Het aantal overige delicten dat in het dossier wordt genoemd, is bij de
diefstallen voor eigen vervoer het laagst. Wordt de diefstal met een ander
oogmerk uitgevoerd, dan is het niet verwonderlijk dat het gemiddeld aantal
overige delicten hoger komt te liggen. Opmerkelijk is evenwel dat het veel
hoger komt te liggen, met ook een veel hogere spreiding. Niet zelden is de
autodiefstal, als deze gepleegd is met een specifiek doel anders dan simpel
vervoer, onderdeel van een keten van delicten.
---
Tabel 3: Doel van de autodiefstal en modus operandi naar delictkenmerk `in
gezelschap gepleegd' (aantal en percentage van het totaal) en
gemiddeld aantal overige delicten in dossier (gewogen N=61)
diefstal alleen of in vereniging gemiddeld aantal
overige delicten in
dossier (stddv)
alleen in vereniging onbekend
doel
eigen vervoer 9 (14,5%) 22 (35,5%) 1 (1,6%) 1,9 (3,5)
vervoer i.v.m. ander 8 (12,9%) 8 (12,9%) 0 8,7 (7,3)
delict
verkoop 0 9 (14,5%) 2 (3,2%) 4,4 (11,1)
onbekend 0 3 (4,8%) 0
modus operandi
`kraak' 9 (14,8%) 33 (54,1%) 0 3,1 (5,6)
originele sleutel 8 (13,1%) 7 (11,5%) 2 (3,3%) 6,0 (9,6)
onbekend 0 1 (1,6%) 1 (1,6%)
totaal 17 (27,9%) 41 (67,2%) 3 (5,4%) 4,1 (7,0)
Bron: SRM 1993 en 1995
Ook het verschil in gemiddeld aantal overige delicten bij de verschillende
modi operandi is groot. Om de originele sleutel te bemachtigen is vaak het
plegen van ten minste één ander delict noodzakelijk, bijvoorbeeld inbraak,
(dreigen met) geweld, of valsheid in geschrifte, bijvoorbeeld bij verduistering
van een gehuurde auto. Gaat het om `kraak' dan is het aantal gepleegde
delicten per zaak relatief gering.
Veel autodieven zijn verslaafd aan harddrugs. Tabel 4 toont aan dat de ver-
houding wel/geen verwijzing5 in het dossier naar harddruggebruik bij auto-
dieven 1 op 3 drie is, terwijl die voor de overige criminelen neerkomt op
ruwweg 1 op 7. Bovendien blijken bij het stelen van een auto in verband met
het plegen van een ander delict zelfs in twee derde van de gevallen harddrugs
in het spel te zijn. Daarentegen werd bij géén van de zaken waarin auto's
voor de verkoop gestolen waren een verwijzing naar harddruggebruik ge-
vonden. De modus operandi lijkt geen verband te hebben met de rapportage
van harddruggebruik.
Uit het Herkenningsdienstsysteem blijkt dat er in 1999 3491 verdachten zijn
geverbaliseerd wegens diefstal van een motorvoertuig. Het gaat daarbij om
6140 diefstallen, ofwel een gemiddelde van 1,8 voertuig per verdachte. Dit
cijfer is niet gecorrigeerd voor het voorkomen van medeplegen, waardoor
het `netto' gemiddeld aantal gestolen voertuigen per verdachte dus lager ligt.
4,7% van de verdachten is vrouw. 70% is in Nederland geboren. Het meren-
deel van de verdachten (56%) is jonger dan 25 jaar. In tabel 5 is te zien dat
een groot deel van de zogenoemde first offenders (zij die nog slechts 1 ante-
cendent op hun naam hebben staan) zich onder de zeer jeugdigen bevindt.
34% van de first offenders is tussen de 12 en 17 jaar. De echte veelplegers
5 Een `verwijzing naar' refereert aan melding in het strafdossier van verslaving aan
harddrugs.
12
Tabel 4: Doel van de diefstal en modus operandi naar harddruggebruik
(gewogen N=60)
verwijzing in dossier naar harddrugsgebruik
ja nee
doel
eigen vervoer 9 (15,0%) 21 (35,0%)
vervoer i.v.m. ander delict 11 (18,3%) 5 (8,3%)
verkoop 0 11 (18,3%)
onbekend 0 3 (5,0%)
modus operandi
`kraak' 14 (23,3%) 27 (45,0%)
originele sleutel 5 (8,3%) 11 (18,3%)
onbekend 1 (1,6%) 2 (3,3%)
totaal 20 (33,3%) 40 (66,7%)
totaal niet-autodieven (n=1.626) 234 (14,9%) 1.332 (85,1%)
Bron: SRM 1993 en 1995
Tabel 5: Aantal verdachten per aantal antecedenten naar leeftijdscategorie
ten tijde van proces-verbaal, in %
aantal antecendenten leeftijdscategorie totaal (n)
12-17 18-24 25-34 35-44 45+
1 34 37 19 8 2 100 (708)
2 39 36 17 6 2 100 (363)
3-4 34 46 13 5 2 100 (451)
5-10 23 44 24 8 2 100 (719)
11-20 5 43 38 13 2 100 (463)
21+ 0 12 55 29 4 100 (787)
totaal 21 35 30 13 2 100 (3.491)
Bron: HKS/ABRIO 1999
(21 of meer antecendenten) vinden we met name in de hogere leeftijdscate-
gorieën, 25-34 en 35-44.
Volgens de gegevens uit het HKS is 20% van de van voertuigdiefstal verdachte
personen drugsverslaafd6 (tabel 6). Drugsverslaving komt aanzienlijk meer
voor bij de veelplegers. Van degenen met 21 of meer antecendenten is 60%
drugsverslaafd.
Tabel 6: Aantal verdachten per aantal antecendenten naar indicatie
drugsverslaving; in %
aantal antecendenten drugsverslaafd totaal n
1 1 708
2 2 363
3-4 3 451
5-10 11 719
11-20 26 463
21+ 60 787
totaal 20 3.491
Bron: HKS/ABRIO 1999
6 Verslaving wordt in het HKS niet stelselmatig bijgehouden. Aangenomen moet worden
dat de genoemde aantallen verslaafden een ondergrens vormen.
13
4 Discussie
De voor dit onderzoek gebruikte bronnen hebben elk enkele tekortkomingen
die hun weerslag hebben op de interpretatie van de resultaten. De resultaten
uit de SRM zijn gebaseerd op een steekproef uit strafzaken die zijn afgedaan
in de jaren 1993 en1995. Dit brengt drie beperkingen met zich mee. Ten
eerste blijft een deel van de autodiefstallen buiten beeld, omdat het zich
grotendeels onttrekt aan de registratie. Het gaat hier om de georganiseerde
en/of professionele voertuigcriminaliteit. In de SRM bleek slechts één zaak
aanwezig waarbij men kon vermoeden dat het om een bende ging. Ten
tweede zijn de gegevens uit de SRM enigszins gedateerd. Een ouderdom van
zes jaar is, waar het gaat om dieptestructuren achter de criminaliteit, geen
enkel bezwaar. Bij autodiefstallen lijkt zich echter juist in die zes jaar een
belangrijke verschuiving te voltrekken. Door de verbeterde beveiliging van
met name de duurdere en jongere auto's ontstaat er een grotere behoefte
aan, en soms ook de noodzaak tot, het verkrijgen van de originele sleutel
en/of ontgrendelaar. De derde dataverzamelingsronde van de SRM die in
2002 zal worden uitgevoerd, zal hierover meer duidelijkheid kunnen ver-
schaffen. Ten derde is het aantal dossiers in de SRM waarin autodiefstal
voorkomt met 56 betrekkelijk klein. Men dient hier vooral rekening mee te
houden bij het generaliseren van de kwantitatieve gegevens naar de popu-
latie. Bij de interpretatie van de resultaten dient men te bedenken dat zij niet
op significantie zijn getoetst.
De vergelijkbaarheid van de resultaten uit de SRM en die uit het HKS laat te
wensen over. Het grootste probleem betreft de verschillen in definitie. Waar
de SRM zich strikt beperkt tot automobielen (en daarmee vrachtwagens,
motorrijwielen, landbouwvoertuigen, e.d. uitsluit) is in het HKS een derge-
lijk onderscheid niet te maken. De SRM gebruikt voor etniciteit het begrip
etnische afkomst, het HKS hanteert geboorteland. Een ander verschil tussen
SRM en HKS betreft de eenheid van analyse. Bij het HKS gaat het om unieke
verdachten, bij de SRM om zaken. Doordat zaken kunnen zijn samengesteld
op basis van meerdere processen-verbaal, komen de (vaak drugsverslaafde)
veelplegers meer en gemakkelijker in beeld in de steekproef van de SRM dan
in het HKS. Dit verklaart ten dele het verschil in percentage drugsverslaafden
tussen SRM en HKS (respectievelijk 33% en 20%). Al met al echter dragen de
gegevens uit beide bestanden op zinvolle wijze bij tot de vorming van de
daderprofielen.
Als uitgangspunt voor deze profielen gold het doel van de diefstal, te weten
`gebruik voor eigen vervoer', `gebruik in verband met het plegen van een
of meer andere delicten', en `verkoop'. Er mag zich een verschuiving in de
14
kenmerken van autodiefstallen voordoen, een gegeven dat veel minder aan
verandering onderhevig lijkt, is het feit dat ruim de helft van de geregistreer-
de autodiefstallen uit de SRM is gedaan ten behoeve van het eigen vervoer.
Wellicht vanwege het vaak impulsieve karakter van dit type diefstal, is en
blijft de klassieke `kraak'methode daarbij favoriet. Het is mogelijk dat de dief
die geleerd heeft dit type diefstal uit te voeren zijn toevlucht zal nemen tot de
wat oudere auto's, nu de nieuwere modellen een betere beveiliging kennen.
Het doel is immers niet zozeer om een mooie, goed verkoopbare auto te
hebben, als wel om `van A naar B' te komen. De diefstal voor eigen vervoer
wordt relatief vaak in vereniging gepleegd. Men gaat niet planmatig te werk,
maar als de gelegenheid zich voordoet kraakt en steelt men de auto. Een
autodiefstal ten behoeve van (of in verband met) het plegen van een ander
delict gebeurt relatief vaker alleen. Daarnaast gebruikt de dief die alleen is
relatief vaker de originele sleutel. Het beeld dat zich hier naar voren dringt,
is dat van de eenzame inbreker, die op zoek gaat naar autosleutels of daar
toevallig op stuit. In zijn dossier worden opmerkelijk veel overige delicten
aangetroffen. Alle autodiefstallen in de SRM-steekproef met de bedoeling de
buit te verkopen zijn in vereniging gepleegd. Ook hier betreft het criminelen
met soms veel feiten in het dossier.
In veel gevallen van autodiefstal zijn harddrugs in het spel. In maar liefst
twee derde van de gevallen waarbij een auto werd gestolen in verband met
het plegen van een ander delict wordt er melding gemaakt van harddrug-
gebruik. Het stereotype beeld bij deze groep daders is dat van de `junk' die
er bewust op uittrekt om aan geld voor drugs te komen, door middel van
inbraken. In de auto worden de gestolen goederen vervoerd om verkocht te
worden. Het zijn doorgaans veelplegers met veel kennis en ervaring op het
gebied van inbraak en (auto)diefstal.
5 Conclusie en aanbevelingen
Professionele en georganiseerde voertuigcriminaliteit dient als probleem
apart te worden beschouwd bij de bestudering van autodiefstallen en het
opstellen van een daderprofiel. Het onttrekt zich niet alleen goeddeels aan
het zicht van politie en Justitie, maar ook aan de kaders en patronen die
worden aangetroffen bij de al dan niet sequentieel uitgevoerde enkelvoudige
autodiefstallen. Deze laatste vorm beslaat echter wel het leeuwendeel van de
in Nederland gepleegde autodiefstallen. De hier vermelde daderprofielen
hebben dan ook alleen daarop betrekking. In meer dan 95% van de gevallen
gaat het om mannen. Circa de helft is van allochtone etnische afkomst.
Samenvattend kunnen daarnaast de volgende profielen worden opgesteld.
Achter het profielnummer staat aangegeven hoe vaak het betreffende profiel
voorkomt in het SRM-bestand.
Profiel 1 (52,5%)
Deze dader steelt een auto voor eigen vervoer. De diefstal wordt veelal in
vereniging gepleegd, meestal door middel van `kraak'. De dader is gemiddeld
26 jaar, en heeft relatief weinig overige delicten in zijn dossier. Zijn dagelijkse
activiteit wijkt niet af van plegers van andere delicten (anders dan autodief-
stal). In circa een derde van de gevallen wordt een verwijzing gevonden naar
harddruggebruik.
Profiel 2 (26,2%)
Deze dader steelt een auto ten behoeve van, of in verband met, het plegen
van een ander delict. De diefstal wordt relatief vaak alleen gepleegd, en
relatief vaak met behulp van de eerder al gestolen originele sleutel. De dader
is gemiddeld 30 jaar oud, en heeft veel overige delicten in zijn dossier. Hij is
overwegend werkloos. In twee derde van de gevallen wordt een verwijzing
gevonden naar harddruggebruik.
Profiel 3 (16,4%)
Deze dader steelt een auto met de bedoeling hem geheel of gedeeltelijk te
verkopen. De diefstal lijkt veruit het meest in vereniging te worden gepleegd,
en in overwegende mate door middel van `kraak'. De dader is relatief jong
(gemiddeld 22 jaar), en heeft soms veel overige delicten in zijn dossier. Hij is
in enkele gevallen nog scholier of student, maar meestal werkloos. Er worden
geen verwijzingen naar harddruggebruik gevonden bij deze zaken.
Er is geen noemenswaardig verschil in aantal buitgemaakte auto's per straf- dossier tussen de drie te onderscheiden profielen. In opmerkelijk veel ge- vallen zijn er drugs in het spel. Met name als er met behulp van de auto ook andere delicten worden gepleegd. In vervolgonderzoek zou men kunnen
16
trachten om aan de hand van de dossieruittreksels in de Strafrechtmonitor de kluwen van overige delicten te ontwarren en te rubriceren, om zodoende preciezer zicht te krijgen op de rol die de gestolen auto in het geheel van criminele activiteiten speelt. Ook het Herkenningsdienstsysteem kan hierbij van nut zijn door middel van het analyseren van de antecedenten van ver- dachten. De preventie en opsporing van autodiefstal kan met die kennis effectiever worden toegepast. Het plaatsen van een voertuigvolgsysteem bijvoorbeeld, heeft bij opsporing van de dader alleen zin als hij de auto lang genoeg in zijn bezit houdt om hem in de nabijheid daarvan nog te kunnen vinden. De opsporing van autodieven kan worden verbeterd door extra alert te zijn op autodiefstal indien personen worden aangehouden in verband met drugsgerelateerde vermogenscriminaliteit. Er is een relatief grote kans dat de gestolen goederen in een gestolen auto vervoerd (zouden) worden. Startonderbrekingssystemen lijken goede diensten te kunnen bewijzen bij de preventie van autodiefstal. Zij zullen dader type 1 er in veel gevallen van weerhouden een auto te stelen die ermee is uitgerust. Een voertuigvolg- systeem is alleen nadelig voor dader type 1 voorzover hij de auto langdurig in bezit wil houden. Dader type 2 ondervindt wellicht de minste hinder van de preventieve maatregelen. Hij steelt de auto relatief vaak met de originele sleutel, bijvoorbeeld na een woninginbraak. Na vervoer van de gestolen goe- deren, of het plegen van (weer) een inbraak, laat hij de auto doorgaans snel ergens achter. Alleen een uiterst snelle opsporing van auto en dader door middel van het voertuigvolgsysteem is in deze gevallen effectief. Dader type 3 wordt het met genoemde preventieve maatregelen wel moeilijk gemaakt. Ook hij zal in veel gevallen de originele sleutel moeten zien te bemachtigen en daarnaast over voldoende deskundigheid moeten beschikken om het voer- tuigvolgsysteem buiten werking te zetten, alvorens hij de auto kan verkopen. Professionele autodieven onttrekken zich zoals gezegd aan deze typering. Met behulp van soms zeer specialistische apparatuur kunnen zij in principe elke auto stelen en gereedmaken voor verkoop of export.
Summary
A t y p o l o g y o f c a r t h i e v e s
A p r e l i m i n a r y i n v e s t i g a t i o n b a s e d o n t h e W O D C C r i m i n a l
J u s t i c e M o n i t o r a n d t h e P o l i c e O f f e n d e r s I d e n t i f i c a t i o n
S y s t e m
Car theft is a persistent problem in the Netherlands. In order to improve
prevention and the tracking down of car thieves more knowledge is needed
about types of car thieves. Basically there are three types of car theft. The first
type of car theft is carried out as a result of a need for transportation. The car
is used for a short, and only sometimes longer, period of time to get from one
point to another. The second type of car theft is carried out in relation to one
or more other offences. In many cases the car is stolen for transportation of
stolen goods after a burglary. Less frequently, the car is stolen following a
break-in during which the car keys were discovered more or less by chance.
The third type of car theft is carried out for selling. There are thieves
operating individually, but there are also criminals who participate in a
network or criminal organisation. These `professionals' export and sell the
cars on a large scale.
Nearly all car thieves are men, about half of them are of Dutch origin. One
third of those who steal a car for transportation are hard drug users. They
mostly operate accompanied and steal the car by forcing open the locks and
connecting the wiring. Of those who steal a car in relation to some other
crime two thirds are hard drug users. They usually have many crimes in their
file and are mostly unemployed. They relatively often use original keys for
their theft. Non-professional thieves stealing for selling the car are relatively
young. They seldom use hard drugs, act seldomly on their own , and steal the
car by forcing the locks. They sometimes have many crimes in their files and
most of them are unemployed.
L i t e r a t u u r
Centraal Bureau voor de Statistiek
Statistische Jaarboek 2001
Voorburg/Heerlen, CBS, 2001
Heijden, A.W.M. van der
Verwrongen beeld van autodiefstal
Zoetermeer, CRI, 1995
Janssen, C., S. Janssens
Kapers op de kust; het criminele fenomeen car jacking
Politeia, jrg. 7, nr. 5, 1997, pp. 13-15
Lee, T. van der
Voertuigvolgsystemen; een bijdrage aan het terugdringen van autodiefstallen
Algemeen politieblad, jrg. 147, nr. 12, 1998, pp. 6, 8-9
Leest, W. van der, J. Degen
Carjacking; gewelddadige autodiefstal
Modus, jrg. 8, nr. 3, 1999, pp. 4-7
McMurran, M., J. Whitman
The development of a brief intervention for car theft. In: J.E. Hodge,
M. McMurran, C.R. Hollin (red.), Addicted to crime?
New York, John Wiley & Sons, 1997, pp. 191-201
Miranda, H. de, J. Degen
Stelen op bestelling; een onderzoek naar autodiefstal door middel van
woninginbraak en showroomkraak
Zoetermeer, KLPD, 2001
Traa, M. van
Inzake opsporing; enquête opsporingsmethoden; bijlage IX - De autobranche en
de (vracht)autocriminaliteit
Den Haag, SDU, 1996
Wartna, B.S.J. (red.)
WODC-Strafrechtmonitor; ontwikkeling van een systeem voor periodiek dossier-
onderzoek naar de achtergronden van de strafrechtspleging in Nederland
Den Haag, Ministerie van Justitie, WODC, 1997 (intern rapport)