Centrale Raad van Beroep Utrecht
Geen schending redelijke termijn van art. 6 EVRM
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht
Datum actualiteit: 5-03-2002
Werkgever beoogde te bewerkstelligen dat haar grieven welke de
rechtbank bij een rechtens onaantastbaar geworden uitspraak ongegrond
heeft verklaard, andermaal worden beoordeeld. De Raad is van oordeel
dat tegen de aanvankelijke aansprakelijkstelling aangevoerde gronden
waaromtrent reeds onherroepelijk was beslist, in deze beroepsprocedure
niet meer inhoudelijk aan de orde konden komen. De grief van de
werkgever inzake schending van de redelijke termijn als bedoeld in
art. 6 EVRM faalt. De duur van de tweede rechterlijke procedure kan
niet op het conto van het bestuursorgaan worden geschreven. De
betrekkelijk lange duur van die procedure is mede gelegen in het
verlenen door de Raad van uitstel in verband met een door de Hoge Raad
te wijzen arrest inzake brutering met toepassing van het zogenaamde
anoniementarief. Voorts kan niet staande worden gehouden dat de
procedure moest worden gevoerd om een einde te maken aan een
rechtsstrijd, die voortvloeide uit niet verontschuldigbare gebreken in
de gevalsbehandeling.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AD9656
(Zie het originele bericht)