Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
DL. 2002/769
datum
26-02-2002
onderwerp
Kamervragen inzake aanwijzing uitspoelingsgevoelige gronden
TRC 2002/1917
bijlagen
Geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van de vragen van het lid Meijer over het besluit zand- en lössgronden, bericht ik u het volgende.
datum
26-02-2002
kenmerk
DL. 2002/769
bijlage
1
Ja.
2
In de brief van 8 februari jl. heb ik gezegd dat de bodemkaart van
Nederland schaal 1:50.000 bruikbaar is voor de aanwijzing van
uitspoelingsgevoelige gronden en het beste landsdekkende systeem is
dat beschikbaar is. De directeur van Alterra,
dr. A.N. van der Zande, bevestigt dit in zijn ingezonden brief in de
Boerderij.
3
Alterra heeft mij geïnformeerd over het feit dat de bodemkaart van
Nederland schaal 1:50.000 bruikbaar is voor de aanwijzing van zand- en
lössgronden en daarbinnen de uitspoelingsgevoelige gronden en dat dit
op basis van het beschikbare landsdekkende kaartmateriaal leidt tot de
best mogelijke aanwijzing.
4 en 5
De aanwijzing van uitspoelingsgevoelige gronden heeft zorgvuldig
plaatsgevonden.
De aanwijzing is vanuit het oogpunt van het milieu en het voldoen aan
de EU-Nitraatrichtlijn noodzakelijk. Het besluit zand- en lössgronden
is sinds 1 januari 2002 van kracht.
Wel is de juistheid van de aanwijzing in concrete gevallen van belang.
Daarom heb ik boeren in de gelegenheid gesteld aperte onjuistheden
kenbaar te maken. Zoals tijdens het Algemeen Overleg over de voortgang
van het mestbeleid van 20 december 2001 is afgesproken, zal de
herbeoordeling worden uitgevoerd door Alterra. Gelet op de met uw
Kamer gemaakte afspraken over het herstel van onjuistheden in
individuele gevallen, zie ik geen enkele reden om het ingezette beleid
te wijzigen.
6
Indien uit de herbeoordeling van de binnengekomen brieven blijkt dat
een perceel onterecht als uitspoelingsgevoelig is aangewezen, zal de
aanwijzing van het perceel aangepast worden. Hierdoor zullen met
terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2002 minder strenge
verliesnormen gelden.
De suggestie dat het mogelijk is dat veehouders met deze lagere
verliesnorm te veel mestafzetovereenkomsten af heeft moeten sluiten is
niet juist. Het aantal hectares waarvoor een veehouder
mestafzetovereenkomsten moet afsluiten wordt immers bepaald door het
aantal dieren en het aantal hectares grasland en bouwland dat een
veehouder in gebruik heeft. Hierbij is het niet van belang of het
grasland en bouwland is aangewezen als uitspoelingsgevoelig of niet.
In het kader van het stelsel van mestafzetovereenkomsten geldt voor
alle grasland in 2002 een aanvoernorm van 300 kilogram stikstof per
hectare, voor alle maïsland een aanvoernorm van 210 kilogram en voor
alle overige bouwland en braakland een aanvoernorm van 170 kilogram.
7
De gronden die worden aangewezen zijn uitspoelingsgevoelig door hun
diepe grondwaterstand. Hierdoor is de denitrificatie van nitraat
beperkt. Het nitraat dat niet door het gewas wordt opgenomen, zal
hierdoor uitspoelen naar het grondwater. Indien de grondwaterstand
kunstmatig laag wordt gehouden door drainage zal het naar het
oppervlaktewater worden afgevoerd. De nitraatrichtlijn heeft tot doel
zowel het grondwater als het oppervlaktewater te beschermen.
8
Ja, bij de aanwijzing van de uitspoelingsgevoelige gronden is
aangesloten bij de kaarten behorende bij het Besluit gebruik
meststoffen (Bgm). Er hebben echter kleine correcties plaatsgevonden
voor de topografische perceelsgrenzen omdat deze de afgelopen jaren in
een aantal gevallen gewijzigd zijn.
Ook de kaarten behorende bij het Bgm wijzen zand- en lössgronden aan
om (door middel van een uitrijverbod in de winter) de uitspoeling van
nitraat te beperken.
9
Bij de inspraakronde afgelopen zomer is naar voren gekomen dat het
percelenbestand waarvan gebruik gemaakt was te grofmazig was. Bij de
definitieve kaarten is daarom gebruik gemaakt een fijnmaziger
percelenbestand. Dit heeft geleid tot een aangepaste aanwijzing. In de
nota van toelichting bij het besluit wordt hierop ingegaan. Boeren
zijn via de nieuwsbrief van Bureau Heffingen geïnformeerd over de
aanpassingen van het besluit ten gevolge van de inspraakronde.
10
Zie ook de antwoorden 4 en 5.
Juist met het oog op een zorgvuldige afweging van belangen heeft de
formele wetgever het aanwijzen van zand- en lössgronden en
uitspoelingsgevoelige gronden opgedragen aan de Kroon.
Aanwijzing geschiedt generiek op basis van in de wet neergelegde
criteria. Dat betekent echter niet dat tegen de aanwijzing van
percelen als zand- of lössgrond of als uitspoelingsgevoelige grond
geen vorm van rechtsbescherming zou openstaan. Naast de rechtsgang
naar de burgerlijke rechter kan de vraag of percelen inderdaad aan de
criteria voldoen om te worden aangemerkt als zand- of lössgrond of als
uitspoelingsgevoelige grond in voorkomende gevallen, bij wege van
exceptieve toetsing, aan de orde komen in procedures tegen een besluit
van het Bureau Heffingen waarbij een heffing wordt opgelegd ingevolge
artikel 41 van de Meststoffenwet.
De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,
mr. L.J. Brinkhorst
---