Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Samenvatting:
Hoe houdbaar is het ontwikkelingsbeleid in het licht van de uitdagingen van
globalisering en de aanslagen van 11 september? Dat was het onderwerp van de
lezing die minister Herfkens maandag 25 februari hield aan de Vrije
Universiteit, in het kader van een serie lezingen georganiseerd door de
Society for International Development (SID). Volgens de minister is
houdbaarheidsdatum van haar vernieuwde beleid nog lang niet in zicht.
Tekst van de speech
Ik zie de afgelopen jaren een geweldige omslag in het denken over
armoedebestrijding. Die omslag is nog niet afgerond. De houdbaarheidsdatum
van de verouderde praktijken was wat wij betreft allang verstreken. De
houdbaarheidsdatum van het vernieuwde beleid is nog lang niet in zicht. De
aanslagen van 11/09 hebben verstrekkende gevolgen. Maar ze waren geen
aanslag op het nieuwe denken over armoedebestrijding. Sterker nog: ze
versterken het besef van de urgentie daarvan.
De aanslagen liggen nu bijna een half jaar achter ons. Nog steeds tasten we
een beetje in het duister over de diepere motieven van de daders. Een
directe link met armoede is ver gezocht. Dat heb ik vanaf het begin
gevonden. Duidelijk is wel dat armoede deel uitmaakt van een gevaarlijke
cocktail van achtergrondfactoren. Samen met vooral ook uitzichtloosheid en
gebrek aan democratie kan deze cocktail een klimaat scheppen waarin terreur
gedijt. Daarom speelt in de nasleep van 11/09 toch voortdurend de link met
armoede. Ik wil twee in het oog springende verbanden noemen.
Ten eerste heeft 11 september de rijke landen de ogen geopend voor hun
kwetsbaarheid. Het gevoel leeft dat onze eigen veiligheid is gediend met een
rechtvaardiger wereld. Er is in brede kring behoefte aan een nieuw,
integraal veiligheidsconcept, waarvan ook economische en sociale onderwerpen
deel uitmaken. We kunnen het ons blijkbaar niet veroorloven de situatie in
gemarginaliseerde delen van de wereld te vergeten. Duistere krachten krijgen
kansen waar staten gaten laten vallen. Zoals fundamentalisten binnen het
onderwijs in landen waar de overheid uit desinteresse, onmacht of geldgebrek
schittert door afwezigheid. Denk bijvoorbeeld aan de koranschooltjes in
Jemen.
Ten tweede heeft 11 september de neergang van de wereldeconomie verdiept.
Grondstoffenprijzen zijn ingezakt. Niemand in Nederland eet een eitje minder
bij het ontbijt. Juist veel van de armste Afrikaanse landen hebben daarvan
het meest te lijden - ook landen die net een veelbelovend armoedebeleid
hadden opgesteld en waarvoor de financiering nu ernstig tekort dreigt te
schieten. Die pijnlijke constatering schreeuwt om tegenmaatregelen. Het mag
toch niet gebeuren dat straks de meeste slachtoffers van 11 september in
Afrika vallen. Dat valt moreel niet te billijken, nog los van het gevaar
voor de mondiale veiligheid dat uitgaat van steeds grotere uitzichtloosheid
onder Afrikanen.
Deze vrees voor toename van armoede en onveiligheid heeft mobiliserend
gewerkt voor de anti-armoede agenda, ook al staan niet alle neuzen in
dezelfde richting en lijken met name de Amerikanen nogal zwaar te leunen op
investeringen in militaire veiligheid.
· De Britse minister van Financien, Gordon Brown, hield een pleidooi voor
een Marshall-plan van vijftig miljard dollar.
· Wolfensohn en Annan roepen in koor om verdubbeling van de
ontwikkelingshulp.
· Sommige Europese landen hebben zich - mede onder Nederlandse druk - al
bereid verklaard dat ook uit te voeren: Belgie heeft beloofd de 0,7 procent
BNP in 2010 te bereiken, Griekenland en Ierland in 2007 en Luxemburg haalt
Nederland volgend jaar al in.
· Er is meer buitenlandse interesse en inzet voor een oplossing van de grote
problemen in Centraal Afrika.
· En ook het succes van Doha - een overleg over wereldhandel dat voor het
eerst echt de belangen van de ontwikkelingslanden agendeert - staat niet los
van de sterkere roep om een mondiale coalitie tegen de armoede.
Effectieve antwoorden
Het besef dat we armoede moeten bestrijden lijkt dus toegenomen - ook in de
Verenigde Staten, zoals ik tot mijn vreugde hoorde uit de mond van een
Republikeinse afgevaardigde uit Phoenix, Arizona. Jawel, Amerikanen in
Arizona vinden voor het eerst dat er meer geld naar ontwikkelingshulp mag,
als het maar goed wordt besteed. Daar zijn altijd veel twijfels over
geweest, niet alleen onder Amerikanen overigens. Hoe bestrijd je armoede?
Hoe bereik je de grootste effecten? Waar zitten de spaken in het wiel voor
de armsten? Waar zit de rem die ervoor zorgt dat zoveel mensen nog niet in
staat zijn een euro per dag te verdienen? De antwoorden op die vragen zijn
in het laatste decennium van de vorige eeuw scherper geworden en de
consensus breder. De lessen uit het verleden zijn getrokken. Het besef dat
we meer moeten doen is toegenomen na 11/09. De inzichten die we al hadden
over hoe we dat moeten doen zijn onverminderd actueel na 11/09.
Om te beginnen moet je scherp kijken, luisteren en analyseren. Het startpunt
is de situatie van de armsten - en die verschilt sterk van land tot land,
van cultuur tot cultuur.
Wat zit hun het meeste dwars? Dat ze niet kunnen lezen en schrijven? Dat ze
geen toegang hebben tot krediet? Dat ze afhankelijk zijn van malafide
tussenhandelaren? Dat ze geen rechten kunnen laten gelden op hun huis of hun
land? Dat ze ziek en zwak zijn als gevolg van malaria? Dat ze hun producten
niet kwijt kunnen op de markt van de rijke landen? Dat inflatie een onzeker
economisch klimaat schept waarvan juist zij, de armsten, de hardste klappen
krijgen? Dat burgeroorlog hun land jaren terugwerpt in ontwikkeling?
De vragen ademen de geur van armoede, voor de antwoorden geldt dat minder.
De antwoorden zijn deels inderdaad te vinden op de akkers van verpauperde
boeren of in de krottenwijken waar de armste stedelingen wonen. Met beide
benen in de modder, dat is het beeld van het echte ontwikkelingswerk.
Schooltjes in de bush, dekens voor vluchtelingen, voorlichting aan boeren
over hoe ze met eenvoudige technieken erosie kunnen voorkomen, waterputten
in dorre regio's zodat vrouwen en kinderen minder ver hoeven te lopen.
Allemaal nuttig en nodig, maar niet meer dan een deel, misschien zelfs maar
een klein deel, van het antwoord. De effectieve antwoorden liggen hogerop,
nationaal en internationaal.
Internationale antwoorden
Het belang van mondiaal beleid voor de armen kun je alleen maar
onderschatten. Dat mondiale beleid kunnen, mogen en hoeven we niet los te
zien van globalisering. We moeten juist goed gebruik maken van de
mogelijkheden die globalisering biedt.
Een recente studie van de Wereldbank becijfert dat de armoede afneemt. In
1980 leefden naar schatting 1,4 miljard mensen in extreme armoede. Dat was
toen dertig procent van de wereldbevolking. Twee decennia van snelle
globalisering later is het aantal armsten gedaald tot 1,2 miljard en dat bij
een stijgende wereldbevolking. Nu woont nog twintig procent van de mensen in
extreme armoede. Dat is om precies te zijn nog twintig procent te veel, maar
een zo laag percentage is uniek in de wereldgeschiedenis.
Vooral landen die het lukt aan te haken bij globalisering, slagen er ook in de armoede terug te dringen. Die conclusie kun je trekken uit het rapport van de Wereldbank over globalisering, groei en armoede. De aloude 'Derde Wereld' is nu grofweg in tweeen te splitsen, zo suggereert dat rapport.
Aan de ene kant een groep ontwikkelingslanden die is meegegaan in de golf
van economische globalisering vanaf 1980. Aan de andere kant een groep die -
nog - niet of nauwelijks meedoet in de wereldeconomie. De groep van 24
globaliserende ontwikkelingslanden telt ruim 3 miljard inwoners en omvat
landen als India, China, Brazilië, Vietnam, Mexico, Hongarije en Uganda.
Deze landen verdubbelden de afgelopen 20 jaar het aandeel van internationale
handel in hun nationaal inkomen en ontvingen veel buitenlandse directe
investeringen. Hun economische groei per hoofd nam geleidelijk toe van 1% in
de jaren zestig tot 5% in de jaren negentig. Het overgrote deel van hun
export (80 procent) bestaat niet meer uit grondstoffen maar uit goederen.
Extreme armoede verminderde significant en er gaan meer kinderen naar
school. Lonen stegen er twee keer zo snel als in de gemarginaliseerde,
non-globaliserende landen, en sneller dan in de OESO. Deze groep landen kent
nu al geruime tijd een hogere groei dan OESO-landen, waardoor de kloof
versmalt.
De andere groep ontwikkelingslanden, met ongeveer 2 miljard inwoners,
verhandelt nu minder dan 20 jaar geleden. Het inkomen per hoofd daalde er
het afgelopen decennium. De economische groei stagneerde er en voor hun
export bleven zij afhankelijk van enkele grondstoffen. De kloof tussen deze
groep 'achterblijvers' en de rest van de wereld groeit hard. Omdat zij niet
integreren in de wereldmarkt. Omdat de globalisering aan hen voorbij gaat.
Hun probleem is dan ook niet globalisering, maar marginalisering.
De Noord-Korea's en Birma's van deze wereld vormen niet bepaald een aanlokkelijk alternatief. Aansluiting zoeken bij de wereldeconomie is een juiste keuze voor landen die armoede willen verminderen. En nu komt dat mondiale beleid in beeld: we mogen de grote groepen achterblijvers niet aan hun lot overlaten. Achterblijvers, dat zijn de nog steeds grote aantallen armen in de landen die al wel meer integrereren. En dat is in feite de hele groep landen die nog geen aansluiting heeft gevonden bij de wereldmarkt.
Om dat voor elkaar te krijgen is internationale sturing nodig en een
samenhangend programma waaraan iedereen deelneemt: internationale
organisaties, rijke en arme landen, maar ook het bedrijfsleven en
maatschappelijke organisaties.
Om globalisering te laten werken voor de armen is een sterke publieke sector
nodig, nationaal en internationaal. Het embryonale systeem van regels voor
het handels- en kapitaalverkeer moet uitgroeien tot een volwaardig mondiaal
bestuur. De internationale financiële organisaties kennen veel democratische
tekortkomingen, waardoor ontwikkelingslanden te weinig invloed kunnen
uitoefenen.
De rijke landen moeten een coherent beleid voeren dat rekening houdt met de
belangen van de armsten. Te vaak is daar bij de westerse inspanningen geen
sprake van. Vlees dumpen, terwijl je ook de kleine boeren steunt. Wapens
leveren, terwijl je ook naar vrede streeft. Handelsbarrieres opwerpen die
hand in hand gaan met pleidooien voor exportbevordering. Het handelsbeleid
moet de kansen vergroten van landen die in de marge dreigen af te glijden.
Vooral grotere toegang tot de markten van de rijke landen voor sectoren
waarin veel armen werken, zoals landbouw en textiel, leidt direct tot meer
werk en minder armoede.
Cambodja is een mooi voorbeeld. De kledingexport is daar sinds 1995 vanuit
het niets omhoog geschoten en levert nu aan 180.000 mensen werk. Alles
meegerekend levert die sector nu 520 miljoen dollar aan inkomsten, meer dan
het jaarlijkse hulpbedrag van 500 miljoen dollar. Cambodja hoopt op korte
termijn toe te treden tot de WTO. Als het land géén lid zou worden kan het
de kledingexport wel vergeten vanwege de quotabeperkingen in de VS. Binnen
de WTO moeten deze quota in 2005 geheel zijn afgeschaft - dat vind ik al
schandalig laat. Maar tegen niet-leden kunnen die importbeperkingen altijd
naar believen worden ingesteld.
De textielmarkt is nog lang niet vrij. Maar er liggen tenminste afspraken om
op termijn de quota af te schaffen. Voor de landbouw geldt dat helaas niet.
De subsidies aan de landbouw in de rijke landen blijven onacceptabel hoog.
In 2000 een bedrag van 327 miljard dollar. Dat is meer dan het gezamenlijke
Bruto Nationaal Product van alle Afrikaanse landen bezuiden de Sahara.
De strijd voor meer coherentie en betere global governance heb ik de
afgelopen jaren volop gevoerd. Met wisselend succes. Laat ik een paar
voorbeelden noemen:
· Omvang hulp: Nederland blijft als een van de zeer weinige landen op 0,8
procent BNP of zelfs daar boven. Mede onder onze druk beginnen andere
Europese landen in beweging te komen.
· Steun voor meer vernieuwende initiatieven van publiek-private
samenwerking, zoals coalities waarin internationale organisaties, nationale
regeringen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties hun krachten
bundelen rond een specifiek thema. Bijvoorbeeld de Global Alliance for
Vaccines and Immunization (GAVI).
· Schuldverlichting voor armoedebestrijding. Nederland loopt inhoudelijk en
financieel voorop, met name de G-7 houdt de knip op de beurs. In de 23
landen die geprofiteerd hebben van het HIPC-schuldeninitiatief zijn de
gevolgen goed te merken. Rente en aflossing vergen in 2001-2003 gemiddeld
nog 12 procent van de overheidsinkomsten, de helft van het percentage in
1998/99. Dat betekent dat er beduidend meer geld overblijft voor sociale
uitgaven. In de 23 landen stijgen de sociale uitgaven met veertig procent
ten opzicht van 1999. Kinderen in landen als Bolivia en Burkina Faso merken
het verschil.
· Ruimere markttoegang. Mede onder Nederlandse druk gaat de EU de grenzen
openen voor producten uit de Minst Ontwikkelde Landen (MOLs), al moeten ze
op rijst, suiker en bananen nog jaren wachten. En dat zijn juist drie van de
belangrijkste producten voor deze landen. Ook andere landen dan de MOLs
worden gehinderd door importbeperkingen. En met verzwaring van milieu-
voedsel- en veiligheidsnormen dreigen nieuwe barrieres. Ik maak me daar
geweldige zorgen over.
· Eerlijker visserijverdragen. Lopen voorlopig nog stuk op onwil van vooral
Zuid-Europese landen.
· TRIPs en patenten. Snel succes blijkt mogelijk. Het is nu binnen de WTO
geaccepteerd dat patenten de beschikbaarheid van medicijnen niet in de weg
mogen staan.
· Meer democratisering en transparantie van internationale instellingen. Een
goed voorbeeld van afstemming is het Philadelphia-overleg waarin
gelijkgezinde donoren ieder halfjaar gezamenlijke standpunten voorbereiden
over onderwerpen die bij de VN en de Wereldbank spelen.
· Handel is geen doel op zich. Ook de WTO moet de acht Millennium Doelen
onderschrijven.
· Ontbinding. Na jaren stilstand nu weer enige voortgang. De rijke landen
gaan de hulp aan de MOLs ontbinden.
Nationale antwoorden
Het zou naïef zijn te denken dat beter mondiaal bestuur en meer coherentie
automatisch leiden tot winst voor arme boeren en boerinnen of voor bewoners
van krottenwijken. Daar zit een cruciale schakel tussen. Nodig zijn sterke
nationale overheden die hun taken transparant, controleerbaar en
rechtvaardig vervullen.
Dat is de brede betekenis van 'good governance', een kernbegrip in mijn
beleid, dat te vaak te beperkt wordt opgevat. Het gaat inderdaad om vrije
meningsuiting, het recht van vereniging en bestrijding van corruptie. Maar
even belangrijk is het investeren in onderwijs en gezondheidszorg, het
verbeteren van de infrastructuur, het definiëren en verlenen van
eigendomsrechten, het toezicht op de naleving van wetten, het voorkomen van
economische machtsconcentratie en het bevorderen van concurrentie. Daarover
is nu brede consensus, ook onder de ontvangende landen.
Dan schept een overheid ook de voorwaarden waaronder de private sector - uit
binnen- en buitenland - haar onmisbare bijdrage kan leveren. Ik hamer er
steeds weer op - ook bij de Wereldbank - dat handelsbeleid integraal
onderdeel moet zijn van elke nationale strategie voor armoedebestrijding. We
moeten pleidooien voor globalisering en open markten niet verwarren met
slogans voor terugtrekking van de staat. Het is een dure vergissing
globalisering te zien als een vrijbrief voor uitholling van de nationale
staat.
Hoeveel geld gaat er naar onderwijs, hoeveel naar defensie. En binnen
onderwijs: hoeveel geld gaat er naar universiteiten voor de elite en hoeveel
naar het basisonderwijs. Beschermt de overheid de belangen van een kleine
groep importeurs met licenties of kiest de overheid voor gelijke kansen voor
iedereen? Legt een regering op transparante wijze verantwoording af over de
uitgaven aan parlement en samenleving of kunnen vriendjespolitiek en
corruptie ongestraft voorbestaan?
We hebben het belang van die politieke processen en besluitvorming op
nationaal niveau vaak onderschat. En wat we juist overschat hebben is onze
invloed als buitenstaander op die keuzes. Je kunt goed beleid en bestuur
niet van buitenaf opleggen, daar moeten landen zelf voor willen kiezen. Het
gaat om hun keuzes, hun ownership. Er bestaat geen 'remote control' knop
waarmee je andere samenlevingen naar je hand kunt zetten. Ook niet als je
die hand vult met snoepjes in de vorm van financiele beloningen voor goed
gedrag. Onwillige regeringen laten zich doodleuk meerdere keren betalen voor
dezelfde hervorming, die ze daarna steeds weer terugdraaien. Dat hebben we
in het verleden vaak meegemaakt, zoals in Kenya.
Je kunt dat nationale niveau vergelijken met een trechter, waarin je van
boven geld stort en waar beneden klinkende munt moet uitkomen voor de armen:
algemeen toegankelijk basisonderwijs, betaalbare gezondheidszorg, een
pro-poor economisch beleid . Hoe beter de doorstroming in die trechter, hoe
meer armoedebestrijding je terugkrijgt voor je euro. Dan bouw je geen
schooltjes, dan steun je de onderwijsbegroting en overleg je met het
ministerie over aanpak van knelpunten in het onderwijs.
In veel landen is steun via de eigen structuren van dat land op den duur
veel efficienter dan om als buitenlander los daarvan aan bijvoorbeeld
onderwijs en gezondheidszorg te werken. De perfecte trechter bestaat
nergens. Er verdwijnt altijd geld, er zijn altijd belangengroepen die zich
meer weten toe te eigenen dan goed zou zijn voor een land. Er zijn altijd
afgelegen regio's en arme groepen die helemaal niet bereikt worden door de
overheid. Er is zeker een risico dat op korte termijn de zorg voor die
groepen of regio's afneemt als de buitenlandse steun via de nationale
trechter loopt.
Maar eigen eilandjes onderhouden is geen duurzame oplossing. Om de
tekortkomingen te verhelpen is vooral participatie vanuit de samenleving
belangrijk. Van organisaties die de stem van de armen verwoorden.
We zijn begonnen aan donorzijde de knop om te zetten. Vier jaar geleden kenden we het begrip Poverty Reduction Strategy Papers (PRSPs) nog niet: plannen die een land zelf opstelt voor de bestrijding van armoede. Met inbreng uit de samenleving, met keuzes voor de armen, met transparantie. Die PRSPs zijn nog verre van perfect. De participatie laat nog te wensen over. Ik leg me daar niet bij neer, maar ik heb er wel begrip voor. We zitten midden in een cultuuromslag van ongekende omvang. Het raakt onze eigen rol als donor in het hart, het raakt de internationale organisaties en het raakt de hulpontvanger. Dat doe je niet even in een paar jaar.
Het is nog lang niet volmaakt, in feite beginnen we pas, maar ik zie de
eerste prachtige resultaten: de manier waarop het onderwijs in Burkina Faso
wordt aangepakt, de organisatie van de watervoorziening in Gujarat. Via het
PRSP in Uganda draagt Nederland tien miljoen euro bij aan steun voor het
lager onderwijs. De Ugandese regering neemt onderwijs bloedserieus. Er gaat
ruim dertig procent van de begroting heen. De deelname aan het onderwijs is
in drie jaar meer dan verdubbeld. Ik vind het ongelooflijk inspirerend hoe
snel we zo ver zijn gekomen in zo korte tijd.
Bij zo'n benadering is onze euro niet meer tot in het kleinste dorp te
volgen, is niet meer aan te wijzen wat er met iedere door Nederland gegeven
euro wordt bereikt. Die euro's gaan dan op in een grote pot, waaraan ook het
land zelf en andere donoren bijdragen.
Wat telt is niet het succes of falen van Nederlandse projecten. Wat telt
zijn de resultaten die een land zelf weet te bereiken in het terugdringen
van de armoede. Daarmee maak je je afhankelijk van de kwaliteit van de
uitvoering van de overheid aan wie je hulp geeft. Dat is een risico, je
geeft controle uit handen en je kunt minder snel bijsturen als er iets mis
gaat. Dat risico wil ik graag nemen omdat al die afzonderlijke projecten
niet duurzaam bleken.
De PRSPs zijn een voorbeeld. Maar ook alle andere beleidsvernieuwingen in de
steun aan afzonderlijke landen zijn terug te voeren op de kernbegrippen
ownership en participatie. Ik noem bijvoorbeeld:
· Geen gaten meer vullen met dure buitenlandse deskundigen (vijf miljard
dollar per jaar in Afrika voor een leger van honderdduizend consultants en
ontwikkelingswerkers). Maar aansluiten bij de aanwezige capaciteit en daarop
voortbouwen. Deze maand in Ghana merkte ik hoeveel weerstand dit nog oproept
bij andere donoren.
· Concentratie in het landenbeleid. Gaat langzaam, zorgvuldig beleid,
exit-strategie. Maar aantal landen dat meer dan vijf miljoen dollar krijgt
al gedaald van 60 naar 46. Vooral de wat rijkere landen vallen af. In
Gujarat zag ik deze maand de winst van concentratie. Nederland doet niet
meer alles. Alleen drinkwater en onderwijs. Daardoor effectief na
aardbeving.
· Harmonisatie van donorprocedures. Het is een zegen voor de ontvangende
landen als ze niet voor elke donor weer een ander formulier, een andere
evaluatie, een andere verantwoording moeten afleggen. Nederland is bereid
daar ver in te gaan. Samen met Utsteinpartners.
· Waar mogelijk werken langs multilaterale kanalen. Een mooi voorbeeld is
onze nieuwe aanpak in Indonesie. Een zware test voor de nieuwe
ontwikkelingshulp noemen Hans Docter en Peter van Tuijl die aanpak in het
laatste nummer van de Internationale Spectator. Ze vragen zich af of mijn
beleid Nederland onderdompelt in een kleurloze multilaterale poel, zonder
eigen inbreng, zonder eigen gezicht. Ze leggen het Partnerschap voor Goed
Bestuur onder de loep. Hun conclusie: het partnerschap is erin geslaagd de
belangrijkste partijen bij elkaar aan tafel te zetten en een dialoog over
onontbeerlijke hervormingen op gang te brengen.
· Betere taakverdeling tussen overheid en maatschappelijke organisaties.
Ongeveer een kwart van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking wordt
uitgeveven via maatschappelijke organisaties.
Conclusie
Niets is in deze Regeerperiode zo consequent toegepast als het uitgangspunt
dat "het ontwikkelingsbeleid ... door de bevolking van de betrokken landen
zelf wordt bepaald", om nog maar eens het Regeerakkoord te citeren. Of het
nu gaat om de sectorale benadering, het PRSP-proces, de ontbinding van de
hulp, het terugdringen van de rol van Nederlandse deskundigen, de hervorming
van het Internationaal Onderwijs, of de focus op lokaal ondernemerschap in
de nota Ondernemen tegen Armoede, onze commitment aan het New African
Initiative: bij alles is het uitgangspunt van ownership de vlag die de
lading van mijn ministerschap dekt.
De minister voor OS is er niet alleen voor de hulp. Ik heb vrijwel dagelijks
ervaren hoe belangrijk het is op kabinetsniveau te kunnen meepraten over het
brede terrein van voor ontwikkelingslanden belangrijke beleidsterreinen. De
afweging tussen het belang van ontwikkelingslanden en de, meestal,
economische belangen in eigen lande vraagt om een dagelijkse inzet van
meerdere bewindslieden. Die inzet is de laatste jaren gepleegd. En, niet
zonder succes.
Maar er blijft nog veel voor me te doen als ik mijn zin krijg en na 15 mei
door kan gaan als minister. Veel van de beleidsveranderingen zullen pas op
iets langere termijn rendement gaan opleveren.
· Coherentie staat in feite nog in de kinderschoenen - en stuit voortdurend
op tegenstrijdige belangen, waarbij je vaak in Brussel weer verliest, wat je
in Den Haag hebt gewonnen.
· De hervorming en kwaliteitsverbetering van de multilaterale instellingen
zal nog veel inspanning vergen.
· Participatie en ownership in ontwikkelingslanden zijn evenmin op stel en
sprong geregeld.
Kijk bijvoorbeeld naar de moeizame discussies over de wederopbouw van
Afghanistan. Liefst wil iedere donor toch weer de eigen hobby's uitleven, de
eigen zichtbaarheid zeker stellen. Dat gebrek aan coördinatie versterkt
juist weer de fragmentatie waaronder Afghanistan toch al zo gebukt gaat. Dit
illustreert dat het debat over effectieve armoedebestrijding na 11 september
niet wezenlijk anders is dan daarvoor. Op papier is er brede consensus onder
de rijke landen over effectieve armoedebestrijding, in de praktijk bewijzen
ze er vaak niet meer dan lippendienst aan.
De eerste test valt nog voor de verkiezingen. Volgende maand wordt in
Monterrey, Mexico, de conferentie Financing for Development gehouden. Dan
krijgt de wereld een uitgelezen kans om te demonstreren dat de klap die de
terroristen hebben uitgedeeld, nagalmt in een verhoogde inzet voor echte
armoedebestrijding.
===