Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

De Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van

uw kenmerk

ons kenmerk
VVA. 2002/507
datum
18-02-2002

onderwerp
Verlaging van de tegemoetkoming in de schadeloosstellingen TRC 2002/1529

bijlagen
1

Geachte Voorzitter,

Tijdens het algemeen overleg met uw commissie op 18 december 2001 over het stelsel van verlaging van de tegemoetkoming in de schadeloosstellingen bij dierziekte-uitbraken heb ik toegezegd een aantal vragen schriftelijk te zullen beantwoorden. Bij deze doe ik u de antwoorden toekomen. Ook zal ik nader ingaan op de zogenaamde inkeerbepaling.

Mijn brief van 2 november 2001 (kenmerk TRCJZ/2001/15490), de discussie daarover tijdens genoemd algemeen overleg, alsmede deze brief vormen de basis voor wijziging van het juridisch stelsel inzake verlaging van de tegemoetkoming waaraan op dit moment wordt gewerkt. Aan het slot van deze brief wordt op dit aspect nader ingegaan.

datum
18-02-2002

kenmerk
VVA. 2002/507

bijlage

Verlagingssystematiek
Diverse leden hebben vragen gesteld over de verlagingspercentages. Daarbij zijn vragen gesteld over de hoogte van de verlaging. Ook is gevraagd of niet een zekere verfijning kan worden aangebracht en of het in te stellen plafond niet gedifferentieerd zou kunnen worden.

In het toekomstig stelsel is het daadwerkelijke veterinaire risico leidend voor verlaging van de schadeloosstelling. Concreet wordt dit vormgegeven langs twee hoofdlijnen:
1. verlagingen zullen uitsluitend worden toegepast naar aanleiding van overtredingen van een selecte en uit veterinair oogpunt meest relevante groep verplichtingen (beperking naar inhoud); 2. verlagingen worden slechts toegepast indien de overtreding van de veterinaire regels plaatsvindt in een 'veterinaire risicoperiode' die uitdrukkelijk en kenbaar is begrensd (beperking naar tijd).

Daarmee zal een op zichzelf in veel gevallen ingrijpende beslissing als een verlaging van de tegemoetkoming in de schadeloosstelling ook nadrukkelijk zijn gereserveerd voor die mensen of bedrijven die onverantwoord gedrag hebben vertoond met als hoofdlijnen: veterinair risicovol gedrag in een 'alarmperiode'. Dergelijk gedrag moet zo veel mogelijk worden voorkomen en rechtvaardigt alleen al om die reden substantiële verlagingspercentages.

In mijn brief van 2 november 2001 heb ik, aansluitend bij het huidige systeem van verlagingen van de tegemoetkoming, gekozen voor verlagingspercentages van respectievelijk 15, 35 en 100%. Een 15%-verlaging was daarbij, als basis, voorzien voor overtredingen van meer administratieve aard, 35% voor zwaarwegender overtredingen en overtreding van de aangewezen regels op het punt van de in- en export van dieren en 100% voor ernstige overtredingen, zoals verzet tegen een ruiming. Tegen de achtergrond van de bovengeschetste hoofdlijnen en de zogenaamde inkeerbepaling, waarop hierna nader wordt ingegaan, zie ik geen aanleiding om in het toekomstig stelsel te werken met percentages van enkele procenten per overtreding.

Door het lid Pitstra is de suggestie gedaan te bezien of verdere verfijning van de percentages tot de mogelijkheden behoort. Ik heb deze kwestie voorgelegd aan het CIDC-Lelystad, dat in zijn advies (zie bijlage) terzake aangeeft dat het erg moeilijk is op objectieve (veterinaire) gronden tot een verdere differentiatie over te gaan.

Limitatieve lijst
Het instrument van verlagingen op de schadeloosstellingen bij dierziekte-uitbraken zal, middels de limitatieve lijst, toegespitst worden op de - uit veterinair oogpunt - meest relevante overtredingen. Ik heb het CIDC-Lelystad verzocht aan te geven of naar zijn oordeel de limitatieve lijst inderdaad de - uit vorenbedoeld oogpunt - meest relevante bepalingen bevat. Het CIDC-Lelystad heeft daarop aangegeven dat alle genoemde overtredingen een duidelijk veterinair risico inhouden; de lijst betreft ook de veterinair meest relevante bepalingen. Op een aantal punten heeft het CIDC opmerkingen gemaakt, die bij de totstandkoming van de definitieve uitvoeringsregelingen zullen worden meegenomen.

In het kader van de limitatieve lijst is onder andere door de heer Pitstra gevraagd naar definities van de begrippen verzet of weerspannigheid en futiliteit. Als centrale maatstaf met betrekking tot de begrippen verzet of weerspannigheid geldt dat een verlaging van de tegemoetkoming om die redenen wordt toegepast indien de tegenwerking de uitvoering van de bestrijding in gevaar brengt. Het is uiteraard niet mogelijk uitputtend de feitelijke situaties te beschrijven die wel of niet als 'verzet' of 'wederspannigheid' kunnen worden aangemerkt. In eerste instantie is dat ter beoordeling van de uitvoerende diensten ter plaatse, waarbij overigens de veehouder de gelegenheid krijgt om zijn zienswijze over de feiten kenbaar te maken. Het is uiteraard uiteindelijk aan de rechter om in individuele gevallen een oordeel terzake te vellen.

De discussie omtrent futiliteiten speelde met name een rol in de afwikkeling van de mond- en klauwzeercrisis. Een en ander vormde mede de aanleiding om het stelsel van verlagingen kritisch te bezien, met als uitkomst een toekomstig stelsel dat veel meer dan voorheen geënt is op veterinaire risico's in risicotijden. Daarmee is in principe ook gekozen voor een stelsel waarbij futiliteiten zich niet meer zullen voordoen: die feiten die tot verlaging leiden zijn in deze situatie niet als futiliteit te beschouwen.

Naar aanleiding van de vraag van de heer Pitstra merk ik op dat de hygiënecheck niet is opgenomen op de limitatieve lijst. Gezien de doelstelling het nieuwe stelsel veel meer op veterinaire risico's te enten, is er voor gekozen verlaging meer te koppelen aan de daadwerkelijke hygiënesituatie. In dat verband is bijvoorbeeld relevant of een bedrijf al of niet beschikt over de voorgeschreven wasplaats.

Toetsing van het voorgenomen nieuwe stelsel aan de huidige mond- en klauwzeerdossiers is gezien de andere uitgangspunten erg moeilijk. In het nieuwe stelsel zal immers op een overtreding buiten de uitbraakperiode geen verlaging volgen. Daarnaast zal ook de invoering van de periode van inkeer (zie verder) van grote invloed zijn op het aantal verlagingen in de toekomst. Het is niet in te schatten hoeveel van de overtredingen gedurende deze periode van inkeer zouden zijn hersteld.

Overige vragen

Het plafond
Om te voorkomen dat in bepaalde gevallen grote bedragen worden ingehouden, zal in het nieuwe stelsel worden voorzien in een absoluut plafond. In mijn brief van 2 november 2001 noemde ik daarvoor een bedrag van fl. 500.000,--. In verband met de komst van de euro ben ik voornemens in het nieuwe stelsel dat plafond vast te stellen op EUR 200.000,--.

De heer Pitstra stelde verdere differentiatie van dit plafond voor. De introductie van het absolute plafond houdt primair verband met het feit dat bij hoge absolute verlagingsbedragen het rechtvaardigheidsgevoel in het gedrang komt. Daarnaast ligt aan het plafond in zekere zin ten grondslag de eindigheid van de gedragsbeïnvloedende werking van het instrument van de verlaging; bij hoge bedragen kan een verlaging zelfs haar doel voorbijschieten waardoor er geen stimulerende werking is om aan de veterinaire voorschriften te voldoen. Nog los van de vraag op grond van welk objectief criterium het plafond zou moeten worden gedifferentieerd, is het met name vanwege eerstbedoelde reden dat ik geen voorstander ben van differentiatie van het plafond; voorop moet staan de gedragsbeïnvloedende werking van de verlaging en dat wordt, indachtig ook de focus op veterinaire risico's in alarmsituaties, het beste bereikt door een in beginsel ongeclausuleerde procentuele verlaging van de tegemoetkoming.

Feitenrelaas
De heer Waalkens vroeg mijn aandacht voor een eenduidige vaststelling van het feitenrelaas. Bij de afhandeling van de mond- en klauwzeercrisis is gebleken dat achteraf veel discussies zijn gevoerd over de feiten die ten grondslag lagen aan de opgelegde verlagingen. De wijze van feitenvergaring bij een uitbraak kan belangrijk verbeterd worden door het principe van hoor en wederhoor reeds toe te passen op het moment van verslaglegging. Dit houdt in dat de rapporteur ter plekke zijn bevindingen noteert en de veehouder onmiddellijk (of uiterlijk binnen een zekere termijn) in de gelegenheid wordt gesteld schriftelijk op die bevindingen te reageren. Door het gebruik van de limitatieve lijst zal het toepassen van standaardformulieren en protocollen door de uitvoerders belangrijk vergemakkelijkt worden.

Positieve stimulering
De heer Stellingwerf vroeg mijn mening over positieve stimulering, bijvoorbeeld door de bijdrage van de veehouder aan het Diergezondheidsfonds te koppelen aan de mate waarin het bedrijf een veterinair risico loopt, en de mogelijkheid een bonus/malus te introduceren via de opbouw van een soort no-claim. Ten algemene sta ik positief tegenover een systeem waarbij, in feite op vergelijkbare manier als bij een verzekeringsstelsel, de mate waarin een persoon of bedrijf een veterinair risico vormt medebepalend is voor de hoogte van diens individuele bijdrage ('premie') aan het collectieve risicodekkingssysteem. Dit collectieve systeem bestaat in Nederland concreet uit het stelsel van schadeloosstellingen, gefinancierd uit het Diergezondheidsfonds. Op dit moment kent echter het Nederlandse stelsel niet een - door de rijksoverheid bepaald - mechanisme van 'premiedifferentiatie'; in het kader van het convenant dierziektebestrijding is immers geregeld dat de voeding van het Diergezondheidsfonds collectief geschiedt door de betrokken productschappen. Het is aan de schappen om de middelen te verwerven waarmee zij het DGF voeden. Overigens bestaan er bij de schappen plannen voor het invoeren van een dergelijke 'premiedifferentiatie'. Voor de varkenshouderij doet Wageningen UR op dit moment onderzoek naar de modaliteiten hiervoor, voor de rundveehouderij zal medio 2002 een discussie gestart worden.

Uitvoerbaarheid
De heer Stellingwerf vraagt of het nieuwe systeem op uitvoerbaarheid getest is door het ministerie van Justitie. Zoals bij iedere AMvB zal ook de aanstaande, nieuwe kortings-AMvB worden voorgelegd aan het ministerie van Justitie voor de zogeheten wetgevingstoets, waar een toets op uitvoering en handhaafbaarheid deel van uitmaakt.

Omringende landen
De heer Atsma vroeg mij hoe de problematiek in de ons omringende landen geregeld is. Zowel België, Duitsland als Frankrijk kennen een zeker vorm van (procentuele) verlaging van de tegemoetkoming in de schadeloosstelling bij een uitbraak.

Inkeerbepaling
In het toekomstige stelsel zal uitsluitend een verlaging worden opgelegd indien de overtreding heeft plaatsgevonden in de periode tussen het moment van de eerste uitbraak in Nederland of een ander land (voorzover die uitbraak heeft geleid tot aanvullende crisisregelgeving in Nederland) en het moment van de dierziektevrijverklaring door de EU, dus in crisistijd.

Het is echter mogelijk dat een overtreding van de structurele maatregelen vóór het begin van de afgebakende periode heeft plaatsgevonden en voortduurt in de afgebakende periode. Zo is bijvoorbeeld bij het niet oormerken van een rund sprake van een voortdurende overtreding van de I&R-voorschriften. Ik heb u daarom tijdens het algemeen overleg op 18 december 2001 toegezegd in het nieuwe verlagingsstelsel te voorzien in een zogenaamde 'inkeerbepaling'. Na de afkondiging van het begin van de afgebakende periode heeft men gedurende 48 uur de tijd om overtredingen van structurele maatregelen te herstellen.

In die periode geconstateerde overtredingen zullen niet leiden tot verlaging van een eventuele tegemoetkoming in de schadeloosstelling. Kerngedachte daarachter is dat omissies of vergissingen aldus met minder (financiële) gevolgen kunnen worden hersteld, waarmee de dierziektebestrijding is gebaat en een eventuele discussie over futiliteiten in een ander perspectief wordt geplaatst. Vanwege het belang van crisisregelgeving geldt de inkeerperiode uiteraard niet voor dergelijke voorschriften.

De inkeerperiode kan met name worden benut om alsnog een aantal administratieve zaken op orde te krijgen (bijvoorbeeld I&R-voorschriften). Voor het bewerkstelligen van meer materiële zaken (zoals het aanleggen van een wasplaats) zal de periode natuurlijk over het algemeen te kort zijn. Voor dergelijke - redelijkerwijs niet aan vergissingen of onvoldoende aandacht te wijten - zaken is de inkeerbepaling niet bedoeld. Een verder oprekken van de inkeerperiode om die redenen zou dan ook zijn doel voorbijschieten.

Met het Openbaar Ministerie zal worden overlegd in hoeverre een overtreding die gedurende die 'inkeerperiode' wordt geconstateerd tot een hogere boete kan leiden dan in het normale strafsanctieregime. Indien een overtreding van een bepaling van de limitatieve lijst tijdens de 'inkeerperiode' niet wordt hersteld, zal bij ruiming een verlaging in de tegemoetkoming worden opgelegd.

Tijdpad
Zoals in de tweede nota van wijziging van de GWWD van afgelopen december reeds is aangegeven (Kamerstukken II, 2001-2002, 27685, nr. 7), zal artikel 86 van de GWWD moeten worden gewijzigd om het nieuwe verlagingensysteem van de noodzakelijke wettelijke basis te voorzien. Deze aanpassing van de GWWD is nodig teneinde een bevoegdheid te creëren om onder meer de afgebakende periode waarbinnen de verlagingssystematiek zal gelden op het niveau van ministeriële regeling vast te stellen. Aanvullend dient een nieuwe verlagings-AMvB te worden opgesteld.

Om voortvarend aan het nieuwe systeem te werken is inmiddels gestart met het uitwerken van het nieuwe verlagingensysteem in een AMvB en ministeriële regelingen. Parallel daaraan wordt ook reeds gewerkt aan de wetswijziging. De inzet is er op gericht de, aan de hand van de adviezen van betrokken organisaties gewijzigde ontwerp-AMvB, tegelijk met de teksten van de ontwerpen van de uitvoeringsregels nog voor het verkiezingsreces aan de Kamer te presenteren.

De minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij,

mr. L.J. Brinkhorst

Bijlage:
Advies van het CIDC-Lelystad
(Niet in elektronische vorm beschikbaar)


---