Ministerie van Buitenlandse Zaken
charset="iso-8859-1"
---
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Binnenhof 4 DEN
HAAG Adviseur Beleidsplanning SPL Bezuidenhoutseweg 67 Postbus 20061 2500
EB Den Haag
Datum 18 februari 2001 Behandeld Mr. M.W.J. Lak
Kenmerk SPL 58/01 Telefoon 070-348 66 54
Blad 1/1 Fax 070-348 42 58
Bijlage(n) 1 E-mail bsgpl@minbuza.nl
Betreft Werkprogramma van de AIV
Zeer geachte Voorzitter,
Hierbij bied ik u, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
de minister van Defensie en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, het
werkprogramma van de Adviesraad Internationale Vraagstukken voor het jaar
2002 aan.
de Minister van Buitenlandse Zaken
WERKPROGRAMMA VAN DE ADVIESRAAD INTERNATIONALE VRAAGSTUKKEN VOOR HET JAAR
2002
Voedselveiligheid
De AIV zou zich kunnen buigen over verschillende aspecten van het
verschijnsel voedselveiligheid. Een selectie van te behandelen onderwerpen
binnen dit thema kan later worden gemaakt in overleg met deskundigen van het
ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het thema voedselveiligheid heeft lange tijd nauwelijks aandacht gehad.
Totdat achter elkaar dioxinekippen, BSE en MKZ de krantenkoppen beheersten.
De consumenten zijn door deze recente voedselcrises kritisch geworden ten
aanzien van de veiligheid van hun voedsel. Overheden voelen een sterke
maatschappelijke druk om de voedselveiligheid beter te waarborgen en in de
Europese Unie staat het onderwerp inmiddels ook hoog op de agenda. Zo heeft
- onder meer - de Europese Commissie in januari 2000 een Witboek
voedselveiligheid gepresenteerd en is eind 2001, op de Europese Raad van
Laeken, een Europese Voedselveiligheids Autoriteit (EVVA) opgericht, die
voorlopig in Brussel is gevestigd. Bekeken kan ook worden in hoeverre
afstemming met het externe beleid van de Europese Unie
(concurrentieverhoudingen, positie exporteurs in en exporterende
ontwikkelingslanden) op dit vlak geboden is.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Van bedrijven mag worden verwacht dat ze zich houden aan de wet- en
regelgeving en de maatstaven die gelden in hun gastland. Maar in
ontwikkelingslanden geeft deze vuistregel niet altijd voldoende houvast. In
de eerste plaats omdat de wet- en regelgeving leemten kunnen vertonen en het
toezicht gebrekkig is en, in de tweede plaats, omdat bedrijven zich in
hoofdzaak laten leiden door de vereisten van de internationale en lokale
markt. Naar aanleiding van het SER-advies "De winst van waarden" van
december 2000, dat zich vooral op de Nederlandse en Europese situatie richt,
is discussie ontstaan over wat de implicaties van maatschappelijk
verantwoord ondernemen (mvo) kunnen zijn voor bedrijven die actief zijn in
ontwikkelingslanden. Ook de OESO heeft richtlijnen opgesteld ter bevordering
van maatschappelijk verantwoord ondernemen en de WB en VN hebben op dit
terrein twee initiatieven genomen. Het onderwerp is des te meer van belang
aangezien de regering heeft aangegeven mvo een vaste plaats te willen geven
in het export- en investeringsbevorderende overheidsinstrumentarium. Nog
bezien zal worden welke vragen op dit vlak aan de AIV kunnen worden
voorgelegd, maar in elk geval zullen belasting- en mededingingsissues hierin
een plaats krijgen.
Russische Federatie
Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie probeert de Russische Federatie,
met horten en stoten, zijn plaats te vinden in de huidige internationale
constellatie. Binnenlands is zo'n tien jaar geleden ervaring opgedaan met
het hervormingsbeleid. Sinds mei 2000 is president Poetin aangetreden. Het
is zijn streven de effectiviteit van de overheid en de consistentie van het
overheidsbeleid te vergroten. Sinds president Bush is aangetreden in
Washington staat het raketschild centraal in de Russisch-Amerikaanse
betrekkingen. De gebeurtenissen van 11 september 2001en het bezoek van
Poetin aan de Verenigde Staten in november 2001 lijken mogelijkheden te
scheppen een nieuwe strategische relatie op te bouwen tussen beide landen.
De Europese Unie had al eerder aangegeven de betrekkingen met de Russische
Federatie te willen intensiveren met het oog op de politieke, economische en
militaire betekenis van de Russische Federatie voor Europa.
In een adviesaanvraag kan onder andere worden gedacht aan onderwerpen als de positie van de Russische Federatie in de wereldeconomie (met inbegrip van de schuldenkwestie); in samenhang hiermee de binnenlandse economische situatie in de Russische Federatie, met inbegrip van een analyse van het tot nu toe gevoerde hervormingsbeleid; binnenlandse politieke ontwikkelingen, mede tegen de achtergrond van de verslechterende sociale omstandigheden; de veiligheidssituatie in brede zin (met inbegrip van de antiterrorismecoalitie, de betrekkingen tussen de NAVO en de Russische Federatie, alsmede wapenbeheersing en non-proliferatie); milieubeleid en nucleair afval; de opstelling van Moskou tegenover het 'nabije buitenland'; de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Russische Federatie, met op de achtergrond de vraag naar de mate van invloed die kan worden uitgeoefend op hetgeen zich in de Russische Federatie afspeelt; en de bilaterale betrekkingen tussen de Russische Federatie en Nederland.
Mogelijkheden voor verdere Europese defensie-samenwerking
De Europese samenwerking op het terrein van Defensie heeft zich het
afgelopen jaar in een toenemende politieke belangstelling mogen verheugen.
De Europese Raad van Nice heeft eind 2000 op dit punt vergaande besluiten
genomen. De versterking van de Europese capaciteiten op de terreinen waar
dat noodzakelijk is, zal echter een zaak van langere adem zijn, wat ook is
gebleken op de "capabilities committment conferences" die nadien zijn
gehouden. Ook de nauwere samenwerking op politiek gebied zal de komende
jaren verder moeten worden vormgegeven. Een actieve Nederlandse
betrokkenheid hierbij ligt in de rede. Met het oog hierop is de visie van de
AIV op de mogelijke Europese ontwikkelingen in de komende jaren relevant. De
AIV zou kunnen ingaan op specifieke onderwerpen zoals taakspecialisatie,
modulevorming van inzetbare eenheden, standaardisatie van materieel en de
synchronisatie van aanschaf van wapensystemen.
Failed states
In zijn speech voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, in
november 2001, duidt minister van Buitenlandse Zaken van Aartsen de 'failed
states' aan als de zwarte gaten ("black holes") van de internationale orde.
Met als meest zichtbare problemen de export van drugs, het geld dat daarmee
wordt verdiend, de verspreiding van wapens en het optreden van krijgsheren.
Een adviesaanvraag hierover kan worden gezien als een eerste bijdrage aan de
oproep van minister van Aartsen om systematisch na te denken over het
probleem van de 'failed states'.
Niet alleen in Afghanistan, maar ook in sommige andere staten (Somalië) is
van centraal overheidsgezag jaren lang geen sprake meer of geen sprake meer
geweest. In weer andere staten (Soedan, DRC) is het staatsgezag ten gevolge
van oorlogvoering omstreden en verregaand uitgehold. Een eerste complex van
vragen betreft niet zozeer de oorzaken van dit falen, maar de gevolgen die
dit voor de internationale gemeenschap heeft. Hierbij kan niet alleen worden
gedacht aan terrorisme, maar ook aan de handel in harddrugs, aan wapenhandel
en aan de effecten op oorlogvoering. Dat er een verband bestaat tussen het
wegvallen van centraal overheidsgezag en de ontwikkeling van bijvoorbeeld
grensoverschrijdende criminaliteit, wapenhandel en terrorisme heeft de AIV
in eerdere adviezen onderstreept. Overigens kan het ontstaan van
vluchtelingenstromen leiden tot even beduidende, zo niet meer ontwrichtende
gevolgen. Daarom dient in dit verband ook de humanitaire dimensie voldoende
aandacht te krijgen. (zie ook AIV advies 'Humanitaire hulp: naar een nieuwe
begrenzing').
Een volgend complex van vragen ligt op het vlak van niet-statelijke actoren
en mensenrechten. In toenemende mate is er sprake van schendingen van de
mensenrechten door niet statelijke actoren. Het internationale recht gaat er
echter nog steeds van uit dat juridisch gezien alleen (vertegenwoordigers
van) staten zich schuldig kunnen maken aan schendingen van mensenrechten.
Meer inzicht in met name de internationaal-rechtelijke ontwikkelingen met
betrekking tot dit vraagstuk kan een bijdrage leveren aan de beleidsvorming
op dit terrein. Bij de behandeling van de begroting van het ministerie van
Buitenlandse Zaken in de Tweede Kamer, in november 2001, heeft het lid
Koenders gevraagd om dit onderwerp aan de AIV voor te leggen.
Een ander complex van vragen betreft het beleid van gevestigde staten. Kan
men het verval negeren? Dient het centrale staatsgezag van buitenaf te
worden hersteld door herleving van het mandaatstelsel in de vorm van
transitional authorities? Hier ligt ook een spanningsveld "curatele versus
ownership" en het ontnemen van verantwoordelijkheid wat van kwaad tot erger
leidt (zie Bosnië, Timor). Ligt hier een rol voor de VN, regionale
organisaties dan wel buurlanden (met gevaar van machtsovername, zoals in het
geval van Libanon door Syrië)? Moet men zich bij satellietvorming of
(verdere) opsplitsing neerleggen? In de praktijk komt het voor dat het gezag
wordt uitgeoefend door 'warlords' (Tsjaad, Somalië, Cambodja). Hoe dient
degelijk gezag te worden tegemoet getreden? Hoe wordt omgegaan met de
problematiek van staatsaansprakelijkheid en de problematiek van humanitair
recht versus mensenrechten? Blijven de 'failed states' lid van
internationale organisaties? Wat is het lot van buitenlandse
vertegenwoordigingen in de landen?
Tot slot zijn er sociaal-economische aspecten: gaat verval van staatsmacht
noodzakelijkerwijs gepaard met economische achteruitgang? Kan een
ontwikkelingsproces in ondermijnde staten op gang worden gebracht of op gang
worden gehouden?
'Pro-poor growth'
In de bilaterale ontwikkelingssamenwerking komt een groter accent te liggen
op de dialoog met het ontvangende land over het door dat land gevoerde
beleid. De uitvoering zal meer en meer op sectoren als geheel gericht
worden. De vraag is hier op welke wijze pro-poor economische groei vorm kan
worden gegeven. De beantwoording van de vraag wat pro-poor economische groei
nu eigenlijk inhoudt, is tot op heden nogal schamel. Veelal komt men niet
verder dan de aanbeveling in basisonderwijs en - gezondheidszorg te
investeren. Daarnaast zijn er sectoradviezen, als 'investeer vooral in de
landbouw, omdat de meeste armen op het platteland leven'. Een meer algemene,
centrale vraag is op welke wijze economische groei in een land, zoveel als
mogelijk, voor werkgelegenheid en arbeidsplaatsen kan zorgen. De bredere
vraag is - voor het geheel van de economische bedrijvigheid - welke
instituties en regelgeving nodig zijn om het groeipatroon pro-poor te maken.
Zo mogelijk dient een verband te worden gelegd tussen de kwantitatieve
doelstellingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en pro-poor
growth. Daartoe indicatoren ontwikkelen kan een belangrijke bijdrage vormen
aan de verdere beleidsvorming.
De AIV heeft het voornemen te onderzoeken of het onderwerp pro poor growth
zich zou lenen voor een advies(aanvraag). Het is de bedoeling in de lente
van 2002 een vooronderzoek hierover af te ronden.
De samenhang tussen ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten
De relatie tussen mensenrechten en ontwikkelingssamenwerking wint aan gewicht omdat in het beleid van enkele belangrijke bilaterale donoren (waaronder Zweden, het VK en Australië) en dat van een aantal VN-fondsen (bijv. UNDP, UNICEF en UNIFEM) steeds meer gewerkt vanuit de "human rights based approach" van ontwikkelingsvraagstukken. In de VN heeft mainstreaming van mensenrechten in ontwikkelingsactiviteiten een grotere vlucht genomen. Rechten en vrijheden zijn institutionele vereisten voor ontwikkeling. De vraag is vervolgens op welke wijze strategieën voor mensenrechten en menselijke ontwikkeling elkaar kunnen versterken en de operationele vraag in hoeverre de "rights based approach" leidt tot ander beleid, dat immers altijd al gericht is op het verwezenlijken van die rechten. In een advies(aanvraag) zou hierop nader kunnen worden ingegaan.
Kenmerk SBO 770/99
Blad /6
===