OPTA
Beslissing op bezwaar KPN Transittarieven
Kenmerk: OPTA/JUZ/2001/203624
Datum: 12 februari 2002
Bij brief van 13 september 2001 heeft u, namens Koninklijke KPN N.V. en KPN Telecom B.V. (hierna
zowel afzonderlijk als gezamenlijk: KPN), bezwaar gemaakt tegen de brieven van het college van de
Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college) van 22 maart 2001 (kenmerk:
OPTA/IBT/2001/200599), van 23 mei 2001 (kenmerk: OPTA/IBT/2001/201398) en 10 augustus 2001
(kenmerk: OPTA/IBT/2001/202281), over het in rekening brengen van transittarieven door KPN. Hierbij
ontvangt u, als gemachtigde van KPN, de beslissing van het college op het bezwaarschrift. Het verslag
van de hoorzitting is als bijlage bij deze beslissing gevoegd.
1. Verloop van de procedure
Op 22 maart 2001 heeft het college naar aanleiding van informatie uit de markt KPN schriftelijk
medegedeeld dat het in rekening brengen van transittarieven door de Business Unit Carrier Services van
KPN Telecom voor (c(p)s) verkeer met bestemming netwerkaansluitpunten die worden aangeduid met
geografische nummers van KPN en die worden bereikt via datanetwerken van KPN onrechtmatig is. Bij
brief van 20 april 2001 (kenmerk: CS&R/01/u/335) heeft KPN het oordeel in de brief van het college van
22 maart 2001 bestreden.
Bij schrijven van 23 mei 2001 met bovenstaand kenmerk heeft het college naar aanleiding van de brief
van KPN van 20 april jl. zijn standpunt nader toegelicht. Hierop heeft KPN bij schrijven van 1 juni jl.
(kenmerk: CS&R/01/u/354) haar reactie gegeven.
Bij schrijven van 10 augustus 2001 met bovenstaand kenmerk heeft het college naar aanleiding van de
brief van KPN van 1 juni 2001 zijn standpunt opnieuw verduidelijkt. Naar aanleiding van deze brief heeft
KPN bij schrijven van 21 augustus 2001 aan het college gevraagd of het college onderhavige procedure
zal voortzetten op grond van artikel 6.3, tweede lid van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw), dan wel
op grond van hoofdstuk 15 Tw.
Bij brief van 13 september 2001 heeft u, namens KPN tegen de in voormelde brieven van het college
neergelegde mededelingen bezwaar gemaakt. Het college heeft bij schrijven van 24 september jl.
(kenmerk: OPTA/JUZ/2001/202814) de ontvangst van dit bezwaarschrift bevestigd.
Op 25 oktober 2001 is KPN terzake van haar bezwaar gehoord.
2. Mededelingen van 22 maart 2001, 23 mei 2001 en 10 augustus 2001
Hierna volgt -kort weergegeven- de inhoud van de bestreden brieven.
2.1 Brief van 22 maart 2001
Het college heeft bij bovenvermelde brief KPN het volgende medegedeeld. De Business Unit Carrier
Services heeft namens KPN geen op kostengeoriënteerde terminating accesstarieven in rekening
gebracht aan telecommunicatieaanbieders (hierna tevens: Telco's) die verkeer op het vaste netwerk van
KPN Telecom termineren met bestemming Internet Service Providers (hierna: ISP's) die verbonden zijn
met het netwerk van KPN IND of het netwerk van KPN UDS, maar ten onrechte transittarieven. Dit is
onjuist, aangezien de netwerken van KPN IND en KPN UDS niet als de netwerken van een derde partij
zijn aan te merken. Zowel KPN IND als KPN UDS zijn namelijk bedrijfsonderdelen van KPN, die niet onder
eigen naam, voor eigen risico en op eigen titel activiteiten verrichten als aanbieder van een
telecommunicatienetwerk. KPN handelt verder in strijd met de non-discriminatieplicht van artikel 6.5,
sub b, Tw, aangezien verkeer afkomstig van aansluitingen zonder c(p)s instelling en verkeer afkomstig
van aansluiting met c(p)s instelling, in beide gevallen met bestemming geografische nummers van
ISP`s, verschillend wordt gefactureerd.
2.2 Brief van 23 mei 2001
In deze brief wordt KPN er onder meer op gewezen dat een aanbieder een afzonderlijke rechtspersoon is
die onder eigen naam en onder eigen titel en voor eigen risico een openbaar telecommunicatienetwerk
of een openbare telecommunicatiedienst exploiteert. Het college deelt KPN mede dat KPN IND en KPN
UDS niet als zodanig zijn aan te merken.
Tevens deelt het college mede te overwegen om de geconstateerde overtreding te handhaven door
middel van een last onder dwangsom.
2.3 Brief van 10 augustus 2001
Het college deelt mede thans voorbereidingen te treffen om KPN een last onder dwangsom op te leggen,
teneinde daarmee te bereiken dat KPN het in rekening brengen van transittarieven staakt.
3. Argumenten van bezwaar
KPN heeft een aantal gronden van bezwaar naar voren gebracht, waarvan om redenen waarvan hierna
zal blijken- alleen de grond die zich richt tegen het standpunt van het college dat de voormelde brieven
geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb zijn, zodat het bezwaar niet ontvankelijk is, wordt
weergegeven.
3.1 Ontvankelijkheid
KPN stelt, onder verwijzing naar jurisprudentie, allereerst dat de bestreden brieven dienen te worden
aangemerkt als bestuurlijke rechtsoordelen, die voor bezwaar en beroep vatbaar zijn.
Vervolgens stelt KPN dat haar reacties op de brieven van 22 maart 2001 en 23 mei 2001 die binnen zes
weken na dato bij het college zijn ingediend, dienen te worden beschouwd als bezwaarschriften.
Onderhavig bezwaarschrift richt zich tegen het oordeel van 10 augustus 2001 en is een aanvulling op
die reacties.
Mocht het college de reacties niet als bezwaarschriften aanmerken, dan is er sprake van verschoonbare
termijnoverschrijding, zeker nu KPN op het moment dat haar eind augustus duidelijk werd dat de
brieven van het college appellabele rechtsoordelen waren, zij zo spoedig mogelijk het onderhavige
bezwaarschrift heeft ingediend.
4. Ontvankelijkheid
Alvorens in te gaan op de bezwaren van KPN, dient te worden bepaald of KPN ontvankelijk moet worden
geacht in haar bezwaar. Daartoe dient allereerst te worden bepaald of de brieven van het college van 22
maart 2001, 23 mei 2001 en 10 augustus 2001 moeten worden beschouwd als een op rechtsgevolg
gericht besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het standpunt van KPN dat onderhavige brieven van het college een als definitief bedoeld rechtsoordeel, omtrent de toepasselijkheid van wettelijke voorschriften waarvan het college is belast, bevatten en daarom, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en die van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, als een rechtshandeling moeten worden aangemerkt, is onjuist. Het college overweegt daartoe het volgende.
Aan KPN moet worden toegegeven dat de onderhavige brieven - en zeker die van 23 mei 2001 en van 10 augustus 2001, waarin het college kennis heeft gegeven van zijn voornemen de geconstateerde overtredingen door middel van het opleggen van een last onder dwangsom tegen te gaan - een als
definitief bedoeld rechtsoordeel bevatten. De door KPN in dit verband vermelde jurisprudentie stelt
echter in gevallen als hier aan de orde voor het aanmerken van zodanige rechtsoordelen als
rechtshandelingen de voorwaarde dat het voor de betrokkene als onevenredig bezwarend moet worden
beschouwd om een handhavingsbesluit af te wachten. Naar het oordeel van het college bevindt KPN -
die, zoals uit het vorenstaande genoegzaam is gebleken, de met de Telecommunicatiewet strijdige
activiteiten al geruime tijd verricht - zich niet in deze situatie. KPN heeft ook geen feiten en
omstandigheden gesteld, laat staan aangetoond, die nopen tot het oordeel dat het afwachten van een
handhavingsbesluit onevenredig bezwarend zou zijn voor haar. In dit verband is niet van belang dat
KPN, zoals zij stelt, geen verwijt gemaakt kan worden van deze overtreding.
Het door KPN ingediende bezwaar dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Besluit
Het college verklaart het door u, namens KPN ingediende, bezwaar tegen de in de brieven van het
college van 22 maart 2001, 23 mei 2001 en 10 augustus 2001, neergelegde mededelingen niet-
ontvankelijk.
Hoogachtend,
HET COLLEGE VAN DE ONAFHANKELIJKE POST EN TELECOMMUNICATIE AUTORITEIT,
namens het college,
hoofd van de stafafdeling Juridische Zaken
mr P.J. Schnezler
Beroepsmogelijkheid
Belanghebbenden, die zich met de bijgaande beslissing niet kunnen verenigen, kunnen binnen zes weken, aanvangende met ingang van de
dag na die waarop de beslissing is bekendgemaakt, daartegen een beroepschrift indienen bij de Rechtbank, sector Bestuursrecht, te Rotterdam.
Het postadres is: Rechtbank Rotterdam, sector Bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam.
Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en dient ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van
het besluit waartegen het beroep is gericht, alsmede de gronden van het beroep te bevatten. Zo mogelijk dient bij het beroepschrift tevens een
afschrift van het besluit, waarop het beroepschrift betrekking heeft, te worden meegezonden.
Voor het instellen van beroep is griffierecht verschuldigd. Informatie kan worden ingewonnen bij de griffie van de rechtbank.