Ministerie van Buitenlandse Zaken
---
Aan de Voorzitter van de Algemene Commissie voor Europese Zaken van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 DEN HAAG DIE
Bezuidenhoutseweg 67 2594 AC Den Haag
Datum 7 februari 2002 Auteur M.Th. Crucq
Kenmerk DIE-55/02 Telefoon 070 348 48 76
Blad /2 Fax 070 348 40 86
Bijlage(n) 8 E-mail die-in@minbuza.nl
Betreft Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
C.c.
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij acht fiches
aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe
Commissievoorstellen (BNC):
Voorstel voor een beschikking van het Europees parlement en de Raad
betreffende het communautair statistisch programma voor de periode 2003-2007
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vaststelling
van regels en procedures met betrekking tot de invoering van
geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op de luchthavens in de
Gemeenschap
- Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot
vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van
vergunningen, het toezicht en de geneesmiddelenbewaking met betrekking tot
geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting
van een Europees bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (aanpassing VO
2309/93).
- Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
wijziging van Richtlijn 2001/83/EG (communautair wetboek betreffende
geneesmiddelen voor menselijk gebruik).
- Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
wijziging van Richtlijn 2001/82/EG (communautair wetboek betreffende
geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik).
Witboek: "Een nieuwe stimulans voor de Europese Jeugd".
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 96/82/EG betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.
Verordening tot vaststelling voor 2002 van de vangstmogelijkheden voor
diepzeevissen
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het
Economisch en Sociaal Comité "Naar een Interne Markt zonder fiscale
belemmeringen", Een strategie tot het mogelijk maken van een geconsolideerde
grondslag voor de vennootschapsbelasting voor ondernemingen voor wat betreft
hun EU-wijde activiteiten.
Voorstel voor een kaderbesluit van de raad betreffende de bestrijding van
racisme en vreemdelingenhaat
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Fiche 1: Statistisch programma voor de periode 2003-2007
Titel:
Voorstel voor een beschikking van het Europees parlement en de Raad
betreffende het communautair statistisch programma voor de periode 2003-2007
Datum Raadsdocument: 3 december 2001
nr. Raadsdocument: 14862/01
nr. Commissie-document: COM (2001) 683 def
Eerstverantwoordelijk Ministerie: EZ i.o.m. FIN, SZW, VWS
Behandelingstraject in Brussel:
Het document wordt behandeld in de Werkgroep 'Ecofin statistiek', daarna
besluitvorming in de EcoFin Raad.
Consequenties voor EG-begroting in Miljoen EURO (MEUR) per jaar:
2003 2004 2005 2006 2007 Totaal
Vastleggingskredieten 31,400 32,793 34,295 35,919 37,553 171,960
Technische en administratieve ondersteuning 4,000 4,050 4,110
4,160 4,220 20,540
Volledig financiëel overzicht voor staf en andere administratieve uitgaven
(excl. B-A personeel) 73,682 75,156 76,659 78,192 79,758 383,447
Totaal 109,082 111,999 115,064 118,271 121,531 575,947
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire
statistiek is opgenomen dat er minimaal eens in de vijf jaar een overzicht
moet worden gemaakt van de doelstellingen die in de desbetreffende periode
dienen te worden gerealiseerd. Dit heeft o.a. geresulteerd in het opstellen
van het vijfjarenprogramma. Het voorgestelde vijfjarenprogramma voor 2003 -
2007 is het zesde achtereenvolgende werkprogramma van Eurostat voor de
middellange termijn. Het doel van dit programma is een overzicht te geven
van de strategieën, prioriteiten en werkplannen voor de betrokken periode.
Het vijfjaren-programma geeft een globaal overzicht van de te ondernemen
activiteiten. Vervolgens wordt het vijfjarenprogramma vertaald in meer
specifiek jaarlijkse werkprogramma's en uiteindelijk neergelegd in
verordeningen e.d. voor concrete statistische projecten.
Het is van essentieel belang dat het statistisch werkprogramma van de
gemeenschap duidelijk de keuzen weergeeft die met betrekking tot de
prioriteiten voor de door het ESS verstrekte informatie en de toewijzing van
middelen zijn gemaakt. Deze prioriteiten kunnen als volgt worden
geformuleerd:
het verder verbeteren van de benodigde statistieken voor de EMU zoals
aangegeven door de ECOFIN-raad;
het verstrekken en verder ontwikkelen van de structurele indicatoren die
nodig zijn om de door de Europese Raad van Lissabon geïnitieerde bepalingen
uit te voeren;
het geven van de benodigde ondersteuning aan de kandidaat-landen in de
komende periode van vijf jaar, in samenwerking met de leden van het ESS en
met steun van de communautaire PHARE-begroting;
het verder consolideren van de middelen voor sociale indicatoren in antwoord
op de behoeften die door de Europese Raden zijn aangegeven, voor zover dit
mogelijk is binnen de begrotingskredieten;
het in het programma als geheel verzekeren dat de middelen voor
werkzaamheden die zijn gekoppeld aan de doelstellingen op het beleidsterrein
van de duurzame ontwikkeling, zoals overeengekomen door de Europese Raad van
Göteborg, prioriteit krijgen.
Nadere uitwerking van deze punten zal plaatsvinden aan de hand van de
uitvoerings-maatregelen. Het programma vormt het kader voor de statistische
werkzaamheden voor de periode 2003 - 2007. De uitvoering ervan gebeurt
(zoals vastgesteld in verordening 322/97) d.m.v. verordeningen voor
specifieke projecten, commissiebesluiten en gentlemen's agreements tussen
Commissie en lidstaten.
Rechtsbasis van het voorstel:
Art. 285 EG-Verdrag (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming)
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Voldaan is aan het beginsel van de subsidiariteit: op communautair niveau is
per beleidstitel van het Verdrag vastgesteld welke statistische behoeften
bestaan en hetgeen daarvoor gedurende de looptijd van het programma wordt
ontwikkeld. Bij de uitwerking wordt in de uitvoeringsmaatregelen aan de
statistische bureaus de vrijheid gelaten om de middelen te kiezen voor het
samenstellen van de informatie, bijv. administratieve bestanden, enquêtes,
ramingen e.d. voor zover de kwaliteitseisen gewaarborgd blijven.
Proportionaliteit: Het proportionaliteitsvereiste dient stringent te worden
toegepast bij de beoordeling en uitwerking van het programma. Hoofdpunten
dienen te zijn dat er niet meer informatie wordt gevraagd dan voor het
volgen en beoordelen van het beleid strikt noodzakelijk is, zoveel mogelijk
gebruik wordt gemaakt van bestaande informatie en er steeds een afweging van
kosten / baten gemaakt moet worden. Meer aandacht dient besteed te worden
aan het afschaffen van bestaande statistische vereisten die minder relevant
zijn geworden.
In dit kader dienen de voorstellen voor uitvoeringsmaatregelen ook steeds
getoetst te worden op dereguleringsaspecten en administratieve lastendruk.
Dit sluit aan op hetgeen onder proportionaliteit wordt opgemerkt.
Nederlandse belangen
In zijn algemeenheid sluit dit voorstel goed aan op door Nederland gestelde
prioriteiten t.a.v. de statistiek en het CBS-werkprogramma. Het is van groot
belang dat de statistiek voor een (groot) deel op Europees niveau wordt
gecoördineerd. Dit leidt tot een grotere mate van vergelijkbaarheid en
betrouwbaarheid.
Consequenties voor de nationale regelgeving / beleid c.q. decentrale
overheden (betrokkenheid IPO / VNG)
Dit zal bij de uitvoeringsmaatregelen (verordeningen e.d.) tot uitdrukking
moeten komen.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie
Fiche 2: Richtlijn geluid luchthavens
Titel:
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de vaststelling
van regels en procedures met betrekking tot de invoering van
geluidgerelateerde exploitatiebeperkingen op de luchthavens in de
Gemeenschap
Datum raadsdocument: 6 december 2001
nr. Raadsdocument: 15014/01
nr. Commissiedocument: COM (2001)695 def
Eerstverantwoordelijke ministerie: V&W i.o.m. VROM, EZ
Behandelingstraject in Brussel:
Behandeling in de Raadswerkgroep Vervoer, gevolgd door behandeling in
COREPER. Naar verwachting April 2002 behandeling in de Transportraad.
Parallel daaraan behandeling in het Europees Parlement
Consequenties voor EG-begroting in (M)EURO (per jaar):
De Commissie geeft aan dat de met de Richtlijn samenhangende kosten per jaar EUR 35.700 bedragen en dat gedurende een periode van 5 jaar.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Richtlijn heeft als hoofddoelstelling de geluidsoverlast op luchthavens
in de Gemeenschap terug te dringen. Daartoe schrijft de richtlijn regels en
procedures voor die gehanteerd moeten worden alvorens operationele
beperkingen kunnen worden geïntroduceerd. De Richtlijn schrijft voor dat bij
de aanpak van geluidproblemen rond luchthavens een pakket van maatregelen in
overweging genomen moet worden (geluidreductie aan de bron, geluidzonering
en -sanering, operationele procedures en operationele beperkingen).
Vervolgens wordt voorgeschreven dat onderzoek verricht moet worden naar de
kosten en baten van in aanmerking komende maatregelen met als doel een zo
kosteneffectief mogelijke oplossing te bewerkstelligen. De Richtlijn maakt
het mogelijk om, indien dit uit onderzoek als meest kosten-effectieve
methode naar voren komt, op een bepaalde luchthaven de meest lawaaiige
zogenaamde 'Hoofdstuk 3 vliegtuigen' te weren. De Richtlijn schrijft voor
dat in de lidstaten een onafhankelijke organisatie de voorgenomen
maatregelen bestudeert en beoordeelt. De Richtlijn zal de zogenaamde
'Hushkitverordening' vervangen.
Gelet op het belang van de Commissie (het faciliteren van maatregelen om
verslechtering van het geluidsklimaat te voorkomen) heeft de Commissie er
voor gekozen de Richtlijn alleen van toepassing te verklaren op luchthavens
met meer dan 50.000 starts en landingen, met uitzondering van die welke
uitsluitend voor opleidingsdoeleinden met lichte vliegtuigen worden
uitgevoerd. Daarnaast richt de Richtlijn zich op operationele beperkingen
met betrekking tot civiele subsonische straalverkeersvliegtuigen met een
maximum startmassa van 34.000 kg of meer of met een
passagiersstoelcapaciteit van 19 of meer. Voor Nederland betekent dit dat de
Richtlijn in de praktijk alleen voor Schiphol van toepassing zal zijn.
Rechtsbasis van het voorstel:
EG-Verdrag artikel 80 lid 2 (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming).
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
De subsidiariteitstoets is twijfelachtig. Eén van de doelstellingen van de
richtlijn is het bevorderen van vergelijkbare oplossingen voor
vergelijkbare geluidproblemen en daarmee het bewerkstelligen van een 'level
playing field' voor de Europese luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. Het
is echter te verwachten dat de richtlijn in de praktijk ongelijkheid in de
hand kan werken omdat luchthavens de keuzevrijheid hebben om maatregelen te
overwegen.
De proportionaliteit en deregulering is twijfelachtig omdat de richtlijn een
gestandaardiseerde methode voorschrijft die voor het beoordelen van álle
maatregelen moet worden toegepast voordat deze maatregelen operationeel
kunnen worden. De hoeveelheid informatie die nodig is voor de beoordeling
zou echter afhankelijk moeten zijn van de te nemen maatregel. De
voorgestelde beoordelingsmethode is bovendien dermate omvangrijk dat
hierdoor de introductie van geluidmaatregelen feitelijk wordt bemoeilijkt en
daarmee de eerste doelstelling van het voorstel - voorkomen verslechtering
geluidsklimaat - mogelijk zelfs wordt tegengewerkt (proportionaliteit). De
beoordelingsmethode kan ook aan de luchthavens zelf worden overgelaten
(deregulering).
Nederlandse belangen:
Nederland streeft naar het verbeteren van het geluidsklimaat rond
luchthavens. Het is voor Nederland van belang om de luchthavens zoveel
mogelijk flexibiliteit te laten behouden inzake het besluiten over en het
invoeren van geluidmaatregelen (zie 'Schiphol'wet, waarin de luchthaven
verantwoordelijk is voor het nemen van deze maatregelen), om overschrijding
van de geluidsnormen te voorkomen. De Richtlijn verplicht tot een
gestandaardiseerde methode voor het onderzoek dat moet worden uitgevoerd
vóórdat maatregelen kunnen worden ingevoerd. Nederland vindt dat een
dergelijke standaardprocedure niet voldoet omdat de informatie die nodig is
voor besluitvorming afhankelijk is van de grootte van de te nemen
maatregelen en wenst dus meer flexibiliteit in beoordelingsmethoden. De
voorgestelde beoordelingsmethode is bovendien dermate omvangrijk dat
hierdoor de introductie van geluidmaatregelen feitelijk wordt bemoeilijkt,
hetgeen voor NL zeer ongewenst is. Nederland geeft er de voorkeur aan dat de
bestudering en beoordeling van maatregelen door de luchthaven zelf wordt
uitgevoerd, conform de 'Schipholwet' en is - mede vanuit het oogpunt van
gewenste deregulatie - tegenstander van het instellen van een nieuwe
onafhankelijke organisatie zoals de Richtlijn voorstelt.
De Richtlijn maakt het wel mogelijk om lawaaiige 'Hoofdstuk 3'-vliegtuigen
in het geheel te weren, terwijl bestaande Europese wetgeving het slechts
mogelijk maakt om deze vliegtuigen gedurende een deel van het etmaal te
weren. Dit voordeel weegt echter niet op tegen de bovenvermelde beperking
van flexibiliteit.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
Het Commissievoorstel interfereert met bestaande Nederlandse wetgeving in
die zin dat in de 'Schipholwet' aan de sector de verantwoordelijkheid wordt
gegeven om overschrijding van de geluidsnormen te voorkomen. Het voorstel
conflicteert met de bestaande Nederlandse wetgeving in die zin dat in de
'Schipholwet' de bestudering en beoordeling van te nemen maatregelen aan de
luchthaven wordt opgedragen en de Richtlijn voorschrijft dat dit door een
onafhankelijke organisatie gedaan moet worden. Alhoewel de Richtlijn
operationele maatregelen ter beheersing van de geluidsituatie faciliteert
wordt naar het inzicht van Nederland de flexibiliteit om maatregelen te
treffen beperkt door voorgeschreven gestandaardiseerde onderzoeksprocedures
Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie.
Fiche 3: Geneesmiddelen
Titel
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot
vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van
vergunningen, het toezicht en de geneesmiddelenbewaking met betrekking tot
geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting
van een Europees bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (aanpassing VO
2309/93).
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
wijziging van Richtlijn 2001/83/EG (communautair wetboek betreffende
geneesmiddelen voor menselijk gebruik).
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
wijziging van Richtlijn 2001/82/EG (communautair wetboek betreffende
geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik).
Datum Raadsdocument: 27 november 2001
Nr. Raadsdocument: 14591/01
Nr. Commissiedocument: COM(2001)404 def
Behandelingstraject in Brussel:
Agendering in de Raadswerkgroep Geneesmiddelen van 17 december 2001.
Volgende vergaderingen in 2002 op 10 en 28 januari, 21 februari, 7 en 25
maart.
Eerstverantwoordelijke ministeries: VWS en LNV, i.o.m. EZ
Voorstel voor een Verordening voor het verlenen van vergunningen, het toezicht en de (dier)geneesmiddelenbewaking en tot oprichting van een Europees bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling : VWS en LNV
Voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik: VWS
Voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik: LNV
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):
Stijging kosten als gevolg van extra personeel: 432.000; andere
huishoudelijke uitgaven: 150.000
Korte inhoud en doelstelling van de voorstellen:
De nieuwe voorstellen maken deel uit van een algehele herziening van de
huidige EU-(dier)geneesmiddelwetgeving en moeten leiden tot verdergaande
garanties voor de bescherming van de volksgezondheid en de voltooiing van de
interne markt voor (dier)geneesmiddelen. Daarbij staat versterking van het
Europees Bureau voor Geneesmiddelen (EMEA) centraal. De belangrijkste
wijzigingen voor de geneesmiddelen voor menselijk gebruik zijn:
een gecentraliseerde beoordelingsprocedure (door EMEA) voor geneesmiddelen
die een nieuwe stof bevatten;
verkorting van de beoordelingstijd van 210 naar 150 dagen bij de
centrale/wederzijdse erkenningsprocedure met de mogelijkheid van een
versnelde ("fast track") beoordeling;
in bepaalde omstandigheden mogelijkheid tot voorwaardelijke registratie;
mogelijkheid om voor veelbelovende producten met grote medische behoefte het
middel ter beschikking te stellen aan een bepaalde selectie van patiënten
(compassionate use);
dossierbescherming van een innovatief geneesmiddel gedurende tien jaar. Deze
periode kan tot elf jaar verlengd worden als de fabrikant in de tussentijd
een nieuwe indicatie ontwikkelt die een belangrijk klinisch voordeel
betekent;
patiëntenvoorlichting: voorstel om voor een proefperiode van vijf jaar voor
drie groepen chronische patiënten (astma, AIDS en diabetes) de fabrikanten
toe te staan deze patiënten actief te benaderen.
De belangrijkste wijzigingen voor geneesmiddelen voor veterinair gebruik
zijn:
een gecentraliseerde beoordelingsprocedure (door EMEA) voor
diergeneesmiddelen die een nieuwe stof bevatten;
verkorting van de beoordelingstijd van 210 naar 150 dagen bij de
centrale/wederzijdse erkenningsprocedure;
dossierbescherming van een innovatief diergeneesmiddel van tien jaar (dit
was in Nederland al het geval) met maximaal 3 jaar verlenging als de
fabrikant binnen 3 jaar na de registratie een nieuwe indicatie ontwikkelt
en/of het product registreert voor een andere diersoort (1 jaar extra per
diersoort). Producten voor vissen en bijen hebben automatisch een
beschermingsperiode van 13 jaar;
vervanging van de vijfjaarlijkse verlenging door een strenger systeem van
diergeneesmiddelen- bewaking (farmacovigilantie);
een uitzonderingspositie voor paarden die niet bestemd zijn voor de
voedselproduktie,
verplichte registratie van homeopathische diergeneesmiddelen voor
voedselproducerende dieren;
alle diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren komen onder
voorschrift van een dierenarts te vallen.
Daarnaast zal er geen specifieke veterinaire vertegenwoordiging meer in het
EMEA-bestuur worden opgenomen en zal het aantal leden namens de lidstaten
tot 4 worden ingeperkt.
Rechtsbasis van het voorstel:
Voor de verordening: artikel 95 EG-Verdrag;
Voor de richtlijn betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik: artikel
95 EG-Verdrag en
Voor de richtlijn betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik:
artikelen 95 en 152, lid 4b EG-Verdrag.
alle volgens gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: Positief
Nederlandse belangen:
Primair uitgangspunt is de garantie van een hoog beschermingsniveau van de
volksgezondheid en de gezondheid en welzijn van dieren. Het sluit dus aan op
het Nederlands beleid terzake. Daarbij wordt benadrukt dat de beoogde
aanpassingen in de regelgeving niet ten koste mogen gaan van de kwaliteit
van de farmaceutische zorgverlening en van de belangen van patiënten.
Ook dienen de aanpassingen te passen binnen de doelstellingen van het
kostenbeheersingsbeleid. Daarnaast is het bevorderen van een innovatief en
concurrerend Europees bedrijfsleven van belang. Risico's voor het milieu
dienen vermeden te worden.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG) Bezien zal moeten worden in hoeverre de verordening
voor vaststelling communautaire procedures leidt tot aanpassing van het
nationaal beleid.
De richtlijn voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik wordt
geïmplementeerd in de geneesmiddelenwetgeving.
De richtlijn voor veterinair gebruik wordt geïmplementeerd in de
diergeneesmiddelenwetgeving.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie.
Fiche 4: Witboek Jeugd
Titel:
Witboek: "Een nieuwe stimulans voor de Europese Jeugd".
Datum Raadsdocument: 23 november 2001
nr. Raadsdocument: 14441/01 JEUN 63 EDUC 149 SOC 486
nr. Commissiedocument: COM 2001/681 definitief d.d. 23 november 2001
Eerstverantwoordelijke ministerie: VWS i.o.m. OCW, SZW, BZK, Fin, BZ, EZ,
JUST
Behandelingstraject in Brussel:
Presentatie vond plaats in de Jeugdraad van 29 november 2001.
Daarna eerste behandeling in de DG-bijeenkomst Jeugd op 10 december 2001.
Verdere behandelings-traject in de Raadswerkgroep Jeugd en DG-bijeenkomst op
11 en 12 maart 2002.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):
Eventuele activiteiten die voortvloeien uit het Witboek Jeugd zullen uit bestaand budget (het EU-programma Jeugd) worden gefinancierd.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Commissie stelt in het Witboek een communautaire strategie op het terrein
van jeugd voor, waarbij in navolging van het onlangs gepresenteerde Witboek
Europees Bestuur de betrokken doelgroepen nadrukkelijk bij de voorbereiding
werden betrokken. Het bestaat uit een politiek document en een rapportage
over de consultaties die de Commissie ter voorbereiding van het Witboek
heeft gedaan.
De Commissie is in het Witboek uitgegaan van de belangrijkste uitdagingen en
ontwikkelingen waar de EU en de lidstaten op het gebied van jeugd thans voor
staan, zoals
demografische ontwikkelingen (mogelijke spanningen tussen generaties,
toenemende multi-etniciteit);
wijzigingen in de kenmerken van jeugd (zoals leeftijd afronding studie wordt
lager, verandering in levensfasen, toenemende individualisering);
de wens van jeugd om betrokken te worden bij besluitvorming;
de toenemende onverschilligheid van de jeugd voor Europese integratie (Jeugd
hangt wel democratische waarden aan maar toont geen vertrouwen in
instituties) en
globalisering (toenemende verschillen tussen Noord-Zuid, gebrek aan
herkenning in hedendaagse beslismechanismen, ervaringen G7-top in Genua).
De Commissie beraadt zich op de manier waarop op basis van het huidige
acquis op Europees niveau doelmatiger gewerkt zou kunnen worden op het
terrein van jeugdbeleid en integratie van jongeren. Dit zou bijvoorbeeld
kunnen door middel van de open coördinatiemethode (zoals thans ook
gehanteerd wordt bij het Europese onderwijsbeleid). Hierbij zal aansluiting
worden gezocht bij aanverwante beleidsterreinen en de Europese voorstellen
op het gebied van 'good governance'.
De Commissie stelt vast dat autonomie van jongeren een groot probleem vormt.
Zij stelt voor om een 'High Level Group' op te zetten om de Commissie
hierover te adviseren.
De prioritaire onderwerpen die volgens de Commissie dienen te worden
opgepakt zijn:
participatie van jongeren;
informatie aan jongeren;
vrijwilligerswerk door jongeren;
zorg te dragen voor betere kennis over jeugd.
De beleidsterreinen waarop de Commissie zich zal richten zijn: onderwijs,
levenslang leren, mobiliteit, werkgelegenheid, sociale integratie,
bestrijding van racisme, vreemdelingenhaat en intolerantie onder jongeren,
alsmede zelfstandigheid voor jeugdigen.
Het Witboek is voor het eerst besproken tijdens een colloquium in Gent (van
26 t/m 28 november 2001) door regeringsvertegenwoordigers en jeugdigen van
de (kandidaat-)lidstaten. Een van de resultaten van het colloquium is een
jongerenverklaring over het Witboek.
Rechtsbasis van het voorstel:
N.v.t.; voor de evt uit het Witboek voortvloeiende maatregelen is Artikel
149 de rechtsbasis.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Positief. De Commissie heeft aangegeven dat zij bij de uitvoering van het
Witboek binnen de grenzen van haar competentie zal blijven, aangezien voor
verdergaande initiatieven van de Commissie een verdragswijziging nodig is.
De Commissie beraadt zich over de wijze waarop op Europees niveau doelmatiger en effectiever gewerkt zou kunnen worden op het terrein van jeugdbeleid en integratie van jongeren. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij aanverwante beleidsterreinen en het Witboek Europees bestuur ('good governance'). Naar de overtuiging van Nederland is daarbij voorwaarde dat het Witboek niet moet leiden tot een verruiming van de competentie van de Commissie of tot een ongewenste interferentie met lopend beleid op bijvoorbeeld het terrein van onderwijs. Mocht aan deze voorwaarde niet worden voldaan dan zal Nederland op het positieve oordeel terugkomen.
Nederlandse belangen:
Nederland erkent het mogelijke belang van een Europese aanpak van het
jongerenbeleid. Daarbij geldt echter als uitgangspunt dat het oordeel inzake
subsidiariteit (zie onder 10.c) uiteindelijk positief dient uit te vallen.
Een belangrijke voorwaarde voor dat laatste is dat de implementatie van het
Witboek niet mag leiden tot verbreding van de competentie van de Commissie
op het gebied van jeugdbeleid of tot ongewenste interferentie met lopend
beleid op bijvoorbeeld het terrein van onderwijs.
Nederland ziet het belang van de in het Witboek genoemde prioriteiten en
legt de nadruk op integratie en participatie van jongeren, vooral op lokaal
niveau.
Nederland acht het een gemiste kans dat het Witboek zich alleen concentreert
op jeugd van 15 tot 25 jaar, waardoor de samenhang met de doelgroep kinderen
van 0 tot 15 jaar ten onrechte ontbreekt. Bovendien hadden naar de mening
van Nederland de elementen cultuur en sport sterker in het Witboek terug
mogen komen.
Consequenties voor nationale regelgeving / beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
Voor de beleidsterreinen waar de Commissie zich op zal richten, vooral het
lokaal jeugdbeleid, zijn in Nederland overwegend de gemeenten
verantwoordelijk. De provincies hebben hierin voor de gemeenten een
ondersteunende taak, voor de leeftijdsgroep 0-18 jaar.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
Het EP zal (evenals ECOSOC en het Comité van de Regio's) door de Commissie
worden geraadpleegd.
Fiche 5: Richtlijn gevaarlijke stoffen ('Seveso II')
Titel:
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot
wijziging van Richtlijn 96/82/EG betreffende de beheersing van de gevaren
van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.
Datum Raadsdocument: 13 december 2001
nr. Raadsdocument: 15275/01
nr. Commissiedocument: COM(2001) 624 def
Eerstverantwoordelijke ministerie: VROM i.o.m. SZW, BZK, EZ, V&W
Behandelingstraject in Brussel:
Eerste presentatie in de Milieuraad van december 2001. Behandeling in de
Raadswerkgroep milieu; geagendeerd voor de Milieuraad van maart 2002.
Consequenties voor EU-begroting in EURO (per jaar): Geen
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het voorstel betreft een aanpassing van de zgn. Seveso II-richtlijn. De
directe aanleiding hiervoor zijn de milieuramp in Baia Mare (Roemenie) en de
vuurwerkramp in Enschede. Het voorstel heeft betrekking op de volgende
onderwerpen:
verbreding van de toepassing van de richtlijn op de gevaren in verband met
opslag- en verwerkingsactiviteiten in de mijnbouw;
aanpassing van de definities en drempelwaarden voor ontplofbare stoffen en
pyrotechnische stoffen met als doel deze definities te verduidelijken en te
vereenvoudigen;
verder wordt naar aanleiding van studies naar kankerverwekkende en
milieugevaarlijke stoffen voorgesteld de huidige lijst met carcinogenen uit
te breiden met passende drempelwaarden en de in bijlage I van de Richtlijn
95/82/EG voor milieugevaarlijke stoffen vastgestelde drempelwaarden
aanzienlijk te verlagen;
tot slot worden enkele passages in de richtlijn verduidelijkt en
gecorrigeerd.
Rechtsbasis van het voorstel:
art. 175, eerste lid, van het EG-verdrag (besluitvorming met gekwalificeerde
meerderheid)
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Subsidiariteit: positief. De bestaande richtlijn is gericht op het voorkomen
van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en de beperking van de gevolgen
hiervan voor mens en milieu, met het oogmerk op consequente en effectieve
wijze in de gehele Gemeenschap een hoog beschermingsniveau te verzekeren.
Het toepassingsgebied wordt met deze wijziging verbreed om de met de
richtlijn nagestreefde doelstellingen te kunnen verwezenlijken.
Nederland hecht er aan ten aanzien van vuurwerk onderscheid te kunnen maken tussen vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik (consumentenvuurwerk) en vuurwerk dat bestemd is voor ander gebruik (professioneel vuurwerk). Verder wil Nederland gebruik maken van de bevoegdheid die de lidstaten toekomt om binnen de grenzen van het gemeenschapsrecht strengere maatregelen te kunnen vaststellen of handhaven.
Proportionaliteit: positief. Nederland ziet geen onevenredigheid tussen de voorgestelde maatregelen en het doel, te weten het voorkomen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen en de beperking van de gevolgen hiervan voor mens en milieu met het oogmerk op consequente en effectieve wijze in de gehele Gemeenschap een hoog beschermingsniveau te verzekeren.
Nederlandse belangen:
Nederland hecht zeer aan het beheersen van (industriële)
veiligheidsrisico's, zodat rampen zo goed mogelijk kunnen worden voorkomen.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
De voorgestelde aanpassingen van de Seveso II-richtlijn passen in het
nationale (veiligheids)beleid zoals dat naar aanleiding van het rapport van
de commissie Oosting over de vuurwerkramp in het kabinetsstandspunt en in
het NMP 4 zijn vastgelegd. De implementatie zal plaatsvinden door middel van
een wijziging van het Besluit risico's zware ongevallen 1999. Deze wijziging
zal betrekking hebben op artikel 2, onderdeel c, en op bijlage I, deel 1 en
2, bij het genoemde besluit.
Rol EP in verdere besluitvormingsprocedure: Co-decisie.
Fiche 6: Verordening diepzeevissen
Titel:
Verordening tot vaststelling voor 2002 van de vangstmogelijkheden voor
diepzeevissen
Datum raadsdocument: 12 december 2001
nr. Raadsdocument: 15238/01
nr. Commissiedocument: COM(2001)764 def.
Eerstverantwoordelijke ministerie: LNV
Behandelingstraject in Brussel:
Via Raadswerkgroep Intern (voor het eerst behandeld op 10 januari 2002) en
Coreper naar de Visserijraad (beoogde Raad: 8 april 2002)
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): N.v.t.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Momenteel zijn voor diepzeevis (zoals tusk, ling, zilversmelt) nog geen TACs
en quota vastgesteld. Gelet op de toenemende visserij-inspanning op deze
soorten en de kwetsbaarheid van deze bestanden zijn beheersmaatregelen
noodzakelijk. De Commissie heeft in de Visserijraad van december 2000 reeds
een voorstel terzake gedaan, maar dat was naar de mening van de Raad
kwalitatief onvoldoende. Dit voorstel ging niet uit van de vastgestelde
subzones in de communautaire wateren, maar stelde slechts één enkele TAC per
soort voor.
Het voorliggend voorstel is uitgebreider. Er is per soort een TAC verdeeld
over verschillende wateren. Het lag in de bedoeling van de Commissie
aansluitend bij een TAC- en quotumvoorstel een voorstel te doen ter
regulering van de visserij-inspanning. Dit voorstel zal echter pas eind
februari worden gepresenteerd.
Rechtsbasis van het voorstel: EG-Verordening Nr 3760/92 (20-12-92), m.n.
Artikel 8(4)
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
N.v.t., het betreft een exclusieve bevoegdheid van de EG.
Nederlandse belangen:
De Nederlandse visserij heeft belang in één bestand namelijk de zilversmelt
in de westelijke wateren.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG): Geen
Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Raadpleging
Fiche 7: Mededeling: Naar een Interne Markt zonder fiscale belemmeringen
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het
Economisch en Sociaal Comité "Naar een Interne Markt zonder fiscale
belemmeringen", Een strategie tot het mogelijk maken van een geconsolideerde
grondslag voor de vennootschapsbelasting voor ondernemingen voor wat betreft
hun EU-wijde activiteiten.
Datum stuk: 29 oktober 2001
Nr Raadsdocument: 13365/01
nr. Commissiedocument: COM(2001) 582 def
Eerstverantwoordelijke ministerie: FIN i.o.m. EZ, BZ
Behandelingstraject in Brussel:
Tijdens de ECOFIN van 6 november jl. heeft Commissaris Bolkestein deze
mededeling reeds gepresenteerd. In de loop van 2002 zullen verschillende
voorstellen uit de mededeling met de lidstaten worden besproken in
werkgroepen onder voorzitterschap van de Commissie. Verder organiseert de
Commissie in de eerste helft van 2002 zowel een 'European Company Tax
Conference', waaraan zowel de lidstaten op ambtelijk niveau als betrokken
marktpartijen zullen worden uitgenodigd om de follow-up van de mededeling te
bespreken, als een 'Joint Forum on Transfer Pricing' met de lidstaten en
vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): N.v.t.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De mededeling is gebaseerd op de uitkomsten van een studie
"Vennootschapsbelasting in de interne markt" die de Commissie in oktober van
dit jaar heeft afgerond. In deze studie is onderzocht welke inefficiënties
in de Interne Markt de huidige systemen van vennootschaps-belasting in de
lidstaten tot gevolg hebben. Doelstellingen van de mededeling zijn de
volgende:
beter laten functioneren van de interne markt (verbeteren economische
efficiëntie) om zodoende de EU om te vormen tot de meest competitieve
economie in de wereld zoals de Europese Raad in Lissabon zichzelf tot doel
heeft gesteld;
het wegnemen van belastingbelemmeringen;
het verlagen van administratieve lasten en
het wegnemen van onwenselijke vormen van belastingconcurrentie.
De Commissie constateert een aantal belemmeringen binnen de huidige
toepassing van de verschillende systemen van vennootschapsbelasting in de
Europese Unie:
hoge administratieve lasten door vijftien verschillende belastingsystemen in
EU en intragroup transferpricing;
grensoverschrijdende geldstromen binnen concerns worden vaak dubbel belast;
beperkte grensoverschrijdende verliesverrekening, waardoor verliezen binnen een concern in de EU mogelijk in geen enkele lidstaat verrekend kan worden
grensoverschrijdende reorganisaties hebben ondanks bestaande richtlijnen op
dit terrein vaak fiscale claims tot gevolg;
dubbele belasting, onder ander door ontoereikendheid bilaterale
belastingverdragen;
fiscale bevoordeling binnenlandse investeringen, vooral door
imputatiestelsel in sommige lidstaten.
Om deze belemmeringen weg te nemen wil de Commissie een zogenaamde 'twee
sporen'-strategie hanteren die bestaat uit:
het onmiddellijke actie nemen op de geconstateerde probleempunten;
het starten van een brede discussie over een integrale oplossing voor de fiscale belemmeringen die in de weg staan van ondernemen in de Europese Unie
Het uiteindelijke doel van de Commissie is het tot stand brengen van een geconsolideerde belastinggrondslag voor EU-breed opererende ondernemingen.
Concreet kondigt de Commissie de volgende initiatieven aan:
studie naar specifieke mogelijkheden van een "Common (consolidated) corporate tax base for EU-wide activities of companies" al dan niet in een pilot, eerst toepasselijk op de Europese Vennootschap
uitwerken van een voorstel om bestaande fiscale richtlijnen ook van toepassing te laten zijn op de Europese Vennootschap;
uitwerken van een nieuw richtlijnvoorstel grensoverschrijdende verliesverrekening na technische bespreking met lidstaten;
uitwerken van een nieuw richtlijnvoorstel ter vervanging en verbetering van
het Arbitrageverdrag;
het organiseren in de eerste helft van 2002 van een European Company Tax
Conference, waarbij zowel lidstaten als marktpartijen uitgenodigd zullen
worden;
het opzetten van een 'EU Joint Forum on Transfer Pricing' in 2002, waarbij
zowel lidstaten als marktpartijen uitgenodigd zullen worden;
verbetering en uitbreiding werking bestaande Moeder-dochterrichtlijn en de
Fusierichtlijn;
voorbereiding van een Mededeling in 2004 over de verdragen die lidstaten
hebben gesloten ter voorkoming van dubbele belasting om deze beter in
overeenstemming te brengen met de vereisten van het EU-verdrag. Uiteindelijk
zal dit moeten leiden tot een Europese versie van het OESO-modelverdrag ter
voorkoming van dubbele belasting.
Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., het betreft een mededeling.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Deze toets zal worden opgelegd aan concrete voorstellen van de Commissie.
Nederlandse belangen:
Nederland heeft, zoals elke lidstaat, belang bij een goed functionerende
Interne Markt. Het Nederlandse bedrijfsleven is gebaat bij een afname van de
fiscale en administratieve lasten door het beter op elkaar laten aansluiten
van de 15 verschillende stelsels van vennootschapsbelasting. Veel van de
voorstellen kunnen grote gevolgen hebben voor opzet en werking van de
Nederlandse vennootschapsbelasting en de belastingopbrengst daarvan. Er is
om die reden ook een budgettair belang en tevens kunnen de voorstellen
gevolgen hebben voor het Nederlandse fiscale vestigingsklimaat.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG) N.v.t.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
N.v.t., het betreft een mededeling die het EP tevens is toegegaan.
Fiche 8: Kaderbesluit bestrijding racisme en vreemdelingenhaat
Titel:
Voorstel voor een kaderbesluit van de raad betreffende de bestrijding van
racisme en vreemdelingenhaat
Datum raadsdocument: 4 december 2001
nr. Raadsdocument: 14904/01
nr. Commissiedocument: COM(2001)664 def
Eerstverantwoordelijke ministerie: JUST i.o.m. BZK, BZ, SZW
Behandelingstraject in Brussel:
Behandeling zal waarschijnlijk plaatsvinden in de werkgroep materieel
strafrecht
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): N.v.t.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Doel van het voorstel is te voorzien in verplichtingen voor alle lidstaten
om racistische en xenofobe gedragingen strafbaar te stellen overeenkomstig
daartoe in het ontwerp-kaderbesluit opgenomen omschrijvingen en deze
gedragingen te bedreigen met doeltreffende, evenredige en afschrikkende
sancties.
Voorts bevat het voorstel bepalingen met betrekking tot de aansprakelijkheid
en bestraffing van rechtspersonen, alsmede ten behoeve van de justitiële
samenwerking regels met betrekking tot het uitoefenen van rechtsmacht, het
instellen van vervolging, de uitlevering en de uitwisseling van informatie.
In de considerans van het voorstel wordt als één van de redenen voor de
opstelling ervan aangegeven dat alle lidstaten weliswaar wetgeving hebben
waarin racisme wordt verboden, maar dat de werkingssfeer en inhoud van de
wetgeving nog steeds verschillen. Daarnaast wordt in diverse Europese
instrumenten aangedrongen op maatregelen op het gebied van de aanpak van
racisme en vreemdelingenhaat. Volgens de Commissie is het derhalve tijd om
op dit terrein te komen tot een nadere onderlinge afstemming van
strafrechtelijke bepalingen.
Rechtsbasis van het voorstel:
Artikelen 29, 31 en 34, lid 2, onder b, VEU (besluitvorming bij unanimiteit)
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Subsidiariteit en proportionaliteit: positief. De aanpak van racisme en
vreemdelingenhaat wordt aangemerkt als een middel om de doelstelling van de
EU te verwezenlijken, namelijk de burgers in een ruimte van vrijheid,
veiligheid en rechtvaardigheid een hoog niveau van zekerheid te verschaffen.
Die doelstelling moet volgens artikel 29 VEU waar nodig worden bereikt door
onderlinge aanpassing van strafbaarstellingen en nauwere samenwerking tussen
justitiële en andere bevoegde autoriteiten. Het voorstel beoogt hieraan
tegemoet te komen en valt als zodanig positief te waarderen. Als belangrijke
kanttekening dient echter te worden aangemerkt het feit dat de antwoorden
van de lidstaten op de vragenlijst over de uitvoering van het
gemeenschappelijk optreden ter bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat
van 1996 niet lijken te noodzaken tot onderhavig voorstel voor een
kaderbesluit. Daarnaast is van belang dat een tweede evaluatie over de
uitvoering van het genoemde gemeenschappelijk optreden nog niet is afgerond.
Deze kanttekening in aanmerking genomen is het wel de doelstelling te
streven naar totstandkoming van een kaderbesluit.
Nederlandse belangen:
De regering is van mening dat onderlinge afstemming van de binnen de EU
gehanteerde strafbaarstellingen een bijdrage kan leveren aan de
strafrechtelijke aanpak van racisme en vreemdelingenhaat, in het bijzonder
met het oog op de internationale samenwerking in strafzaken. Zoals onder 10
a) aangegeven beoogt het kaderbesluit daarin te voorzien. Ondanks een
positieve grondhouding van Nederland ten opzichte van dit initiatief zijn
kanttekeningen te maken bij de huidige tekst van het voorstel. Zo behoeven
bepalingen een preciezere formulering en/of nadere toelichting omtrent de
achtergrond daarvan. Ook alsdan dient nog nader te worden bezien of zij voor
Nederland aanvaardbaar zijn. Hierbij moet worden gedacht aan de bepalingen
met betrekking tot definities, de hoogte van het strafmaximum, de reikwijdte
van strafbaar te stellen gedragingen en de voorstellen voor strafverzwarende
omstandigheden.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden
(betrokkenheid IPO/VNG)
De tekst zoals die thans luidt lijkt te leiden tot enige aanpassing van
strafwetgeving.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Raadplegingsprocedure
Kenmerk DIE-55/02
Blad /1
===