Erasmus Universiteit Rotterdam

6 februari 2002

Vragen om de dood door psychische nood

Ongeveer twee derde van de Nederlandse psychiaters vindt dat hulp bij zelfdoding aan een psychiatrische patiënt in bepaalde situaties aanvaardbaar kan zijn, hoewel niet al deze psychiaters deze hulp ook daadwerkelijk zelf zouden geven. Gezamenlijk krijgen de psychiaters ongeveer 320 serieuze verzoeken om hulp bij zelfdoding per jaar van patiënten die bij hen onder behandeling zijn. Naar schatting wordt per jaar aan twee tot vijf patiënten de gevraagde hulp gegeven, in bijna alle gevallen aan psychiatrische patiënten die daarnaast ook een ernstige lichamelijke ziekte hebben. Dit stelt mevrouw Hanny Groenewoud in haar proefschrift 'Medische beslissingen rond het levenseinde; studies naar handelwijzen en opvattingen in Nederland', waarop zij woensdag 6 februari 2002 promoveert aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Het proefschrift behandelt een aantal onderwerpen die een belangrijke rol spelen in de discussie over medisch handelen rond het levenseinde. De resultaten zijn afkomstig van een groot onderzoek naar euthanasie en andere medische beslissingen rond het levenseinde dat in 1995/1996 is uitgevoerd en waarbij een groot aantal Nederlandse artsen is ondervraagd. Een belangrijk deel van het proefschrift is gewijd aan euthanasie en hulp bij zelfdoding in de psychiatrische praktijk.

Bij euthanasie dient de arts een dodelijk middel toe met de bedoeling om het leven te beëindigen van een patiënt die daar uitdrukkelijk om heeft verzocht. Wanneer de patiënt zelf de middelen inneemt die door de arts zijn voorgeschreven, is er sprake van hulp bij zelfdoding. Wanneer er geen verzoek van de patiënt is bijvoorbeeld wanneer de patiënt in coma ligt of dement is en de arts geeft medicijnen die het leven van de patiënt beëindigen, dan is er sprake van levensbeëindigend handelen zonder verzoek.

Voor euthanasie en hulp bij zelfdoding gebruiken artsen meestal de middelen uit het advies van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP): voor euthanasie eerst een slaapmiddel om de patiënt in slaap te brengen en daarna een spierverslapper zodat de ademhaling stopt, voor hulp bij zelfdoding een hoge dosering slaapmiddelen. Wanneer er geen verzoek van de patiënt is, geven artsen vaak hoge doseringen morfine of andere pijnstillers om de patiënt te laten overlijden.

Huisartsen of specialisten die euthanasie voor of hulp bij zelfdoding aan een patiënt overwegen vragen psychiaters soms ook om een oordeel. Zon consultatie van een psychiater vindt ongeveer 400 keer per jaar plaats (het jaarlijkse aantal gevallen van euthanasie of hulp bij zelfdoding in Nederland is 3600). De psychiater wordt dan vooral gevraagd om te beoordelen of het verzoek van de patiënt weloverwogen is en of de doodswens van de patiënt niet voortkomt uit een psychiatrische aandoening die te behandelen is.

Om pijn of andere symptomen te bestrijden geven artsen soms ook medicijnen die het leven van de patiënt kunnen verkorten als bijkomend effect. Het gaat dan bijna altijd om morfine of andere pijnstillers. Dit komt in ongeveer een kwart van alle sterfgevallen in Nederland voor. Of het leven van de patiënt ook daadwerkelijk wordt verkort door het geven van morfine is niet bekend.

Uit het onderzoek blijkt ook dat euthanasie of hulp bij zelfdoding niet altijd verloopt zoals de arts had verwacht. In het algemeen zijn er vaker problemen met hulp bij zelfdoding dan met euthanasie. Artsen kunnen te maken krijgen met technische problemen, zoals bijvoorbeeld moeilijkheden bij het aanleggen van een infuus; zulke problemen komen in ongeveer 5 procent van de gevallen van euthanasie of hulp bij zelfdoding voor. Ongewenste effecten, zoals spiertrekkingen of braken, komen voor bij 4 procent. Ook kan het soms langer duren dan verwacht totdat de patiënt overlijdt, valt de patiënt niet in slaap of komt de patiënt weer bij; dit is bij 7 procent het geval. Daarom is het belangrijk dat de arts voortdurend aanwezig is bij de euthanasie of hulp bij zelfdoding, zodat deze in kan grijpen wanneer er problemen dreigen te ontstaan.

Promotores: prof.dr. P.J. van der Maas, Maatschappelijke gezondheidszorg (EUR) en prof.dr. G. van der Wal, Sociale geneeskunde (UvA)

Noot voor de pers
Promotie woensdag 6 februari, 13.45 uur
Plaats: Hoboken, collegezaal 7
Info: bij de promovenda, tel (010) 408 7721
e-mail groenewoud@mgz.fgg.eur.nl