Ministerie van Justitie
http://www.justitie.nl
MIN JUST: Brief College (PG's) over hoge transacties
Postadres Postbus 20305, 2500 EH Den Haag
Aan de Minister van Justitie
t.a.v. het hoofd van het Stafbureau DGRh
Postbus 20301
2500 EH Den Haag Bezoekadres
Prins Clauslaan 16
2595 AJ Den Haag
Telefoon +31 70 33 99 600
Fax +31 70 33 99 854
Onderdeel Bestuurlijke en Juridische Zaken
Datum 30 januari 2002
Ons kenmerk PaG/BJZ/129
Onderwerp Vijf onomkeerbare transacties en Kamervragen van de
heer De Wit
Geachte heer Korthals,
In het kader van de recente besprekingen met de Tweede Kamer over de
hoge schikkingen, heeft u toegezegd de Kamer uitgebreider schriftelijk
te informeren over de vijf zogeheten .onomkeerbare schikkingen..
Inmiddels heeft de heer De Wit hierover op 15 januari jl. ook
Kamervragen gesteld. Met het oog daarop informeert het College u, in
aansluiting op de brieven van het College van 5, 7 en 11 december
2001, door deze brief nader over deze schikkingen.
Vooraf merkt het College op dat in één van deze vijf zaken de verdachten uiteindelijk niet hebben ingestemd met alle aan de transactie verbonden voorwaarden. In die zaak zal het Openbaar Ministerie de vervolging voortzetten. Gelet hierop heeft het College deze zaak in deze brief niet meer aan de orde gesteld.
Op dit moment is er derhalve sprake van vier schikkingen van boven de
fl. 100.000,-- (45.000 euro), waarmee door de verdachten inmiddels is
ingestemd en die ten tijde van het debat met de Kamer onomkeerbaar
c.q. gesloten waren.
Achtereenvolgens komen in deze brief de volgende aspecten aan de orde
:
1. Verschil tussen een niet gesloten onomkeerbare transactie en een
gesloten transactie;
2. Beschrijving van de vier zaken waarin een schikking is aangeboden
en aanvaard (incl. overwegingen om transactie aan te bieden,
besluitvormingstraject en positie belanghebbenden in relatie tot de
mogelijkheid van beklag ex artikel 12 Wetboek van strafvordering).
In het hierna volgende zal het College overigens spreken van
transacties in plaats van schikkingen, aangezien het begrip transactie
in onze strafvordering het meest gangbaar is. Het gaat in alle
gevallen om een transactie ex artikel 74 WvSr (en niet om een
ontnemingsschikking als bedoeld in artikel 511c Wetboek van
strafvordering).
Voor de goede orde merkt het College aan het slot van deze inleiding
nog op dat deze brief geen betrekking heeft op transacties van meer
dan fl. 100.000,-- die reeds gesloten waren voor het Kamerdebat, maar
die nog openbaar gemaakt moeten worden. Het College verwacht dat op
korte termijn een dergelijk transactie (derhalve : gesloten voor het
Kamerdebat) via een persbericht openbaar gemaakt wordt.
Ad 1. Verschil tussen een gesloten transactie en een niet afgesloten
onomkeerbare transactie.
Een transactie is in de opvatting van het College gesloten op het
moment dat de verdachte aan alle aan de transactie gekoppelde
voorwaarden als bedoeld in artikel 74 Wetboek van strafrecht voldoet.
Pas als aan de voorwaarden is voldaan, vervalt het recht tot
strafvordering (vgl. artikel 74., lid 1 van het Wetboek van
strafvordering). Eerst op die datum vangt de termijn van drie maanden
aan waarbinnen de rechtstreeks belanghebbende zich kan beklagen over
deze beslissing bij het gerechtshof (vgl. artikel 12 juncto artikel
12k Wetboek van strafvordering).
Een transactie is in de opvatting van het College onomkeerbaar indien
de verdachte op grond van uitlatingen van het OM er op mag en kan
vertrouwen dat zijn strafzaak getransigeerd wordt overeenkomstig reeds
met hem besproken voorwaarden. Bepalend is of het OM, ondanks het feit
dat de transactie nog niet is gesloten, nog de vrijheid heeft te
kiezen voor een andere wijze van afdoening zonder in strijd te komen
met de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging. Indien dit
niet (meer) het geval is, dient de transactie als onomkeerbaar te
worden aangemerkt. Van een onomkeerbare transactie is in elk geval
sprake in de situatie dat het definitieve aanbod de verdachte al heeft
bereikt (maar hij nog niet aan de voorwaarden heeft voldaan en de
termijn waarbinnen hij dat moest doen, ook nog niet is verstreken).
Drie van de vier zaken waarover het College u in het vervolg van deze
brief uitgebreider zal informeren, hadden op het moment dat u de Kamer
daarover bij brief van 10 december jl. informeerde, de status van
onomkeerbaar. In deze zaken bevonden de besprekingen tussen OM en (de
raadslieden van) de verdachten zich op dat moment in een zeer
vergevorderd (afsluitend) stadium. Bovendien was op dat moment het
College al geconsulteerd, had het al zijn fiat gegeven aan de
hoofdlijnen van de voorgestelde transacties èn waren de (raadslieden
van de) verdachten hiervan al op de hoogte. Wat restte waren nog
enkele details die ingevuld moesten worden, zoals de inhoud van het
persbericht. De vierde zaak (de zaak Vos) was op het moment dat u de
Kamer daarover informeerde, reeds gesloten.
Ad 2. Beschrijving van de vier zaken waarin een transactie is
aangeboden en aanvaard (incl. overwegingen om transactie aan te
bieden, besluitvormingstraject en positie belanghebbenden in relatie
tot de mogelijkheid van beklag ex artikel 12 Wetboek van
strafvordering);
Het College zal in het hiernavolgende, ten aanzien van ieder zaak
afzonderlijk, een korte beschrijving geven van de onder de transactie
liggende strafzaak en van de overwegingen die aan de transactie ten
grondslag hebben gelegen.
Vervolgens zal het College, ten aanzien van iedere zaak afzonderlijk,
aangeven hoe het besluitvormingstraject is geweest binnen het Openbaar
Ministerie, op welk moment de transactie onomkeerbaar was en op
wanneer u bent geïnformeerd. Tenslotte zal het College aangeven of de
belanghebbenden zijn geïnformeerd over de beslissing van het OM en of
zij nog de mogelijkheid hebben om bij het gerechtshof beklag ex
artikel 12 Wetboek van strafvordering te doen.
Vooraf merkt het College op dat het deze transacties aan u heeft
gemeld op het moment dat zij onomkeerbaar waren (de zaken 2.1 tot en
met 2.3; Pouw, Versatel N.V. en Delta Lloyd Bank) danwel al gesloten
(de zaak 2.4; Vos). Het College heeft, gelet op de terughoudendheid
die u betracht bij uw bemoeienis met specifieke strafzaken, geen
aanleiding gezien de (voorgenomen) transacties in een eerder stadium
aan u te melden. Het College wijst in dit verband voorts op de oude
beleidslijn, zoals onder meer verankerd in de aanwijzing hoge
transacties, op grond waarvan deze zaken, uitzonderingen daargelaten,
alleen aan het College behoefden te worden gemeld. Zoals u reeds in uw
brief van 10 december jl. aan de Kamer heeft uiteengezet, dient dat op
grond van het nieuwe beleid wel te geschieden. In de nieuwe aanwijzing
van het College over hoge transacties, die het College u inmiddels ter
goedkeuring heeft aangeboden, is deze nieuwe beleidslijn verankerd.
Dan komt het College thans toe aan een afzonderlijke bespreking van de
vier zaken. Het College geeft hierbij allereerst een opsomming van de
overwegingen die in alle zaken aan het aanbieden van de transactie(s)
ten grondslag hebben gelegen. Daarna geeft het College een
beschrijving per zaak.
Algemene overwegingen om een transactie aan te bieden :
De algemene beleidslijn van het Openbaar Ministerie is dat wanneer de officier van justitie voornemens is ter zitting enkel een geldboete te vorderen in een zaak die op grond van het bepaalde in artikel 74 Wetboek van strafrecht met een transactie kan worden afgedaan, een transactie moet worden aangeboden, tenzij er redenen zijn om de zaak aan de rechter voor te leggen. Deze redenen kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, in de gevolgen die zijn ingetreden na het plegen van het strafbare feit en in de recidive van de verdachte. Een reden om de zaak aan de rechter voor te leggen kan ook zijn dat er bijzondere
rechtsvragen aan de orde zijn, waarvan de beantwoording door de
strafrechter van belang is voor de rechtsvorming.
Ten aanzien van de vier zaken kan in dit verband het volgende worden
opgemerkt.
In de eerste plaats ging het telkens om feiten, waarvoor een
transactie kan worden aangeboden.
In de tweede was, in alle zaken, de verwachting, gerechtvaardigd dat,
wanneer de zaken ter terechtzitting zouden worden aangebracht, de
rechter geen hogere geldboeten zal opleggen dan de bedragen van de
transacties. In dit verband is relevant dat het hier telkens gaat om
een rechtspersoon, waartegen in deze zaken enkel een geldboete
opgelegd zou kunnen worden.
In de derde plaats waren er naar het oordeel van het Openbaar
Ministerie geen bijzondere redenen aanwezig die noopten dat de zaak
aan de rechter diende te worden voorgelegd.
Daarnaast geldt ten aanzien van alle zaken dat, bij het aanbrengen van
de zaak ter zitting, de benodigde -en toch al schaarse-
zittingscapaciteit substantieel zou zijn; vermoedelijk zouden alleen
al in eerste aanleg meer dat één zittingsdag nodig zijn. Ook is van
belang dat, hoewel alle zaken naar de stellige overtuiging van het
Openbaar ministerie bewijsbaar zijn, er altijd enig procesrisico moet
worden ingeschat in het geval de zaken ter zitting zouden worden
aangebracht. Dit risico kan in het voordeel, maar ook in het nadeel
van de verdachte uitvallen. Tot slot geldt, eveneens voor alle zaken,
dat de normhandhaving, die het strafrecht (ook) moet dienen, tot
uitdrukking kon komen via een persbericht.
Naast de hiervoor genoemde algemene overwegingen heeft er ook een
aantal bijzondere overwegingen aan het aanbieden van de transacties
ten grondslag gelegen. Deze bijzondere overwegingen zijn hieronder
vermeld bij de afzonderlijke beschrijving van de zaken.
2.1. Zaak Pouw
2.1.1. Feitencomplex
Het Openbaar Ministerie te Utrecht heeft aan de firma Theo Pouw Beheer
BV te Utrecht een transactieaanbod gedaan, ter voorkoming van verdere
vervolging ter zake een aantal milieuovertredingen. Het
grondreinigingsbedrijf werd ervan verdacht dat het zich in de periode
van begin 1997 tot mei 1998 had schuldig gemaakt aan overtreding van
enkele voorschriften, verbonden aan haar vergunning ingevolge de Wet
milieubeheer. Reeds kort na de huiszoeking uitte de firma Pouw Beheer
BV, die als first offender moet worden beschouwd, uit eigen beweging
jegens het OM de bereidheid om de eigen bedrijfsvoering kritisch door
te lichten en, waar nodig, aan te passen. Vervolgens heeft zij daarin
ook serieuze stappen gezet.
De firma Theo Pouw Beheer B.V. zal naast een transactie van fl.
250.000,-
(113.445,05 euro) ook het op fl. 1.500.000,- (680.670,32 euro)
geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel geheel terugbetalen aan
de Staat.
2.1.2 Overwegingen
Aan het aanbieden van de transacties liggen, naast de hiervoor
beschreven algemene overwegingen, de volgende bijzondere overwegingen
ten grondslag.
In de eerste plaats heeft reeds kort na de huiszoeking een gesprek
tussen de raadsman en de zaaksofficier van justitie plaatsgevonden,
waarin eerstgenoemde aangaf dat het bedrijf graag zo snel mogelijk
weer met het bestuur in het reine wilde komen. Dit heeft geresulteerd
in een inmiddels van kracht zijnde nieuwe milieuvergunning, waarin de
tot dan toe verboden activiteiten ten dele zijn goedgekeurd. Het
bedrijf heeft daartoe de nodige investeringen gedaan. Het geniet weer
het vertrouwen van de provincie.
In de tweede plaats zijn het gedrag en de houding van het bedrijf
aanmerkelijk gewijzigd, onder meer doordat het zijn milieudirecteur
heeft ontslagen en thans regulier overleg voert met de provincie over
de voortgang en eventuele problemen bij de handhaving.
In de derde plaats wordt, blijkens informatie van de Inspectie
Milieuhygiëne, de milieuhygiënische relevantie van de strafbare feiten
niet groot geacht. Niet valt aan te nemen dat als gevolg van de
gepleegde feiten de volksgezondheid in gevaar is of nog zal worden
gebracht.
In de vierde plaats heeft het bedrijf, dat overheidslichamen (zoals
gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat) als opdrachtgevers heeft, na
de huiszoeking en de daarmee gepaard gaande publiciteit de omzet zien
teruglopen door uitblijvende orders; een openbare terechtzitting zou
het bedrijf opnieuw in het volle negatieve licht van de pers plaatsen,
hetgeen haar mogelijk opnieuw maar onnodig klanten zal kosten.
Wat betreft de natuurlijke personen kan opgemerkt worden dat er in
deze zaak alleen tegen milieudirecteur voldoende wettig en overtuigend
bewijs is. De milieudirecteur is inmiddels ontslagen. Gelet op het
first offenderschap is de verwachting bovendien dat de rechter, indien
de zaak ter zitting zou worden aangebracht, niet anders dan een
behoorlijke boete, deels voorwaardelijk en gerelateerd aan de
draagkracht, zou opleggen. Een gevangenisstraf ligt niet in de rede.
Om die reden is hem een transactie aangeboden.
2.1.3 Besluitvorming
De hoofdofficier van justitie te Utrecht heeft het College eind maart
2000 verzocht om toestemming om met de raadsman van verdachte
besprekingen te openen omtrent een te treffen transactie ten aanzien
van de rechtspersoon, zowel voor de strafzaak als voor de ontneming.
Tevens gaf zij daarbij aan op welke wijze zij voornemens was de
strafzaken tegen de betrokken natuurlijke personen af te doen. Het
College heeft vervolgens in april 2000 ingestemd met het verzoek van
de hoofdofficier van justitie te Utrecht om de besprekingen met de
raadsman te voeren, onder de voorwaarden dat voor wat betreft de
hoogte van het te ontnemen bedrag in verband met het wederrechtelijk
genoten voordeel advies wordt gevraagd van het Bureau
Ontnemingswetgeving OM (BOOM) en dat het definitieve transactieaanbod
ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het College. In december 2000
heeft de hoofdofficier van justitie te Utrecht het College nader
bericht over de voortgang en resultaten van de besprekingen met de
raadsman. Het College heeft ingestemd met de resultaten van de
besprekingen, onder de voorwaarde dat het BOOM zou instemmen
voorgestelde wijze van afdoening ten aanzien van de ontneming. In
oktober 2001 heeft de hoofdofficier van justitie te Utrecht het
College het advies van het BOOM toegezonden. Tevens heeft zij daarbij
het College geïnformeerd over de definitieve wijze van afdoening van
de strafzaken (zowel tegen de rechtspersoon als tegen de betrokken
natuurlijke personen).
Het College heeft u bij brief van 7 december 2001 omtrent deze zaak
geïnformeerd.
De transacties zijn inmiddels aan verdachten aangeboden. Indien zij
binnen de gestelde termijn niet aan de voorwaarden voldoen, zal tot
dagvaarding worden overgegaan.
De transactie was onomkeerbaar in het voorjaar van 2001, toen het
advies van het BOOM d.d. 15 maart 2001 (dat er kort gezegd op neer
kwam dat de voorgestelde ontneming reëel is) beschikbaar kwam. Vanaf
dat moment mocht Theo Pouw Beheer B.V. er op vertrouwen dat een
transactie zou worden aangeboden.
2.1.4 Belanghebbenden
In deze zaak zijn er geen omwonenden (burgers of bedrijven) die ooit
op vervolging hebben aangedrongen of van wie kan worden vermoed dat
zij door de delicten rechtstreeks in hun belangen zijn benadeeld. Om
deze reden zijn omwonenden niet geïnformeerd over de getroffen
transactie. Mogelijk valt nog te denken aan de provincie als
belanghebbende, die het vergunningverlenend en handhavend gezag over
de verdachte rechtspersoon is. De provincie heeft echter in het
onderzoek geparticipeerd en is op de hoogte van de besprekingen over
de transacties die zijn gevoerd. Nimmer is daaromtrent jegens de
officier van justitie enig kritisch geluid afgegeven.
2.2. Versatel N.V.
2.2.1 Feitencomplex
Het Openbaar Ministerie in Amsterdam is met Versatel N.V. een
transactie overeengekomen in een fiscale strafzaak. Tegen het bedrijf
bestond verdenking dat het onjuiste informatie aan de fiscus had
verstrekt bij de fiscale afwikkeling van personeelsopties in 1999. Ter
voorkoming van verdere strafvervolging in de zaak zal de onderneming
een transactie van f 6.562.500,= (EUR 2.977.932,67) betalen aan de
staat. Dit bedrag komt neer op 75 % van het
door de belastingdienst berekende minimale belastingnadeel als gevolg
van de kwestie.
Overigens is de fiscale afhandeling nog niet afgerond.
Door voldoening aan de transactievoorwaarden is strafvervolging met
betrekking tot deze zaak, en alle daarmee direct samenhangende andere
strafbare feiten van de baan.
2.2.2 Overwegingen
Naast de hiervoor beschreven algemene overwegingen heeft bij het
aanbieden van de transactie een rol gespeeld dat het hier gaat om een
rechtspersoon die zich ten tijde van de besprekingen in een in
economisch opzicht buitengewoon kwetsbare positie bevond. Daarnaast
zou het aanbrengen van de zaak ter zitting, teneinde te anticiperen op
de te verwachten verweren, moeten leiden tot nadere
onderzoeksactiviteiten die buitengewoon arbeidsintensief en tijdrovend
zouden zijn geweest.
Voor de duidelijkheid merkt het College nog op dat het onderzoek zich
heeft gericht op de rechtspersoon Versatel en niet op de natuurlijke
personen die voor dit handelen van de rechtspersoon als feitelijk
leidinggevers verantwoordelijk zijn geweest. Een onderzoek naar hen en
in het bijzonder naar de verdeling van taken en werkzaamheden, is
uiterst complex, terwijl, zo leerden de resultaten van het onderzoek
naar de rechtspersoon, de verwachting bestond dat het niet zou kunnen
leiden tot strafrechtelijk bewijsbare zaken van enige importantie.
Daar kwam bij dat aan het beoogde doel, te weten normbevestiging en
generale preventie, gewaarborgd was met het onderzoek tegen en de
beslissing t.a.v. de rechtspersoon. In dit verband merkt het College
voorts op dat het niet ongebruikelijk is dat bij fiscale fraude door
een rechtspersoon alleen de rechtspersoon een strafrechtelijke sanctie
krijgt en niet de feitelijk leidinggevenden. Artikel 51, tweede lid
van het Wetboek van strafrecht biedt nadrukkelijk de mogelijkheid om
niet beide te vervolgen.
2.2.3 Besluitvorming
De behandelend officier van justitie te Amsterdam heeft in juli 2000,
met instemming van de hoofdofficier van justitie te Amsterdam, het
College verzocht om toestemming om met de raadsman van de
rechtspersoon besprekingen te openen omtrent een te treffen
transactie.
Het College heeft in september 2000 met dit verzoek ingestemd. Het
College heeft daarbij tevens een aantal marges aangegeven waarbinnen
de transactie mogelijk is. Vervolgens is de officier van justitie te
Amsterdam met de raadslieden van de betreffende rechtspersoon
besprekingen gestart. Het College is geïnformeerd over de resultaten
daarvan. Nadere details omtrent de definitieve transactievoorwaarden
zijn met hem besproken. Op 16 oktober 2001 zijn de laatste details
omtrent de te stellen voorwaarden voorgelegd aan en geaccordeerd
door het College.
Het College heeft u bij brief van 7 december 2001 omtrent deze
zaak
geïnformeerd. Op 27 december 2001 heeft Versatel aan de voorwaarden
voldaan.
De transactie was onomkeerbaar in oktober 2001, nadat het College de
laatste details van de transactie had geaccordeerd. Vanaf dat moment
mocht de rechtspersoon er op vertrouwen dat een transactie zou worden
aangeboden.
2.2.4 Belanghebbenden
De belastingdienst heeft ingestemd met de transactie. Deze zaak kent
geen slachtoffers, benadeelden of andere in enig rechtsbelang
getroffenen dan de Staat.
2.3. Delta Lloyd Bank
2.3.1 Feitencomplex
Het Openbaar Ministerie te Amsterdam heeft met Delta Lloyd Bank een
transactie getroffen van . 1.134.450,50 ( 2.500.000,=). De
transactie is getroffen ter zake administratieve onregelmatigheden
(valsheid in geschrift in documenten over back to back leningen) welke
in de jaren 1995 en 1996 in een deel van de instelling hebben
plaatsgevonden. De bank heeft hiervan destijds zelf aangifte gedaan.
Het betreft hier overigens een transactie ex artikel 74, tweede lid
sub d WvSr, waarbij de voorwaarde bestaat uit het terugbetalen aan de
Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel (totaal .
1.134.450,50 /
2.500.000,=).
2.3.2 Overwegingen
Aan het aanbieden van de transacties liggen, naast de hiervoor
beschreven algemene overwegingen, de volgende bijzondere overwegingen
ten grondslag.
In de eerste plaats heeft de bankinstelling afdoende maatregelen
getroffen om de desbetreffende praktijk stop te zetten, terwijl zij
ook maatregelen heeft getroffen met betrekking tot de interne
procesbeschrijvingen en de interne controle die garanties bieden dat
een dergelijke fraude zich niet meer voor kan doen.
In de tweede plaats heeft de bankinstelling zodanige personele
maatregelen getroffen dat de betrokken medewerkers niet meer op een
positie werken waar zij beslissingen kunnen nemen.
In de derde plaats heeft de bankinstelling zelf aangifte gedaan van de
eigen strafbare gedragingen.
Ten slotte betreft het hier verwijtbare gedragingen die dateren uit de
jaren 1995 en 1996.
De natuurlijke personen worden niet vervolgd. De reden hiervan is
enerzijds dat het gaat om erg oude feiten. Anderzijds zijn jegens de
desbetreffende personen personele maatregelen getroffen.
2.3.3 Besluitvorming
Het teamhoofd van de behandelend officier van justitie te Amsterdam
heeft, met instemming van de hoofdofficier van justitie te Amsterdam,
in november 2000 het College verzocht in te stemmen met het aanbieden
van een transactie aan de bankinstelling. Het College heeft daarop
zijn toestemming gegeven aan het aanbieden van de transactie, ook ten
aanzien van de hoogte van het bedrag, onder de voorwaarde dat
daaromtrent een persbericht zou worden uitgebracht.
Het College heeft u bij brieven van 7 en 11 december 2001 omtrent
deze zaak geïnformeerd.
De transactie is inmiddels aan de verdachte aangeboden. Indien zij
binnen de gestelde termijn niet aan de voorwaarden voldoet, zal tot
dagvaarding worden overgegaan.
De transactie was onomkeerbaar begin 2001, nadat het College zijn
goedkeuring had gehecht aan de voorgenomen transactie onder de
(nadere) voorwaarde van het uitbrengen van een persbericht en de
zaaksofficier van justitie deze nadere voorwaarde met de raadsman van
de betreffende bankinstelling had besproken. Vanaf dat moment mocht de
bankinstelling er op vertrouwen dat een transactie zou worden
aangeboden.
2.3.4 Belanghebbenden
Deze zaak kent geen slachtoffers, benadeelden of andere in enig
rechtsbelang getroffenen. In theorie zou nog wel gedacht kunnen worden
aan de Nederlandsche Bank als belanghebbende. De Nederlandsche Bank is
op de hoogte van de transactie.
2.4. Zaak Vos
2.4.1 Feitencomplex
Het Openbaar Ministerie in Den Haag heeft het Alphense bedrijf Vos
B.V. een transactie van 500.000 gulden aangeboden om strafvervolging
wegens overtreding van de Wet Milieugevaarlijke stoffen te voorkomen.
Vos B.V. heeft dit aanbod aanvaard.
In november 1997 is door de rechter-commissaris in Den Haag een
gerechtelijk vooronderzoek ingesteld tegen Vos B.V. op verdenking van
betrokkenheid bij de handel in een partij onzuivere glycerine. Aan Vos
B.V. werd verweten dat zij de glycerine had geleverd aan een Duitse
afnemer terwijl het Alphense bedrijf had kunnen en behoren te weten
dat daardoor gevaren konden optreden voor mens en milieu. Het verwijt
richtte zich er ook op dat Vos onvoldoende heeft gedaan om deze
gevaren te beperken. Hierom werd aan Vos B.V. overtreding van de Wet
Milieugevaarlijke stoffen verweten.
De zaak maakt onderdeel uit van de zogeheten Haïtiaanse
glycerine-affaire.
De -onzuivere- glycerine is uiteindelijk terecht gekomen op Haïti en
is aldaar, door een Haïtiaaans farmaceutisch bedrijf, gebruikt bij de
vervaardiging van koortswerende siroop. Later zijn op Haïti, na het
innemen van deze siroop, tientallen personen (voornamelijk kinderen)
komen te overlijden.
Reeds in 1999 heeft de officier van justitie de verdenking toegespitst
op de Wet milieugevaarlijke stoffen. Reeds bij die gelegenheid zijn
delicten als 'dood door schuld' en 'doodslag' uit de verdenking
verwijderd. Dat is eind 1999 ook via een persbericht bekendgemaakt. De
reden van deze beperking in de verdenking is dat er bewijsproblemen
waren met betrekking tot het schuld- en/of het causaal verband. Bij
het causaal verband moet dan in het bijzonder gedacht worden aan het
verband tussen enerzijds het handelen en/of nalaten van Vos B.V. en
anderzijds het overlijden van de personen op Haïti. In dit verband is
relevant om te vermelden dat het Openbaar Ministerie, ondanks daartoe
strekkende rechtshulpverzoeken, noch van de Haïtiaanse noch van de
Amerikaanse autoriteiten adequate informatie met betrekking tot de
doodsoorzaak heeft ontvangen. Voor een bewezenverklaring terzake van
overtreding van het desbetreffende milieudelict uit de Wet
Milieugevaarlijke stoffen behoefde deze causaliteit niet bewezen te
worden. Overigens geldt voor het delict dood door schuld een
aanzienlijk geringere maximumstraf dan voor de overtreding van de Wet
Milieugevaarlijke Stoffen. Doodslag kent voor verdachten die, zoals
Vos B.V., rechtspersoon zijn, een zelfde maximumstraf als de
meergenoemde overtreding van de Wet Milieugevaarlijke stoffen.
Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat er binnen de B.V.
natuurlijke personen waren aan te wijzen die voor een strafrechtelijke
vervolging in aanmerking kwamen.
2.4.2 Overwegingen
Het besluit tot niet-vervolging van natuurlijke personen maakte dat de
rechtspersoon als enige verdachte overbleef.
Naast de hiervoor beschreven algemene overwegingen heeft bij het
aanbieden van de transactie een rol gespeeld dat het onderzoek geen
aanwijzingen heeft opgeleverd dat de bewuste transactie onderdeel
uitmaakte van een systeem van stelselmatige malversaties of
bedenkelijke transacties. In het verlengde hiervan zou, als de
rechtspersoon Vos B.V. zou worden vervolgd, ten onrechte de indruk
gewekt kunnen worden dat Vos het enige bedrijf is aan wie iets te
verwijten is. Dat is niet zo. Er is sprake van een keten die begint in
China en eindigt in Haïti. Voorzover deze keten al criminele schakels
zou kennen, moeten die zeker niet uitsluitend in Nederland gezocht
worden.
Daarnaast is van belang dat het bedrijf zelf maatregelen heeft genomen
door de algemeen directeur te ontslaan.
Zoals eerder opgemerkt heeft het onderzoek geen aanwijzingen
opgeleverd dat er binnen de B.V. natuurlijke personen waren aan te
wijzen die voor een
strafrechtelijke vervolging in aanmerking kwamen. Dit wil niet zeggen
dat die mogelijkheden in het geheel niet zijn bezien. Eén natuurlijke
persoon is zelfs aangehouden en in verzekering gesteld geweest. Toch
is in zijn geval, en dat van een andere bij Vos werkzame personen,
niet tot vervolging besloten. Voor een belangrijk gedeelte heeft dit
te maken met de omstandigheid dat de verantwoordelijkheden in een
bedrijf als Vos verdeeld zijn over diverse afdelingen en personen. Als
er bij sommige van die personen criminele intenties zijn, dan zal
zulks veelal blijken uit de afwijkende vorm van samenwerking (als het
om medeplegen gaat), of om uit het feit dat iemand in zijn eentje
bewerkstelligt dat sterk van het normale werkpatroon wordt afgeweken
(als het om alleen plegen gaat). Die indicatoren zijn niet in een
zodanige mate aangetroffen dat een vervolging van natuurlijke personen
in het geval van de zaak Vos op zijn plaats was. Of anders gezegd: er
zouden bepaaldelijk bewijsproblemen zijn geweest met betrekking tot
het daderschap van natuurlijke personen dan wel met betrekking tot het
feitelijk leiding geven door natuurlijke personen.
Vanzelfsprekend geldt, meer in het algemeen, dat bij de vervolging van
een rechtspersoon deze problemen voor een belangrijk deel geëcarteerd
zijn. Dit is een factor die ertoe kan bijdragen dat de keuze (tussen
de opties 1., 2. en 3. van het tweede lid van artikel 51 Wetboek van
strafrecht) in sommige gevallen ten gunste van optie 1. uitvalt.
2.4.3 Besluitvorming
De vermindering van de omvang van de verdenking is in december 1999
besproken met het College.
Het besluitvormingstraject ten aanzien van de transactie is als volgt
geweest.
De hoofdofficier van justitie te Den Haag heeft het College in
december 2000 geïnformeerd over de voorgenomen wijze van afdoening.
Naar aanleiding daarvan heeft het College om nadere informatie
gevraagd. In juli 2001 heeft de hoofdofficier van justitie te Den Haag
de nadere informatie verstrekt. Het College heeft vervolgens op 4
september 2001 ingestemd met de voorgestelde wijze van afdoening.
De verdachte heeft op 29 november 2001 aan de transactievoorwaarden
voldaan. Vanaf dat moment was er sprake van een gesloten
transactie.
Het College heeft u bij brief van 5 december 2001 omtrent deze zaak
geïnformeerd.
2.4.4 Belanghebbenden
Een aantal van de Haïtiaanse getroffenen wordt bijgestaan door een
Duitse advocaat. Deze Duitse advocaat heeft een Nederlandse advocaat
als correspondent. Deze Nederlandse advocaat is bij faxbericht van 22
december 1999 op de hoogte gesteld van het voornemen de verdenking
terug te brengen tot overtreding van de Wet milieugevaarlijke stoffen.
Daarbij heeft de behandelend officier verzocht hem uiterlijk op 4
februari 2000 te laten weten of hij voornemens was een klacht ex
artikel 12 Wetboek van Strafvordering in te dienen. De Nederlandse
advocaat heeft daarop niet gereageerd. De Nederlandse advocaat is bij
faxbericht van 8 november 2000 op de hoogte gesteld van het voornemen
ten aanzien van de resterende verdenking (Wet Milieugevaarlijke
stoffen) een transactie aan te gaan. Kort hierna heeft de Nederlandse
advocaat aan de officier van justitie telefonisch (onder meer)
meegedeeld dat hij geen klacht ex art 12 Wetboek van strafvordering
zou indienen. Desondanks heeft hij dat inmiddels -bij klaagschrift van
21 december 2001- toch gedaan. Overigens is het de vraag of hij
ontvankelijk zal worden verklaard. Ten aanzien van de getransigeerde
feiten is namelijk, juist gelet op hetgeen de Nederlandse advocaat aan
de officier van justitie had laten weten, op 30 november 2001, direct
nadat de rechter-commissaris het gerechtelijk vooronderzoek had
gesloten, een kennisgeving niet verdere vervolging uitgegaan.
Bij de huidige stand van jurisprudentie en literatuur moet er rekening
mee worden gehouden dat deze kennisgeving ertoe leidt dat klagers in
hun beklag niet ontvankelijk zullen worden verklaard. Dit automatisme
is in sommige gevallen wel als knellend ervaren. Juist daarom heeft de
behandelend officier van justitie de Nederlandse advocaat zo expliciet
in de gelegenheid gesteld, voordat het te laat zou zijn, diens
artikel-12-wensen kenbaar te maken. Om die reden ook is de wet op dit
punt inmiddels gewijzigd (maar nog niet in werking getreden; vgl. Wet
van 1 november 2001, Stb. 2001, 531).
Wat betreft de overige nabestaanden, er zijn ondanks naspeuringen van
OM en politie (door rechtshulpverzoeken) onvoldoende gegevens van de
overledenen c.q. nabestaanden verkregen om hen op de hoogte te kunnen
houden.
De Kamer heeft de vraag aan de orde gesteld of uw ambtgenoot van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) als rechtstreeks
belanghebbende een beklag ex artikel 12 Wetboek van strafvordering kan
indienen. Los van de vraag of een beklag ex artikel 12 Wetboek van
strafvordering ontvankelijk is nu er reeds een kennisgeving van niet
verdere vervolging is uitgegaan ten aanzien van de getransigeerde
feiten, is het College van mening dat beklag door uw ambtgenoot van
VWS in elk geval om een andere reden niet mogelijk is. Het College
verwijst in dit verband naar uw brief van 28 november 2001 over de
Schipholtunnelzaak, waarin een vergelijkbare kwestie aan de orde is
gesteld. Kort en goed komt het er op neer dat uw ambtgenoot van VWS
deel uitmaakt van de regering. U bent als Minister van Justitie
politiek verantwoordelijk voor de beslissingen van het Openbaar
Ministerie. Met dit element van onze staatsinrichting zou zich niet
verdragen dat de regering of een lid van de regering namens de Staat
der Nederlanden bij het Gerechtshof zijn beklag zou kunnen doen over
de beslissingen die het Openbaar Ministerie als orgaan van diezelfde
Staat der Nederlanden onder de politieke verantwoordelijkheid van u
als Minister van Justitie heeft genomen. Ook de ratio van artikel 12
Wetboek van strafvordering verdraagt zich daar niet mee: deze
procedure is niet bedoeld om de regering, waarvan de Minister van
Justitie deel uitmaakt, in staat te stellen op de onder
verantwoordelijkheid van de Minister genomen afdoeningsbeslissing
terug te komen.
Het College vertrouwt erop u hiermee voldoende te hebben
geïnformeerd.
Hoogachtend,
het College van procureurs-generaal,
J.L. de Wijkerslooth
31 jan 02 17:52