Ministerie van Justitie
http://www.justitie.nl
MIN JUST: Brief minister Korthals over hoge transacties
Postadres Postbus 20301, 2500 EH Den Haag
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG Bezoekadres
Schedeldoekshaven 100
2511 EX Den Haag
Telefoon (070) 3 70 79 11
Fax (070) 3 70 6607
Telex 34554 mvj nl
Onderdeel Directie Handhaving
Datum 31 januari 2002
Ons kenmerk 5147194/502/wb
Uw kenmerk 2010204470
Onderwerp hoge transacties
Tijdens het Algemeen Overleg van 12 december 2001 over de Aanwijzing
hoge transacties en tijdens het daarop gevolgde ordedebat van 13 en
het vragen-uurtje van 18 december, en schriftelijk door het lid De Wit
(Uw kenmerk 2010204470, ingezonden 15 januari 2002), is mij een aantal
vragen gesteld over hoge transacties in het algemeen en over een
vijftal hoge transacties in het bijzonder waarvan ik op 12 december
tijdens het AO heb gemeld dat zij reeds onomkeerbaar waren, maar nog
niet waren afgewikkeld.
In deze brief ga ik eerst in op deze vijf zaken; vervolgens beantwoord
ik de overige aan mij gestelde vragen.
Van de vijf door mij op 12 december 2001 genoemde zaken zijn er vier
inmiddels afgewikkeld; deze worden heden openbaar gemaakt. In één zaak
laat de verdachte het alsnog op een zitting aankomen.
Ik vat de vragen die mij over deze zaken gesteld zijn, als volgt
samen:
1. Wat is het verschil tussen een .niet afgesloten onomkeerbare. en
een .gesloten. transactie?
2. Op welk moment waren de transacties .onomkeerbaar. en waarom?
3. Wanneer zijn deze transacties afgesloten: voor, tijdens of na de
bouw-fraude-zaak?
4. Op welk moment is de Minister geïnformeerd door het Openbaar
Ministerie?
5. Waarom is de Minister niet tevoren geïnformeerd (conform de
geldende Aanwijzing)?
6. Zijn de belanghebbenden in kennis gesteld (voor zover van
toepassing)?
7. Is er (nog) beklag mogelijk door belanghebbende(n)?
8. Kan de Staat resp. de Minister van VWS in beklag (zaak-Vos)?
9. Wanneer heeft de Minister van VWS om een onderzoek gevraagd in de
zaak-Vos?
10. Wat is uw oordeel over de transacties?
Het antwoord op de vragen 1-8 vindt U in de brief van het College van
Procureurs-Generaal aan mij van 30 januari 2002, die ik als bijlage
hierbij voeg.
ad 9)
Er is nimmer een formeel verzoek van de Minister van VWS aan mij of
aan het OM gedaan om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen in de
zaak-Vos. Wel hebben - naast hetgeen het OM uit andere bronnen te
weten kwam - contac-ten tussen de Inspectie Gezondheidszorg en het OM
mede aan dit onderzoek ten grondslag gelegen.
ad 10)
Met het geven van mijn oordeel ben ik - zoals ik al heb aangegeven in
mijn brief van 10 december, die op dit punt door Uw Kamer niet is
bestreden - terughoudend. Ik beoordeel de transacties die aan mij
voorgelegd worden, marginaal. Daartoe is nu te meer reden omdat het
gaat om zaken die al onomkeerbaar waren toen ze aan mij werden
voorgelegd.
De gebeurtenissen in de zaak-Vos met de bekende trieste afloop, worden
uiteraard ook door mij betreurd. Met betrekking tot de
strafrechtelijke afdoening daarvan heb ik begrip voor de afwegingen
van het OM maar het zou mijn voorkeur hebben gehad als die zaak, tegen
de achtergrond van de wereldwijde maatschappelijke veront-rusting die
er al over was ontstaan, aan de onafhankelijke rechter was
voorgelegd.
In de zaak-Pouw en in de zaak-Delta Lloyd Bank acht ik - nog steeds:
marginaal toetsend - de afweging om tot een transactie te besluiten
verantwoord.
In de zaak-Versatel ten slotte weegt voor mij mee dat de transactie
niet op zichzelf staat maar nog gevolgd wordt of zal worden door een
fiscale navordering. Tegen die achtergrond acht ik de in deze zaak
gekozen afdoeningswijze niet onverantwoord.
Voorts is mij tijdens het Algemeen Overleg van 12 december nog een
aantal vragen gesteld die ik als volgt samenvat:
11. In hoeverre kan de transactie gelden als dwingend bewijs in
civiele zaken (zoals voor strafvonnissen is bepaald in art. 188
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)?
12. Is het wenselijk (de hogere) transacties passief openbaar te maken
(met name ten behoeve van slachtoffers en andere benadeelden)?
13. Is het wenselijk aan transacties en voorwaardelijk sepot op
vergelijkbare wijze als aan veroordelingen gevolgen te verbinden met
het oog op recidive en de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke
sancties?
Op deze vragen antwoord ik als volgt.
ad 11)
Artikel 188 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beperkt de
dwingende bewijs-kracht van strafvonnissen tot die vonnissen waarbij
de strafrechter heeft bewezen verklaard dat iemand een strafbaar feit
heeft begaan. Tegen de achtergrond van artikel 6, tweede lid, van het
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (kortweg: het EVRM), dat bepaalt dat een ieder
voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen
vast te staan, kan aan een transactie als zodanig geen dwingende
bewijskracht worden toegekend, omdat een transactie nu eenmaal geen
vaststelling in rechte van iemands schuld impli-ceert. Een transactie
houdt niet meer in dan het voldoen aan voorwaarden die zijn gesteld
ter voorkoming van strafvervolging; het recht tot strafvordering
vervalt daarmee. Vanuit de vervolging bezien behoudt de verdachte
daarmee de status van verdachte: iemand ten aanzien van wie uit feiten
of omstandig-heden een redelijk vermoeden van schuld aan enige
strafbaar feit voortvloeit, c.q. degene tegen wie de vervolging is
(resp. was) gericht (artikel 27 Wetboek van Strafvordering). Van-uit
de verdachte bezien geldt dat hij vele motieven kan hebben om tot een
transactie te komen, maar die motieven zijn rechtens niet relevant. In
ieder geval kan aan het enkele feit van het accepteren van een
transactie niet een erkenning van schuld worden ontleend.
Wil aan de transactie als vorm van buitengerechtelijke afdoening enige
zelfstandige bewijskracht in burgerlijke zaken worden toegekend, dan
zal dat dus niet kunnen zonder dat de buitengerechtelijke afdoening
als zodanig op andere leest wordt geschoeid. Ik bereid thans een
wetsontwerp voor dat tot doel heeft het verbeteren van het juridisch
kader voor en het verbreden van de wettelijke basis van de
buitengerechtelijke afdoeningen in strafzaken. De gestelde vraag zal
daarin worden meegenomen. Het streven is dit wetsontwerp dit jaar in
consultatie te geven.
ad 12)
Een transactie kan zijn vastgelegd in een schriftelijk stuk, maar dat
hoeft niet. Artikel 838 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, dat de afgifte van vonnissen of arresten in
strafzaken beheerst, is op transacties niet van toepassing.
Transacties worden geregistreerd door de justitiële
documentatie-dienst; de beperkte toegankelijkheid daarvan berust op de
wet en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen. Inzage in de
processtukken is voorzien voor de benadeelde partij (artikel 51d van
het Wetboek van Strafvordering), die ook mededeling krijgt van het al
dan niet instellen of voortzetten van de straf-vervol-ging (artikel
51f van genoemd wetboek) en die zich in geval van vervolging kan
voegen in het strafproces en in geval van niet-vervolging zijn beklag
kan doen bij het Gerechtshof. Verder wordt aan transacties in beperkte
mate bekendheid gegeven via pers-berichten. Aldus is een
uitgebalanceerd stelsel van openbaarheid gecreëerd, dat voldoende
mogelijkheden en waar-borgen bevat voor de rechtstreeks
belanghebbenden zonder dat de belangen van de verdachte onevenredig
worden geschaad. Bij de aangekondigde nieuwe regeling van het
wettelijke kader van buitengerechtelijke afdoeningen zal uiteraard ook
de openbaarheid van die afdoening worden geregeld.
Ik herinner er voorts aan dat ik in mijn brief van 10 december
jl. (Kamer-stukken II, 2001-2002, 26352 / 28093 nr. 53 herdruk) al heb
aangegeven dat het Openbaar Ministerie jaarlijks zal rapporteren over
de hoogte, aard en omvang van de transacties. Daarbij zal ook inzicht
gegeven worden in de overtre-den wettelijke bepalingen en in de
gehanteerde voorwaarden, alles uiteraard op geaggregeerd niveau.
ad 13)
Bij wet van 15 juni 1951, S. 214, werd in de regeling van de
voorwaardelijke veroordeling in het Wetboek van Strafrecht opgenomen
dat een voorwaar-de-lijk opgelegde straf alsnog tenuitvoergelegd zou
kunnen worden niet alleen als .de veroordeelde zich vóór het einde van
de (...) proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. maar
ook als hij .gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft
misdragen.. Deze laatste zinsnede werd weer geschrapt bij de wet van
26 november 1986, S. 593. Noch bij gelegenheid van de introductie van
de zinsnede, noch bij gelegenheid van de schrapping daarvan, is een
verband gelegd met de transactie als sanctie-modaliteit.
Voor de vraag naar de mogelijke betekenis van een transactie
voor de tenuit-voer-legging van een voorwaardelijk opgelegde straf
geldt m.m. hetzelfde als voor de vraag naar de zelfstandige
bewijskracht van een transactie: de huidige aard van de transactie
verzet zich ertegen daar de door de vragen-steller beoogde
consequenties aan te verbinden. Bij de aangekondigde wette-lijke
regeling van de buitengerechtelijke afdoening zal dit derhalve een
punt van aandacht zijn.
De minister van Justitie,
31 jan 02 17:49