CDA
Dölle: ernstige twijfels over schrappen aanstellingswijze burgemeester uit
Grondwet
De CDA-fractie in de Eerste Kamer heeft volgens Eerste Kamerlid Alfons Dölle
"eufemistisch uitgedrukt" ernstige twijfels over het wetsvoorstel om de
aanstellingswijze van de Commissaris van de Koning(in) en de burgemeester
uit de Grondwet te halen.
Volgens Dölle is het burgemeestersambt "een cruciaal ambt in het Nederlandse
gemeenterecht zoals de Commissaris van de Koning(in) een vitaal ambt is in
het provinciaal bestuur. In de ogen van de ingezetenen zijn het zelfs vaak
de "bazen" een oude voor betrokkenen sympathieke zij het staatsrechtelijk
onjuiste opvatting. Maar hij illustreert de impact van de ambten."
In veel bovenlokale contacten en gremia, zowel nationaal als internationaal, vormt de burgemeester het gezicht van de gemeente, aldus Alfons Dölle. "Hij zit raad en college voor en maakt van dat laatste deel uit. Hij vertegenwoordigt de gemeente in en buiten rechte. Hij bezit een spilpositie in het openbare ordebeleid dat in deze tijden steeds verder oprukt op de diverse politieke en maatschappelijke agenda's. Hij krijgt er na de dualiseringsoperatie gewichtige taken bij op het snijvlak van gemeente en bevolking. In reeksen bijzondere wetten wordt hij in medebewind geroepen taken te verrichten. Zo is er meer. Het burgemeesterambt is met het gemeentelijk takenpakket, dat sinds de nachtwaker staat uit Thorbecke's tijd onherkenbaar groeide en van karakter veranderde, meegelift."
"Het is daarom goed dat hij genoemd blijft worden in hoofdstuk 7 van de Grondwet en het blijft merkwaardig dat dat niet gebeurt met zijn aanstellingswijze", zegt Dölle. "Het burgemeesterschap is het enige ambt dat wel genoemd wordt in de Grondwet, maar waarvan de aanstellingswijze niet bepaald wordt door de Grondwet. Dat is constitutioneel uniek."
Dölle: "De aanstellingswijze bepaalt ook zoals de regering in ander verband
(positie contractanten regeerakkoord) opmerkt de positie van de andere
bestuursorganen (raad en college) op zijn minst op termijn.
Het is al met al bepaald niet merkwaardig dat de Raad van State de regering
adviseerde de aanstellingswijze als wezenlijk onderdeel van het
constitutionele recht te blijven beschouwen."