Partij van de Arbeid

Den Haag, 31 januari 2002

BIJDRAGE VAN GERRITJAN VAN OVEN (PvdA) AAN HET PLENAIR DEBAT OVER HET RAPPORT VAN DE TIJDELIJKE COMMISSIE BOUWFRAUDE

1. Op 28 november jl. aanvaardde de Kamer de motie Leers- Van Oven, waarin werd uitgesproken dat de Tweede Kamer zelf onderzoek zou moeten doen naar de aard en omvang van fraude in de bouw.

Ingesteld werd daarop de Tijdelijke commissie onderzoek bouwfraude met als taak voorstellen te doen voor de opzet en de methode van het onderzoek en de formulering van de onderzoeksvragen.

Het voorliggende rapport is het (snelle) resultaat van de Tijdelijke commissie. Het ziet er compact en gedegen uit en is voorzien van een eensluidende conclusie: tot instelling van een parlementaire enquêtecommissie.

De PvdA-fractie is onder de indruk van het rapport en steunt de conclusie. Wij hopen dat, aan het eind van dit debat, de Tweede Kamer de conclusie van de Tijdelijke commissie tot de hare maakt.

Maar eerst een aantal vragen en opmerkingen.

2. De commissie heeft zelf een verkennend onderzoek gedaan. Daarbij zijn met 26 personen gesprekken gevoerd. Kennis is genomen van het Schipholtunneldossier [dat aanleiding was tot de transacties van het Openbaar Ministerie (OM) met HBG en Strukton]. Aan de overheid is om informatie gevraagd. De resultaten van dit onderzoek worden in algemene termen verwoord.

De vraag is wel hoe de commissie tot de selectie van personen gekomen is, hoe de gesprekken in zijn werk zijn gegaan en wat voor verslaglegging daarvan gedaan is (vgl. blz. 9).

De commissie heeft zich met name gebogen over een aantal casussen:

(a) de Schipholtunnel

(b) de Bos-zaak

(c) overige aanbestedingskwesties (aangedragen door VROM en V&W)

(d) VINEX-locaties

Voor wat betreft de Schipholtunnel en de Bos-zaak ligt dat voor de hand, als het ware voor het oprapen. Voor wat betreft de overige casussen is de vraag hoe de commissie daaraan kwam. En welke indruk de commissie daaruit gekregen? Is nog overwogen daarbij andere gevallen te betrekken? Waarom is dat niet gebeurd?

Wat voor soort casussen hebben VROM en V en W aangeleverd?

Is inzake de VINEX-locaties door de commissie - afgezien van het inzien van het rapport Notitie van ruimte - nog enig vooronderzoek verricht? Zo neen, waarom niet? Als er voor wat betreft de VINEX-locaties 'gerede aanwijzingen zijn voor een verstoorde marktwerking die leidt tot een onevenwichtige prijs-kwaliteitverhouding' (blz. 32), waarom wordt dan vervolgens gerept van 'een eventueel nader onderzoek' op dat punt?

In hoeverre zijn de categorieën van gelijke orde? Waarom wordt, nadat deze categorieën eenmaal bij het onderzoek waren betrokken, voor wat betreft de eindconclusie (blz. 35) een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de Schipholtunnelzaak en de Bos-zaak, anderzijds de VROM-zaken en de VINEX-zaken? Is het voor een totaalbeeld niet sowieso beter het onderzoek tot alle vier de categorieën uit te breiden?

3. Ook is de vraag op welke wijze aandacht is besteed aan ontoelaatbaar gedrag van ambtenaren (genoemd worden de 17 gevallen van medewerkers van Rijkswaterstaat zonder dat daar verder op in gegaan wordt). In hoeverre behoren de corruptiegevallen, waar al tegen opgetreden is, tevens voorwerp van onderzoek te zijn? Is aannemelijk dat er ook corruptiegevallen zullen moeten worden bekeken waartegen nog niet is opgetreden?

4. De commissie is vrij uitvoerig ingegaan op de rol van het Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Dat ligt ook voor de hand, nu de bouwmarkt als het ware oligopolistisch van aard is. Dan ligt een rol voor de NMa voor de hand. Wanneer de commissie (blz. 22) vaststelt dat 'de NMa terzake van de problematiek van de onregelmatigheden in de bouwnijverheid nog geen sluitend bewijs heeft gekregen dat er sprake is van overtredingen van de Mededingingswet', ligt dat dan aan de regelgeving of aan het toezicht daarop? Had de NMa eerder in actie kunnen komen? Heeft de NMa daartoe voldoende middelen?

5. De commissie is tot de (unanieme) conclusie gekomen dat inderdaad een parlementaire enquête moet worden gehouden omdat reële vermoedens bestaan voor het aanwezig zijn van onregelmatigheden in de bouwsector. Ook zijn er aanwijzingen voor ongeoorloofde afspraken in de grondstoffenmarkt. Bovendien zijn er aanwijzingen voor het onvoldoende functioneren van de markt.

Onregelmatigheden gaan verder dan fraude. Kennelijk wordt bedoeld zaken die niet in de haak zijn, (maatschappelijk) ongewenst. Ze kwamen - zo valt te vrezen - wel regelmatig voor.

Wat betreft de onderdelen zijn inmiddels een aantal onderzoeken gestart:

(a) een evaluatie van de aanbestedingsregels en praktijk van de rijksoverheid (aangekondigd op 5 december jl.; verwachte einduitkomst tweede kwartaal 2002); (b) een evaluatie van de Mededingingswet (beide) vanwege de regering;

(c) een strafrechtelijk onderzoek n.a.v. de overdracht van de schaduwboekhouding van de heer Bos (voormalig directeur van het bouwbedrijf Koop Tjuchem) door het OM en

(d) een onderzoek naar vermeende overtredingen van de Mededingingswet (illegale prijsafspraken) door de NMa.

Maar de Tijdelijke commissie meent dat de Kamer haar eigen verantwoordelijkheid moet nemen om een totaalbeeld te verschaffen van de onregelmatigheden in de bouw in relatie tot structuurkenmerken. Het totaalbeeld doet het onderzoek de lopende onderzoeken naar deelaspecten overstijgen.

Voorgesteld wordt de in de motie gesuggereerde onderzoeksopdracht te verbreden (niet alleen fraude maar ook andere onregelmatigheden) en bovendien de structuurkenmerken in de bouw en de rol van de overheid als opdrachtgever en toezichthouder daarbij te betrekken.

Het middel parlementaire enquête is voorts geëigend omdat veel documenten zullen zijn weggemaakt. Mondelinge, onder ede te houden verhoren zijn dus geëigend.

De PvdA-fractie verenigt zich met die conclusies. Zou de Tweede kamer die taak niet op zich nemen, dan zou toch een totaaloverzicht nodig zijn. De regering zou daartoe dan moeten worden uitgenodigd maar die is zelf voorwerp van onderzoek. Bovendien is uit de debatten over de bouwfraude voldoende gebleken dat hierover in de Tweede Kamer in den brede ongerustheid bestaat. Het ligt dan voor de hand dat de Kamer ook tot het uiterste probeert zelf de onderste steen boven te halen. Dat moet kunnen met gebruikmaking van het enquêtemiddel.

7. Het toebrengen van schade aan lopende onderzoeken moet uiteraard zoveel mogelijk worden voorkomen zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de enquêtecommissie. (Dit speelt waarschijnlijk het sterkst ten aanzien van de Bos-zaak, die immers strafrechtelijk nog volop loopt, maar wellicht ook ten aanzien van de Zuidtangent en misschien corruptieonderzoeken. Bovendien is niet uitgesloten dat de parlementaire enquêtecommissie nog stuit op gevallen die strafrechtelijk interessant zijn.)

In het verleden (de Bouwenquête in 1987 o.l.v. K. de Vries, de parlementaire enquête Opsporingsmethoden) bleek het mogelijk daarover afspraken te maken. De minister van Justitie heeft daar nog op geduid in het debat van 28 november jl.

De PvdA-fractie gaat ervan uit dat een parlementaire enquêtecommissie daarover afspraken zal kunnen maken met het OM. Daarop duidt ook de commissie. Is al duidelijk wat voor soort afspraken hier soelaas zou kunnen bieden? Natuurlijk moeten die afspraken gemaakt worden vanuit een erkenning van ieders bevoegdheid. Voor de Tweede kamer wil dat dus zeggen de bevoegdheid een enquête te houden met de daarbij behorende middelen.

Het enquêterecht zou gefrustreerd kunnen worden wanneer er op voorhand vanuit gegaan zou moeten worden dat de belangen van het onderzoek van de Tweede Kamer zouden moeten wijken voor andere onderzoeken (commentaar van de Tijdelijke commissie).

De enquête zou vóór Prinsjesdag 2002 gereed moeten zijn. Dat lijkt een redelijke termijn. De enquêtecommissie moet zeven leden tellen. Ook dat klinkt redelijk. De PvdA-fractie stelt voor de conclusie van de Tijdelijke commissie geheel te volgen en in die zin te besluiten.

De fractie van de PvdA wil de commissie in de persoon van haar voorzitter complimenteren met de verrichtte arbeid en stelt voor in een kameruitspraak de conclusies van de commissie te bevestigen.