European Commission
IP/02/176
Brussel, 30 januari 2002
Uitbreiding en landbouw: een integratiestrategie voor de nieuwe
EU-lidstaten
De Europese Commissie heeft vandaag de strategie gepresenteerd die zij
heeft vastgesteld om de toetredingsonderhandelingen met betrekking tot
de landbouw aan te pakken: de directe betalingen aan de boeren en de
hoogte van de productiequota voor de nieuwe lidstaten na hun
toetreding in 2004. Om de overgangsproblemen voor de
plattelandsgebieden te verlichten en de vereiste herstructurering van
de landbouw in de nieuwe lidstaten te stimuleren stelt de Commissie
voor, de financiële steun via een versterkt
plattelandsontwikkelingsbeleid te verhogen. Aangezien onmiddellijke
invoering van 100% directe betalingen bevriezing van de bestaande
structuren in de hand zou werken en de modernisering zou belemmeren,
pleit de Commissie voor een geleidelijke invoering van de directe
betalingen gedurende een overgangsperiode van tien jaar, te beginnen
met 25% in 2004, vervolgens 30 % in 2005 en 35 % in 2006 en daarna
oplopend tot uiteindelijk 100% in 2013. Volgens het voorstel zou deze
steun ook kunnen worden aangevuld met nationale middelen. De nieuwe
lidstaten zouden echter onmiddellijk volledige toegang hebben tot de
marktmaatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), zoals
de interventieregeling voor granen.
Ter wille van de duidelijkheid en om ervoor te zorgen dat vanaf de
eerste dag adequate controles worden uitgevoerd, heeft de Commissie
een vereenvoudigd systeem van directe betalingen voorgesteld voor de
eerste drie jaar, met mogelijkheid van verlenging met nog eens twee
jaar. De nieuwe lidstaten moeten kunnen kiezen voor directe betalingen
in de vorm van een niet-productiegebonden areaalbetaling (bedrag per
hectare). De Commissie stelt ook voor om de productiequota voor suiker
en melk vast te stellen aan de hand van de gemiddelde productie in de
periode 1995 -1999. De strategie van vandaag is geheel in
overeenstemming met de tijdens de Europese Raad van Berlijn in 1999
overeengekomen maxima voor de uitgaven voor de uitbreiding en met de
WTO-verbintenissen van de EU, en met het standpunt van de EU bij de
landbouwonderhandelingen voor de WTO-Doha-ontwikkelingsagenda.
Franz Fischler, EU-commissaris voor landbouw, plattelandsontwikkeling
en visserij, verklaarde: "Dit is een eerlijk, uitgebalanceerd en
redelijk pakket. Onze strategie is economisch, ecologisch en sociaal
verantwoord. Zij garandeert dat de EU-gelden goed worden besteed
doordat zij het vereiste herstructureringsproces in de nieuwe
lidstaten een sterke impuls geeft. Deze strategie is ook verantwoord
omdat wij ons strikt aan de financiële maxima van Berlijn houden. Wij
zijn bereid om voor een uitgebreid en duurzaam
plattelandsontwikkelingsbeleid in de nieuwe lidstaten 50% meer
middelen uit te trekken dan nu voor de huidige 15 EU-lidstaten ter
beschikking staan. Wij moeten onze verantwoordelijkheid dragen.
Als wij niet bijdragen tot een modernisering van de landbouw en een diversifiëring van de werkgelegenheid in de plattelandsgebieden, zal de herstructurering van de landbouw een spiraal van toenemende werkloosheid en gedestabiliseerde gemeenschappen op gang brengen. Het zou contraproductief zijn om onmiddellijk voor de volle 100% directe betalingen toe te kennen. Dat zou de herstructurering alleen maar afremmen en sociale verdeeldheid in de hand kunnen werken. Wij stellen dan ook voor om in eerste instantie directe betalingen op een veel lager niveau - een vangnetniveau - in te voeren, als maatregel om voor inkomensstabiliteit te zorgen. Het is duidelijk dat er na de overgangsperiodes één enkel GLB voor alle EU-leden zal bestaan en niet een beleid met twee parallelle onderdelen. Laten we eerlijk zijn: een grotere EU kost geld. We kunnen het debat over de uitbreiding niet laten verworden tot een simpele "spaarpotoperatie". Als de lidstaten hun verplichtingen nakomen, zijn de kosten te overzien."
Wat zijn de financiële consequenties?
De aanpak van de Commissie is geheel in overeenstemming met het
financiële kader voor de uitbreiding dat door de staatshoofden en
regeringsleiders in Berlijn is vastgesteld.
Verwachte landbouwuitgaven ("betalingen(1)
") voor de tien nieuwe leden:
Een sterker plattelandsontwikkelingsbeleid om veranderingen op gang te
brengen
Om de structurele problemen in de plattelandsgebieden van de nieuwe
lidstaten aan te pakken pleit de Commissie voor een sterkere
plattelandsontwikkelingsstrategie, breed van opzet en - vergeleken met
de bedragen voor de huidige lidstaten - met ruimere middelen. Vanaf de
eerste dag na de toetreding moet een reeks maatregelen voor
plattelandsontwikkeling tot maximaal 80% door de EU worden
medegefinancierd (zie verder).
Specifieke maatregel om "semi-zelfvoorzieningsbedrijven" levensvatbaar
te maken
In de kandidaatlanden zijn er in de landbouw nog altijd veel bedrijven
die voor eigen gebruik produceren maar toch het grootste deel van hun
productie verkopen.
Om deze bedrijven te helpen zich tot commercieel levensvatbare
eenheden te ontwikkelen wordt een specifieke maatregel voor
"semi-zelfvoorzieningsbedrijven" voorgesteld. Deze maatregel zou de
vorm krijgen van een forfaitair steunbedrag van maximaal 750. Om die
steun te kunnen ontvangen moet het bedrijf een bedrijfsplan overleggen
waarin de toekomstige economische levensvatbaarheid van het bedrijf
wordt aangetoond. De tijdelijke inkomenssteun zou dienen om, tijdens
de verdere herstructurering om de toekomst van het bedrijf veilig te
stellen, de liquiditeitsproblemen en de problemen met betrekking tot
het inkomen van de huishoudens te verlichten.
Voor steun in aanmerking komende maatregelen voor
plattelandsontwikkeling (max. 80% EU-financiering)
* vervroegde uittreding van boeren
* steun aan probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen
op milieugebied
* milieuprogramma's voor de landbouw
* bebossing van landbouwgrond
* specifieke maatregelen voor "semi-zelfvoorzieningsbedrijven"
* opzet van producentengroeperingen
* technische bijstand
Uit de Structuurfondsen (EOGFL, afdeling Oriëntatie) worden
aanvullende maatregelen voor plattelandsontwikkeling (2)
gefinancierd.
Geleidelijke verhoging van de directe betalingen
Volgens de aanpak van de Commissie wordt in 2004 gestart met directe betalingen op 25% van het peil volgens het huidige systeem, en wordt dit niveau verhoogd tot 30% in 2005 en 35% in 2006. In een tweede fase, na 2006, worden de directe betalingen stapsgewijze verder verhoogd, en wel zo dat wordt gegarandeerd dat de nieuwe lidstaten in 2013 het op dat moment geldende 100 %-steunniveau bereiken.
De Commissie heeft met een aantal factoren rekening gehouden: als in
de kandidaatlanden te snel directe steun wordt ingevoerd bestaat er
een reëel risico dat de broodnodige herstructurering wordt afgeremd of
zelfs gestopt, waardoor een vicieuze cirkel van lage productiviteit,
geringe kwaliteit en hoge verborgen werkloosheid wordt gecreëerd. Bij
hoge directe betalingen zou de kans groot zijn dat de bestaande
structuren worden geconsolideerd terwijl juist een snelle
herstructurering zou moeten plaatsvinden. Met name bij
semi-zelfvoorzieningsbedrijven zou door hoge directe betalingen een
productietype dat op eigen gebruik is afgestemd, worden geconsolideerd
doordat de levensvatbaarheid ervan zou worden gegarandeerd. Er zouden
weinig stimulansen zijn om deze steun te investeren in de productie of
in andere activiteiten, een doelstelling die in alle gevallen beter
via programma's voor plattelandsontwikkkeling kan worden nagestreefd.
Als te veel geld in de vorm van directe betalingen beschikbaar komt
voor specifieke segmenten van een bepaalde beroepsgroep zouden een
sterke inkomensongelijkheid en maatschappelijke spanningen kunnen
ontstaan.
De mogelijkheden voor aanvullende nationale steun
Als de nationale steun die vóór de toetreding is toegekend hoger zou
zijn dan de directe GLB-betalingen tijdens de geleidelijke invoering,
zou dit voor de betrokken boeren economische problemen kunnen
opleveren. Bovendien zou de daling van de inkomenssteun in de landbouw
worden toegeschreven aan de toetreding tot de EU. Om deze ongewenste
effecten te voorkomen moeten de nieuwe lidstaten de keuzemogelijkheid
krijgen om de directe steun aan te vullen tot het niveau dat vóór de
toetreding gold, op voorwaarde dat de totale steun het niveau van de
directe betalingen in de huidige EU-lidstaten niet overschrijdt. Zulke
aanvullende nationale steun zou door de Commissie moeten worden
goedgekeurd.
Vereenvoudigde tenuitvoerlegging van het systeem van directe
betalingen facultatief en bij wijze van overgangsregeling
Volgens het vereenvoudigde systeem zouden de nieuwe lidstaten de keuze
hebben om gedurende een beperkte periode directe betalingen toe te
kennen in de vorm van een niet-productiegebonden areaalbetaling voor
het hele areaal. Op basis van de totale middelen voor directe steun en
de oppervlakte cultuurgrond zou voor elk land een gemiddelde
areaalbetaling worden berekend. Alle soorten landbouwgrond zouden
daarvoor in aanmerking komen. De minimumoppervlakte om voor steun in
aanmerking te komen zou op 0,3 ha worden vastgesteld. Het zou een
facultatieve en als overgangsformule geldende regeling zijn. Het
vereenvoudigde systeem zou worden ingevoerd voor drie jaar en zou
tweemaal met telkens een jaar kunnen worden verlengd. De betalingen
zouden worden gecontroleerd via eenvoudige fysieke controles van de
oppervlakten, in principe via het geïntegreerd beheers-en
controlesysteem (GBCS). Aan het einde van de overgangsperiode zouden
de nieuwe lidstaten toetreden tot het op dat moment geldende gewone
systeem van directe inkomenssteun.
Als de vereiste beheers- en controlestructuren aan het einde van de
periode waarin het vereenvoudigde systeem is toegepast niet naar
behoren functioneren, blijft dat vereenvoudigde systeem van kracht en
wordt de jaarlijkse verhoging van de directe betalingen volgens de
genoemde aanpak bevroren tot de problemen zijn opgelost. Dit
vereenvoudigde systeem is geen alternatief voor het GBCS, maar is
veeleer bedoeld om de toepassing van het GBCS gedurende de eerste
jaren te beperken tot eenvoudiger regelingen voor directe betalingen.
Deze aanpak heeft een aantal voordelen. Het systeem is gemakkelijk toe
te passen en te controleren, en zal de kans op onregelmatigheden
beperken. Daardoor zou er tijd zijn om met name het GBCS-systeem voor
directe betalingen te consolideren. Tevens zal deze aanpak de effecten
van de aanpassing verminderen: de veranderingen op het gebied van de
steunniveaus zullen homogener zijn en de druk in de richting van
intensivering, en van milieuschade, zal er minder door worden. Tot
slot zullen de kleinere boeren gemakkelijker toegang krijgen tot de
EU-middelen.
Productiequota op basis van recente referentieperiodes
Als algemeen beginsel stelt de Commissie voor om de instrumenten voor
het beheer van de landbouwproductie, zoals de productiequota, te
baseren op de meest recente referentieperiodes waarvoor gegevens
beschikbaar zijn, de periode van 1995 tot 1999. De statistieken van de
kandidaatlanden over een recente periode zijn betrouwbaarder dan die
over de periode vóór de overgang en weerspiegelen beter de aanpassing
van de productiestructuren.
Dit betekent niet dat deze periode van vijf jaar voor alle betrokken
systemen op uniforme wijze zou worden gehanteerd. De periode zou
veeleer dienen als een algemeen tijdskader waarin normaliter de meest
geschikte referentieperiode voor elk systeem zou worden gekozen. Wat
de melkquota betreft, stelt de Commissie voor om de productiecijfers
over de periode 1997-1999 te gebruiken. Waar nodig kan worden
overwogen rekening te houden met buitengewone omstandigheden zoals
natuurrampen of ernstige marktverstoringen.
(1)
Voor 2004 hoeven geen directe betalingen in de EU-begroting te worden
opgenomen. Zij worden in 2004 door de lidstaten betaald, maar pas in
2005 uit de EU-begroting vergoed.
(2)
Investeringen in landbouwbedrijven, steun aan jonge boeren, opleiding,
andere bebossingsmaatregelen, verbetering van verwerking en afzet,
aanpassing en ontwikkeling van plattelandsgebieden.