Partij van de Arbeid
Den Haag, 30 januari 2002
BIJDRAGE VAN SHARON DIJKSMA (PvdA) AAN HET ALGEMEEN OVERLEG OVER DE TWEEDE
FASE HAVO/VWO
In 1997 hebben we het Wetsvoorstel profielen tweede fase met algemene
stemmen aanvaard. Tegelijkertijd is uitgesproken dat scholen in de komende
tien jaar zouden gaan werken aan het ontwikkelen van het studiehuis, waarbij
leerlingen beter leren zelfstandig te werken. De visie achter deze
inhoudelijke en organisatorische vernieuwing was en is helder: teveel
leerlingen haakten in het eerste jaar van het hoger onderwijs onnodig af;
zij waren niet voorbereid op de eisen die universiteiten en hogescholen nu
eenmaal stellen. Het onderwijs moest bij de tijd worden gebracht en de
tweede fase bood daartoe volop kansen.
We zijn nu bijna vijf jaar verder en inmiddels zijn de meeste scholen hard
aan het werk met het invoeren van deze omvangrijke onderwijsvernieuwing.
Voor de fractie van de PvdA staat de noodzaak van het in 1997 aangenomen
wetsvoorstel nog steeds als een paal boven water. Maar het nemen van
verantwoordelijkheid voor eerder genomen politieke besluiten vraagt ook een
open houding en een luisterend oor op het moment dat er problemen zijn. Want
elke onderwijsvernieuwing zal altijd een instrument tot beter onderwijs
moeten zijn en nooit een doel op zich. Om die reden hebben wij
staatssecretaris Adelmund al twee keer gesteund toen zij de Kamer
voorstellen deed om de werkdruk in havo en vwo voor leerlingen en leraren te
verlichten. Het is als medewetgever immers onze taak om het ideaal op papier
een reëel perspectief te bieden in de vaak zo weerbarstige praktijk.
Maar iedereen met een beetje ervaring in het onderwijs weet ook dat
onderwijsvernieuwingen tijd nodig hebben om tot volle wasdom te kunnen komen
en dat je dus op moet passen om voortdurend tijdens de rit de spelregels te
veranderen. Voor wijzigingen van beleid worden doorgevoerd moet allereerst
de noodzaak onomstotelijk worden aangetoond, waarbij er terecht onderscheid
moet worden gemaakt tussen invoeringsproblemen (die van tijdelijke aard
zijn) en structurele problemen (die blijven).
Vandaag ligt de nota Continuïteit en Vernieuwing voor, waarmee de discussie
over mogelijke aanpassingen van structurele problemen in een
stroomversnelling is geraakt. De PvdA-fractie waardeert het zeer dat de
staatssecretaris in overleg is getreden met de onderwijsorganisatie om
draagvlak te zoeken voor de voorstellen die nu voorliggen. Tegelijkertijd
stromen de brieven en emails van ongeruste docenten al weer binnen die
eigenlijk allemaal zeggen: laat ons vak alsjeblieft met rust. Dit geeft aan
hoe gecompliceerd het nu voorliggende dossier is: je kunt als je echt keuzes
maakt onmogelijk iedereen te vriend houden. In het onderwijs wordt de
laatste tijd veel nagedacht over het op grotere afstand plaatsen van de
politiek, maar op een dag als vandaag wordt er toch met argusogen gekeken
naar de Kamer en verwacht men van ons dat wij de knoop doorhakken, dat wij
de besluiten nemen. Nu zijn we daar ook voor opgericht, dus die verwachting
is niet onlogisch. Maar ik blijf van mening dat het ongewenst is dat
kamerleden zich met alle details van het onderwijsbeleid bezighouden; we
zijn tenslotte geen vakdidactici.
Ik wil graag namens mijn fractie de inhoudelijke voorstellen uit de nota
stuk voor stuk met u doornemen. Om bij een aantal voorstellen onze
instemming te betuigen, bij weer andere voorstellen nadere vragen te stellen
en om op sommige punten onze twijfel te uiten, want die is er ook.
* Allereerst de invoeringsproblemen: ik zou willen benadrukken dat het
nodig is om de scholen hierbij meer te helpen dan nu gebeurt. In de
voorliggende nota is de suggestie een beetje dat invoeringsproblemen door de
scholen zelf zullen worden opgelost, maar dat betwijfel ik. Sommige scholen
hebben het nu eenmaal makkelijker dan andere en waarom zouden we niet wat
meer zichtbare hulp uit de kast trekken om scholen te assisteren? Uit
rapporten van de inspectie blijkt dat er scholen zijn die de tweede fase
'beleidsarm' hebben ingevoerd en dat leidt op die scholen nu tot grote
problemen. Leerlingen vinden de lessen bijvoorbeeld saai. Hoog tijd dus voor
een meer geprononceerde aanpak.
* Als we spreken over de positie van de deeltalen is het evident dat
er inmiddels breed draagvlak is voor het laten verdwijnen ervan. Kort door
de bocht: in plaats van deel krijgen we dan heel. Dat betekent dat
leerlingen voortaan zullen kiezen uit Frans óf Duits. De vakdocenten wijzen
ons er wel op dat zij in plaats van de nu voorliggende 320 uur meer tijd
nodig hebben om deze moderne vreemde talen goed vorm te geven. Dan rijst
natuurlijk onmiddellijk de vraag: waar halen we de uren vandaan? Want het is
toch juist de bedoeling dat we eerder minder dan meer studielast
organiseren. Toch wil ik het pleidooi van de leraren levende talen
ondersteunen: zij doen de suggestie om opnieuw te kijken naar het onderdeel
literatuur. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen dit voorstel aan? Is zij
bereid om dit met de onderwijsorganisaties verder te verkennen? En wat
betekent het laten verdwijnen van de deelvakken precies voor de
havo-leerling? Op welke wijze organiseren wij hun taligheid?
* De PvdA-fractie ondersteunt zeer het voorstel om te komen tot
aanpassingen in de huidige examenprogramma's, waarbij de handelingsdelen
niet langer landelijk worden vastgelegd. Een belangrijk deel van de beleefde
overladenheid kan hiermee worden aangepakt. Voor een aantal vakken zijn meer
fundamentele aanpassingen in het programma reeds voorzien. Wanneer krijgen
deze aanpassingen hun beslag? En gaat de CEVO tot die tijd nu eindelijk eens
gebruik maken van de mogelijkheid om bepaalde onderdelen bij individuele
vakken voor het centrale eindexamen te schrappen? Hoe zit het bijvoorbeeld
met de generatie leerlingen die zo meteen in mei examen doen? Tenslotte
vraag ik de staatssecretaris waarom we niet eerst zouden afwachten welk
effect dit specifieke voorstel heeft op de verlichting van werkdruk voor
leerling en leraar alvorens opnieuw te gaan sleutelen aan de profielen? Maar
daarover zo meteen meer.
* De gedachte om slechte cijfers te kunnen compenseren door het
behalen van goede spreekt zeer tot de verbeelding. Ik weet daar uit eigen
ervaring alles van. Maar is het werkelijk nodig om daarvoor alle deelvakken
af te schaffen? Ik kan me voorstellen dat je een 'gewogen meting' moet
loslaten op het vakkenpakket omdat er nu eenmaal zwaardere vakken zijn en
lichtere. Maar een gewogen systeem voor drie categorieën is toch niet
beduidend eenvoudiger dan hetzelfde systeem voor bijvoorbeeld vijf soorten
vakken. Althans dat leert mij de les van de logica. En tegenwoordig kun je
met behulp van computers ook hele fijne spreadsheets maken om dit soort
zaken verantwoord uit te werken. Kortom: wat is de inhoudelijke redenering
ten aanzien van het laten verdwijnen van de deelvakken als wiskunde B,
natuurkunde, scheikunde en economie? Wat zijn de consequenties van dit
voorstel?
* Ik wil mijn oprechte twijfel uitspreken over de voorstellen die
worden gedaan ten aanzien van de profielen en het gemeenschappelijk deel. De
staatssecretaris handhaaft terecht de vier bestaande profielen. Maar
ondertussen behelst het nu voorliggende voorstel toch een zeer radicale
ingreep: alle profielen gaan terug naar drie vakken. Om precies te zijn:
alle profielen hebben straks wiskunde en nog twee andere vakken (blz. 11).
Wat halen we met dit voorstel overhoop? Zal het door leerlingen wel als een
reële verlichting worden gezien nu wiskunde een relatief zwaarder gewicht
krijgt in de profielen, ook in het C+M profiel? Is deze consequentie onder
ogen gezien? En welke visie ligt aan dit voorstel ten grondslag?
* Een voorstel dat op bijzonder veel verzet uit het onderwijsveld
stuit is om ANW en het combinatievak geschiedenis/maatschappijleer eventueel
te integreren met één of meer vakken in de profielen natuur en techniek,
natuur en gezondheid respectievelijk cultuur en maatschappij of economie en
maatschappij. Op het havo wordt dit regel. Ik kan me het verzet goed
indenken. Het éne vak, ANW, is onlangs als nieuw vak geïntroduceerd en de
meeste docenten die zich hebben laten omscholen mogen gerust worden gerekend
tot de voorhoede van de tweede fase. We hebben het hier over de
enthousiastelingen. Voor het andere combinatievak geldt dat het nog niet
eens is ingevoerd of het wordt al weer 'geïntegreerd', zoals dat heet.
Hoewel ik de redenering van het voorstel kan begrijpen ben ik het er niet
mee eens. Ik weet dat leerlingen ANW soms beschouwen als dubbelop met
natuurkunde of biologie. Dat schrijft de onderwijsinspectie ook onomwonden.
Maar ik weet ook dat op die scholen die hun zaakjes op orde hebben
leerlingen enthousiast zijn over de meerwaarde van het vak. ANW is niet
hetzelfde als een optelsom van natuurkunde, biologie en scheikunde. Graag
een reactie van de staatssecretaris.
* Het voorstel van de Commissie-De Rooij om te komen tot een
combinatievak geschiedenis/maatschappijleer is inhoudelijk zeer interessant.
Met weemoed zou ik willen verzuchten dat mijn fractie graag had gezien dat
in de oorspronkelijke voorstellen in 1997 het vak mens- en
maatschappijwetenschappen als inleiding op de sociale wetenschap was
gehandhaafd. Maar dat is niet gebeurd. Inmiddels is duidelijk dat het vak
maatschappijleer meer dan de bedoeling was naar de marge is gedrukt. Ik
begrijp dat de staatssecretaris op dit moment niet kan voldoen aan de wens
van de Commissie-De Rooij om maatschappijleer alsnog op te nemen als
keuzevak in twee profielen naast het combinatievak in het gemeenschappelijk
deel. Dat zou immers ook tegen mijn eigen voorstel indruisen om voorzichtig
te zijn met sleutelen aan het broze evenwicht in de profielen. Maar
voorzitter, het moet gezegd, de PvdA is van mening dat alle leerlingen
burgerschapskunde tot hun intellectuele eigendom moeten maken, ook de
alfa's. Het nu voorliggende voorstel voor het combinatievak behelst voor het
merendeel elementen uit maatschappijleer. Waarom noemen we het dan niet zo
en geven we de docenten maatschappijleer via het gemeenschappelijk deel een
poot om op te staan?
* Een laatste voorstel betreft de introductie van het
combinatiecijfer, waarvan ook het profielwerkstuk voortaan deel zou gaan
uitmaken. We steunen de gedachte dat het profielwerkstuk naast een
profielvak ook best mag worden gecombineerd met een vak buiten het profiel.
Maar wanneer je dit als meesterproef bedoelde werkstuk onderdeel maakt van
een combinatiecijfer marginaliseer je de zaak. Dat lijkt me niet verstandig.
Overigens ben ik ook van mening dat helder moet worden wanneer leerlingen
wel of niet recht hebben op deelname aan het centraal examen. De bedoeling
van de wetgever was en is wat mij betreft: pas als het profielwerkstuk en de
rest van een schoolexamen met een voldoende is afgesloten. Onlangs heeft de
rechter hier een stokje voor gestoken. Aanvankelijk wilde de
staatssecretaris nog komen met een wettelijke aanpassing van het
examenbesluit, maar dat pad heeft zij kennelijk nu verlaten. Waarom?
Tot slot wil ik nog kort aandacht besteden aan drie onderwerpen. Allereerst
het tempo waarin sommige voorstellen worden ingevoerd. Ik kan me voorstellen
dat we nu niet per augustus 2002 zaken gaan veranderen want er is gewoon
tijd nodig voor een verstandig beleid. Maar in alle gevallen wachten tot
2005 werkt voor leerlingen demotiverend. Graag een reactie van de
staatssecretaris. De in 2003 verwachte evaluatie wordt uitgesteld naar 2005.
Tegelijkertijd worden dan een aantal wettelijke wijzigingen van kracht. Is
dat niet zeer onlogisch? Voor wat betreft de positie van het CEVO. De
staatssecretaris schrijft in antwoord op mijn verzoek dat zij geen
aanwijzingsbevoegdheid wil geven aangezien het niet om een ZBO gaat. Wel is
zij van plan om bindende richtlijnen duidelijker in de
instellingsbeschikking op te nemen. Welke stappen zijn daartoe inmiddels
gezet?