Ministerie van Financien
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 AE DEN HAAG
Datum Uw brief Ons kenmerk (Kenmerk)
30 januari 7 januari 2002 DGB 2002-00094 2002 (2010204080)
Onderwerp
Vragen van de leden Verburg en De Haan over de gevolgen van het belastingstelsel bij vrijwilligers.
Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief zend ik u hierbij, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de nota ter beantwoording van de door de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Verburg en De Haan gestelde vragen over de gevolgen van het belastingstelsel bij vrijwilligers.
Hoogachtend,
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
W. Bos
Kenmerk griffie: 2010204080
Nota ter beantwoording van de door de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Verburg en De Haan gestelde vragen over de gevolgen van het belastingstelsel bij vrijwilligers.
1.
Ja.
2.
In het onderzoek in opdracht van FNV Bondgenoten is nagegaan welke gevolgen voor uitkeringsgerechtigden en ouderen zijn verbonden aan invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Bij dat onderzoek zijn 5000 personen uit die doelgroep benaderd. Uit deze groep zijn vervolgens 17 gevallen geselecteerd waar op basis van de ontvangen gegevens sprake zou kunnen zijn van een inkomensachteruitgang. Bij 3 gevallen bleek dit zo te zijn. De inkomensachteruitgang hing in deze gevallen respectievelijk samen met de beperking van de aftrekbaarheid van premies voor een lijfrente, met het vervallen van de aftrekbaarheid van rente van consumptieve leningen en met het vervallen van de aftrekbaarheid van arbeidskosten. In de laatstgenoemde situatie was sprake van een arbeidsongeschikte die vrijwilligerswerk verrichtte voor een vakbond. Daarbij is de inkomensachteruitgang volgens het onderzoek veroorzaakt door het vervallen van de aftrekbaarheid van de werkelijk gemaakte kosten die met de vrijwilligerswerkzaamheden samenhangen. FNV Bondgenoten omschrijft dit als het vervallen van de 'vrijwilligersaftrek'.
Op basis van het onderzoek mag niet worden geconcludeerd dat uitkeringsgerechtigden of ouderen er veelal op achteruitgaan als zij vrijwilligerswerk doen. Alleen in zeer specifieke situaties kan het vervallen van de aftrekmogelijkheid van de werkelijk gemaakte kosten ook gevolgen hebben voor iemand die hoge kosten maakt voor het verrichten van vrijwilligerswerk.
Kosten die samenhangen met vrijwilligerswerk waren ook onder de Wet IB 1964 in het algemeen niet als arbeidskosten aftrekbaar. Reden daarvoor was dat er veelal geen nauw verband bestond tussen de vrijwilligerswerkzaamheden en de betaalde werkzaamheden van betrokkenen. Ook vormde het vrijwilligerswerk op zichzelf bezien geen bron van inkomen, zodat uit dien hoofde evenmin aftrek als arbeidskosten mogelijk was. Op dit uitgangspunt werd onder de Wet IB 1964 slechts een uitzondering gemaakt voor (vrijwilligers)werkzaamheden die werden verricht als onbezoldigd vertegenwoordiger of als bestuurder van een vakbond. Die kosten werden namelijk op één lijn gesteld met de voor werknemers en uitkeringsgerechtigden eveneens aftrekbare vakbondscontributie. Er was echter geen sprake van aftrekbare arbeidskosten indien de werkzaamheden voor de vakbond niet als vertegenwoordiger of bestuurder, maar bijvoorbeeld als informant, klachtenbehandelaar of invuller van belastingaangiften werden verricht. Daarbij komt dat de werkelijk gemaakte kosten van een bestuurder of vertegenwoordiger van de vakbond pas tot belastingvermindering leidden als de totale aftrekbare kosten van de betrokkene hoger waren dan het toen geldende arbeidskostenforfait. In 2000 bedroeg dit forfait bij inkomsten uit vroegere arbeid ¦ 1073.
Onder de Wet IB 2001 is voor deze situaties de kostenaftrek komen te vervallen. Dit is het gevolg van de wijziging van het belastingstelsel, maar die gevolgen zijn voor vrijwilligers niet anders dan voor andere belastingplichtigen.
Uit het voorgaande volgt dat vrijwilligerswerkzaamheden onder de Wet IB 1964 slechts in specifieke situaties konden leiden tot aftrekbare kosten van arbeid.
Het is dan ook niet juist dat uitkeringsgerechtigden en ouderen er onder de Wet IB 2001 veelal op achteruitgaan als zij vrijwilligerswerk doen. Dit was ook de conclusie uit het overleg dat ik in november 2001 met FNV Bondgenoten over het onderzoek heb gevoerd.
3.
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat ook uitkeringsgerechtigden en ouderen er in het nieuwe belastingstelsel in het algemeen op vooruitgaan. In niet meer dan 3 van de 5000 onderzochte gevallen is een inkomensachteruitgang geconstateerd. Deze hangen bovendien samen met hoge niet-standaard aftrekposten.
Bij de bedoelde uitspraak van december 2000 is gesproken over de effecten die zichtbaar zijn op het loonstrookje. Het gaat daarbij uitsluitend om de standaardeffecten. Afhankelijk van de hoogte van de niet-standaard aftrekposten kunnen de totale gevolgen van de belastingherziening zowel hoger als lager zijn dan gemiddeld.
Ook bij de in onderdeel 2 genoemde situatie is sprake van hoge niet-standaard aftrekposten. Slechts een zeer beperkt deel van alle belastingplichtigen maakte gebruik van de onder de Wet IB 1964 bestaande mogelijkheid om de werkelijke arbeidskosten in aftrek te brengen. In het algemeen was het bedrag van de werkelijke kosten lager dan de forfaitaire aftrekbedragen.
4.
Het vervallen van de aftrek voor werkelijk gemaakte kosten bij looninkomsten is een van de belangrijke elementen van het nieuwe belastingstelsel. Ook voor de specifieke groep vrijwilligers die als onbezoldigd bestuurder of vertegenwoordiger van een vakbond werkzaamheden verricht, worden geen maatregelen overwogen die een inbreuk zouden maken op dit algemene uitgangspunt. De eventuele negatieve inkomenseffecten die (voor een gering aantal vrijwilligers) het gevolg zijn van het vervallen van de kostenaftrek kunnen desgewenst worden opgeheven als de vakbond waarvoor de vrijwilliger als onbezoldigd bestuurder of vertegenwoordiger werkzaamheden verricht een kostenvergoeding verstrekt. Daarbij kan in beginsel gebruik worden gemaakt van de zogenoemde vrijwilligersregeling. In 2002 kan op grond van die regeling een vergoeding van
¤ 20 per week, maar ten hoogste ¤ 700 per jaar zonder nader onderzoek worden aangemerkt als een vergoeding die strekt tot bestrijding van uitgaven die de vrijwilliger moet doen in verband met het verrichten van de werkzaamheden.
De vrijwilligersregeling geldt zowel voor de belastingheffing als voor de premieheffing volksverzekeringen en werknemersverzekeringen. De vergoeding mag binnen de genoemde grenzen dus onbelast en zonder premieheffing worden verstrekt. Als de vrijwilliger hogere kosten maakt dan de genoemde bedragen, kunnen die hogere bedragen onbelast worden vergoed als alle kosten worden aangetoond.