Ministerie van Buitenlandse Zaken


---


1 Inleiding

2 Landeninformatie
2.1 Basisgegevens
2.1.1 Land en Volk
2.1.2 Geschiedenis
2.2 Staatsinrichting
2.3 Politieke ontwikkelingen
2.4 Veiligheidssituatie
2.5 Economische situatie
2.6 Samenvatting

3 Mensenrechten
3.1 Inleiding
3.2 Waarborgen
3.3 Toezicht
3.4 Naleving en schendingen
3.4.1 Vrijheid van meningsuiting
3.4.2 Vrijheid van vereniging en vergadering
3.4.3 Vrijheid van godsdienst
3.4.4 Bewegingsvrijheid
3.4.5 Rechtsgang
3.4.6 Arrestaties en detenties
3.4.7 Mishandeling en foltering
3.4.8 Verdwijningen
3.4.9 Buitengerechtelijke executies en moorden
3.4.10 Doodstraf
3.5 Positie van specifieke groepen
3.5.1 Vrouwen
3.5.2 Kinderen
3.5.3 Etnische groepen en minderheden
3.5.4 Dienstplicht
3.6 Samenvatting

4 Vluchtelingen en ontheemden
4.1 Achtergronden van migratie en feitelijke vestigingsgebieden 4.2 Beleid andere landen
4.3 UNHCR-beleid
4.4 Mogelijkheden voor opvang van van teruggekeerde alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's)

5 Samenvatting
I Literatuurlijst
Republiek Congo (Brazzaville) Situatie in verband met asielprocedures


1 Inleiding

---

Dit algemene ambtsbericht geeft een beschrijving van de recente situatie in Congo-Brazzaville, voorzover van belang voor de beoordeling van asielverzoeken en voor de beoordeling van de vraag of terugkeer van afgewezen asielzoekers verantwoord is. De laatste beschrijving van de situatie in Congo-Brazzaville werd de Staatssecretaris van Justitie toegezonden op 28 april 2000. Het onderhavige rapport beslaat de periode medio april 2000 tot juni 2001.

Na deze inleiding worden in hoofdstuk twee recente ontwikkelingen geschetst op politiek, veiligheids- en sociaal-economisch gebied. Deze schets wordt voorafgegaan door een overzicht van de geschiedenis van Congo-Brazzaville vanaf 1960, toen de onafhankelijkheid tot stand kwam. Ook is een korte passage over geografie en bevolking van Congo-Brazzaville opgenomen. Hoofdstuk drie geeft een overzicht van de mensenrechtensituatie in Congo-Brazzaville, waarbij ook wordt stilgestaan bij de positie van bepaalde specifieke groepen in de Congolese samenleving. In hoofdstuk vier komen de binnenlandse vestigingsvrijheden, het beleid van andere westerse landen inzake asielzoekers uit Congo-Brazzaville alsmede het standpunt terzake van UNHCR aan de orde. Een algehele samenvatting volgt in hoofdstuk vijf.

De informatie in dit ambtsbericht is in grote mate ontleend aan vertrouwelijke rapportage van de Nederlandse ambassade te Kinshasa. Daarnaast is onder meer gebruik gemaakt van informatie afkomstig van Amnesty International, UNHCR, het US State Department, alsmede informatie afkomstig van andere EU-lidstaten .


2 Landeninformatie

---

2.1 Basisgegevens

---
Congo-Brazzaville is gelegen in Centraal-Afrika en beslaat een gebied ter grootte van ruim 340.000 vierkante kilometer. Het land grenst in het noorden aan Kameroen en de Centraal-Afrikaanse Republiek, in het oosten en zuiden aan de Democratische Republiek Congo en de Angolese enclave Cabinda, en in het westen aan de Atlantische Oceaan en Gabon. Het noorden van het land is bedekt met tropisch regenwoud. Het centrale deel bestaat grotendeels uit beboste plateaus en savannes. Het kustgedeelte is relatief vlak, laaggelegen en waterrijk.

Het land is administratief verdeeld in de volgende negen regio's (vanaf het noordelijk deel van het land met de cijfers van de klok mee): Likouala, Cuvette, Plateaux, Pool, Bouenza, Kouilou, Niari, Lekoumou en Sangha, en de zelfstandige gemeente Brazzaville. Naast de hoofdstad Brazzaville zijn de belangrijkste steden Pointe-Noire, de economische hoofdstad aan de Atlantische kust, en Loubomo (Dolisie) , aan de spoorlijn van Brazzaville naar Pointe-Noire .

De bevolking telt ruim tweeëneenhalf miljoen mensen, waarvan ongeveer de helft christen is. Ongeveer 48% van de bevolking is animistisch, terwijl de resterende 2% moslim is. Enkele bevolkingsgroepen: 48% van de totale bevolking behoort tot de Kongo, die daarmee de voornaamste etnische groep in het zuiden vormen, met name in de regio's Pool en Kouilou en in Brazzaville. Er zijn verschillende subgroepen binnen de Kongo, zoals de Lari en de Vili (vooral in het kustgedeelte van de regio Kouilou). In het verre noorden zijn de Sangha (20% van de bevolking) en de Oubangien de voornaamste etnische groepen. De Teke vormen zo'n 15% van de bevolking en wonen vooral in het centrale gedeelte van het land. De M'Bochi (12% van de bevolking) en de Kourou bewonen vooral de regio Cuvette. De Batéké, ten slotte, wonen in de regio Plateaux ten noorden van de hoofdstad. De etnische situatie is complex. Alleen al in de regio Niari leven tien verschillende etnische groepen.

De officiële voertaal is Frans. Daarnaast worden vele lokale talen waaronder Lingala, Kikongo en Monokutuba gesproken .

De geschiedenis van Congo-Brazzaville sinds de onafhankelijkheid in 1960 geeft een goed inzicht in de oorzaken van de problemen in de jaren negentig. Er is nauwelijks een periode geweest waarin de politieke macht niet afhankelijk was van de militaire macht. In Congo-Brazzaville was voortdurend sprake van een strijd om de schaarse middelen, versterkt door de voortdurende druk van het Internationaal Monetair Fonds te komen tot budgettaire soberheid en bezuinigingen.

De eerste president, de gematigde katholieke priester Fulbert Youlou, leidde het land tot 1963. In augustus van dat jaar riepen de vakbonden, uit onvrede met de pro-westerse en op de voormalige kolonisator gerichte politiek van Youlou, een algemene staking uit en dwongen Youlou tot aftreden. Radicale elementen grepen de macht en een voorlopige regering werd gevormd met Alphonse Massemba-Débat als premier. In december 1963 werd bij referendum een nieuwe grondwet goedgekeurd en werden Massemba-Débat en de technocraat Pascal Lissouba tot president en premier benoemd.

In 1964 werd de marxistisch-leninistische Mouvement National de la Révolution (MNR) opgericht en werd Congo-Brazzaville een eenpartijstaat. Alphonse Massemba-Débat volgde een anti-westers getinte politiek. Er volgde een periode van voortdurende politieke strijd tussen het leger en de MNR. Ook de vakbonden behielden hun radicale invloed.

In september 1968 werd Massemba-Débat afgezet bij een militaire coup onder leiding van de linkse legerofficier Marien Ngouabi. De MNR werd omgedoopt tot de marxistisch-leninistische Parti Congolais du Travail (PCT). De twee volgende decennia zou deze partij het politieke leven in het land domineren. De Fransen probeerden enige invloed in het land te behouden en steunden Ngouabi tot het moment - midden jaren zeventig - waarop hij niet langer bereid was de olierijke enclave Cabinda uit Angolese handen te houden.

Als gevolg van een machtsstrijd binnen de politieke elite werd Ngouabi in 1977 vermoord tijdens een staatsgreep door aanhangers van Massemba-Débat en opgevolgd door legerleider Jacques Joachim Yhombi-Opango. Deze slaagde erin de controle over de partij bij het leger te leggen. Toen hij evenwel in 1979 zijn hand overspeelde en de partij rechtstreeks bruskeerde door het partijcongres te annuleren gingen de machtige vakbonden de straat op. Yhombi-Opango stond zijn macht en bevoegdheden af aan een voorlopig door de PCT benoemd comité.

In maart 1979 werd de voorzitter van dit voorlopig comité, Denis Sassou-Nguesso, benoemd tot president van de republiek en voorzitter van het centrale comité van de PCT. Voortaan had de partij het voor het zeggen en met het vertrek van Yhombi verloren ook de Fransen gaandeweg meer invloed. De volgende twaalf jaren streefde Sassou-Nguesso een conventionele marxistische eenpartijstaat na. Opvallend was evenwel dat uit pragmatische overwegingen de banden met Frankrijk en de westerse wereld niet werden verbroken. Sassou-Nguesso moedigde investeerders uit het westen aan en nodigde onder meer Amerikaanse docenten uit managementcursussen te geven in Brazzaville. Onvrede over het onvermogen van de regering de verslechterende economie nieuwe impulsen te geven, leidde tot een toename van de oppositie tegen de regering. Aan het eind van de jaren tachtig ontstond dan ook een sterke druk tot democratisering.

Van maart tot juni 1991 werd een nationale conferentie over politieke hervorming gehouden. Deze resulteerde met steun van het leger in een meerpartijendemocratie en in juni 1991 was Sassou-Nguesso regeringsleider af en diende hij zijn bevoegdheden af te staan aan een nieuw benoemde premier, André Milongo, een voormalig functionaris van de Wereldbank. Op basis van een in maart 1992 gehouden referendum werd een nieuwe grondwet afgekondigd en werden verkiezingen voorbereid.

Deze verkiezingen werden gedomineerd door de Union Panafricaine pour la Démocratie Social (UPADS), geleid door de vroegere premier en voormalig directeur Afrika van UNESCO Pascal Lissouba, die zijn basis en etnische oorsprong had in de provincies Niari, Bouenza en Lekoumou (collectief bekend als "Nibolek"). Een andere belangrijke stroming was de Mouvement Congolais pour la Démocratie et le Développement Intégral (MCDDI) van de vroegere anticommunist Bernard Kolélas, die zijn - etnische - basis had in de regio Pool bij Brazzaville. In het noorden van het land werd het politieke toneel gedomineerd door de Parti Congolais du Travail (PCT) van de vroegere marxistische dictator en noorderling Denis Sassou-Nguesso.

In juni 1992 vonden vervolgens de eerste verkiezingen plaats waarbij meerdere partijen betrokken waren op zowel lokaal als parlementair niveau. In de tweede ronde van de presidentsverkiezingen in augustus 1992 versloeg Lissouba (UPADS) zijn rivalen Kolélas (MCDDI) en Sassou-Nguesso (PCT). Lissouba won de verkiezingen evenwel zonder een parlementaire meerderheid te behalen, zodat in mei 1993 nieuwe verkiezingen moesten worden gehouden. Deze verkiezingen gingen gepaard met grote onrust en gevechten tussen de milities van de verschillende kandidaten . De aanwezigheid van de milities zorgde er voor dat de politieke cultuur van Congo-Brazzaville werd gemilitariseerd en de ontstane onrust nam in 1993 de facto de vorm aan van een burgeroorlog. Lissouba won 62 van de 125 zetels en de noodzakelijke tweede ronde leverde Lissouba 69 zetels op. De uitslag van de verkiezingen werd evenwel betwist door de oppositie. Een lijmpoging door Frankrijk en Gabon had succes en na een nieuwe tweede verkiezingsronde in oktober 1993 - het Hooggerechtshof had de oorspronkelijk gehouden tweede ronde ongeldig verklaard - kon een regering gevormd worden onder Lissouba. Als teken van verzoening werd Kolélas benoemd tot burgemeester van Brazzaville. Rond de jaarwisseling 1993/1994 was er van een burgeroorlog geen sprake meer. In een regering van nationale verzoening werden in januari 1995 ook leden van de oppositie opgenomen. Sporadische schermutselingen tussen de aan de verschillende leiders gelieerde milities bleven evenwel voorkomen tot in 1995.

Tussen oktober 1993 en juni 1997 was in Congo in feite sprake van een geleidelijke overgang naar een democratisch regeringsbestel. Hieraan kwam een einde in juni 1997 toen de situatie in het vooruitzicht van presidentsverkiezingen opnieuw ontaardde in een burgeroorlog.

De strijd ging voornamelijk tussen de democratisch gekozen president Lissouba, een zuiderling, en de noorderling Sassou-Nguesso. Verschillende partijen raakten betrokken bij het conflict: Angolese regeringstroepen, verbannen soldaten uit Rwanda, de Democratische Republiek Congo en de Centraal-Afrikaanse Republiek, internationale huurlingen, en de milities van Lissouba en Sassou-Nguesso. De totale oorlog die werd uitgevochten in de straten van de hoofdstad had dramatische gevolgen. De burgeroorlog kostte zo'n 10.000 mensen het leven. De meerderheid van de bewoners van Brazzaville ontvluchtte de stad. Eind 1997 verbleven grote aantallen vluchtelingen uit Congo-Brazzaville in de Democratische Republiek Congo. Ongeveer 250.000 mensen waren in eigen land op de vlucht. Zware artilleriegevechten veranderden de stad in een puinhoop.

In meer detail kunnen de gebeurtenissen vanaf juni 1997 als volgt worden beschreven. Het geweld laaide weer op toen de voor juli voorziene presidentsverkiezingen naderden. Op 5 juni 1997 braken ernstige schermutselingen uit toen regeringstroepen het huis van Sassou-Nguesso in Brazzaville omsingelden, volgens de regering tijdens een politieactie om verdachte criminelen te arresteren. In werkelijkheid trachtte president Lissouba op een nogal hardhandige manier de Cobra's - de militie loyaal aan Sassou-Nguesso - te neutraliseren. Dit leidde tot totale oorlog in de hoofdstad en tot uitstel van de in juli en augustus te houden presidentsverkiezingen. Bemiddelingspogingen van Kolélas en de Gabonese president Omar Bongo - een oude vriend van Lissouba en tevens schoonvader van Sassou-Nguesso - leverden niets op. De Fransen steunden de poging van Bongo en daar voelde de meer pro-Amerikaanse Lissouba niets voor. De gevechten namen in hevigheid toe en concentreerden zich rond de luchthaven als belangrijke strategische plaats. Toch werd onder leiding van de Gabonese president Bongo en de Centraal-Afrikaanse Republiek, Mali en Tsjaad nog in juli 1997 een staakt-het-vuren overeengekomen. Dit hield niet lang stand maar tot september was er hoop dat de voortgaande besprekingen in Libreville tot iets zouden leiden. Op 9 september 1997 echter werd Kolélas, burgemeester van Brazzaville en voorzitter van de nationale commissie van bemiddeling, door Lissouba tot premier benoemd. Sassou-Nguesso beschouwde dit als een regelrechte oorlogsverklaring. Ook de Democratische Republiek Congo en Angola gingen zich met de strijd bemoeien. De Angolese MPLA-troepen assisteerden de troepen van Sassou-Nguesso in Brazzaville en vanuit het zuiden bezetten zij de havenstad Pointe-Noire. Dankzij de inzet van zijn Cobra's en met name de steun van Angola was Sassou-Nguesso op 15 oktober 1997 heer en meester over de situatie in zowel Brazzaville als in Pointe-Noire en dit betekende het einde van de regering Lissouba.

Op 25 oktober 1997 werd Sassou-Nguesso tot staatshoofd beëdigd. Op 3 november benoemde hij een uit 33 leden bestaande overgangsregering van nationale eenheid, voornamelijk gerekruteerd uit bondgenoten en leden van zijn Parti Congolais du Travail (PCT). De inbreng uit het voormalige regeringskamp was marginaal. Een Nationaal Forum voor Verzoening diende een termijn voor presidentsverkiezingen vast te stellen. Daarnaast stelde het Nationaal Forum een uit 75 leden bestaand overgangsparlement Conseil National de Transition (CNT) in. De leden van dit parlement waren afkomstig uit partijen, beroepsgroepen, regionale en religieuze groeperingen en werden zorgvuldig op etnische en politieke voorkeur geselecteerd. De grondwet werd opgeschort (hiervan is momenteel nog steeds sprake) en de functie van premier afgeschaft.

Met ingang van 21 november 1997 werden alle milities formeel opgeheven. Een deel van de ontbonden milities van Lissouba en Kolélas trok zich echter terug in het binnenland. Sassou-Nguesso ondernam enkele halfslachtige pogingen de betrokken strijders te integreren in het reguliere leger. Er was echter onvoldoende geld en opvangcapaciteit. Zelfs de integratie van Sassou-Nguesso's eigen milities zou een langdurig en onvoltooid proces blijken te zijn.

Na de machtsovername door Sassou-Nguesso begon een voorzichtig proces van herstel. Vele vluchtelingen keerden terug en er was voedsel- en medische hulp aanwezig. Met name in de zuidelijke gebieden echter bleef de situatie na de burgeroorlog van 1997 voortdurend kwetsbaar. Sporadisch voorkomende gewelddadige acties van de verbannen oppositie zorgden onder meer voor ontwrichting van elektriciteitsvoorzieningen en van de belangrijke treinverbinding tussen Brazzaville en Pointe-Noire. In Brazzaville liep als gevolg van het instabiele politieke klimaat het aantal misdaden en overvallen op.

In januari 1998 werd vervolgens vastgelegd dat uiterlijk in het jaar 2000 presidents- en parlementsverkiezingen zouden plaatsvinden. Regering en parlement konden deze termijn bekorten of verlengen.

Aan het nog kwetsbare proces van herstel en reïntegratie kwam een abrupt einde toen gedurende de tweede helft van 1998 de strijd opnieuw losbrandde. Kolélas en Lissouba besloten met ingang van september 1998 intensief samen te werken en het verzet te organiseren. Dit leidde tot een serie gewelddadige incidenten in de regio Pool.

De milities van Sassou-Nguesso behaalden weliswaar enkele successen in het zuiden van het land, maar de aanwezigheid en steun van Angolese troepen was noodzakelijk voor het voortbestaan van de regering.

Op 15 december 1998 sloeg de vlam in de pan toen het gerucht de ronde deed dat een aanzienlijk aantal pro-Lissouba manschappen de zuidwestelijke buitenwijken van Brazzaville - Bakongo en Makelekele - infiltreerde en president Sassou-Nguesso daarop besloot zijn eigen milities in te zetten. Deze sloegen vervolgens aan het plunderen. Op 16 december 1998 verslechterde de situatie toen ook burgers aan de plunderingen mee gingen doen. Teneinde verdere instroom van mensen - veelal vluchtelingen uit de onrustige regio Pool - in de betrokken wijken te voorkomen, werd die dag voor het eerst door het regeringsleger zware artillerie tegen de milities van Kolélas en Lissouba ingezet. Toen de situatie na twee dagen nog niet onder controle was, ging het leger over tot een serieuze artillerieaanval op de wijken, waarbij de burgerbevolking niet werd ontzien. Op 19 december 1998 besloot Sassou-Nguesso bovendien zijn Garde Présidentiel in te zetten om de voltallige bevolking uit de wijken te verdrijven en een klopjacht op al dan niet vermeende rebellen en plunderaars te beginnen. Hoewel het op 20 december 1998 in de desbetreffende wijken weer relatief rustig was, bleef de politieke situatie zeer gespannen.

Eind januari 1999 kon opnieuw worden gesproken van een situatie van burgeroorlog. Het zuidwestelijke deel van Brazzaville was inmiddels geheel ontvolkt. Sassou-Nguesso, opnieuw gesteund door Angolese troepen, zette de regeringstroepen op grote schaal in tegen de milities van Kolélas en Lissouba. Daarbij werd zware artillerie ingezet waarbij onopzettelijk soms ook Kinshasa in de Democratische Republiek Congo werd getroffen. Dat deze incidenten niet vanuit Kinshasa werden beantwoord, was te danken aan het niet-aanvalsverdrag dat eind 1998 tussen Sassou-Nguesso en president Kabila van de Democratische Republiek Congo was gesloten. Bovendien bevonden zich in beide hoofdsteden Angolese regeringstroepen.

Sassou-Nguesso had grote moeite zich te handhaven. De strijd had zich in februari 1999 uitgebreid naar het westen, tot de strategisch belangrijke stad Dolisie (Loubomo), nabij de Angolese enclave Cabinda en de oliehaven Pointe-Noire. In februari verlieten echter ook steeds grotere aantallen Angolese troepen Brazzaville en Pointe-Noire, omdat de strijd in Angola tegen de UNITA de inzet van meer regeringstroepen aldaar noodzakelijk maakte. Deze ontwikkeling verzwakte de militaire positie van het Congolese regeringsleger aanzienlijk. Van de aanvankelijk ordelijke tegenstelling tussen het leger van Sassou-Nguesso enerzijds en de opstandige milities van Kolélas en Lissouba anderzijds, was al gauw vrijwel niets meer over. Ook het regeringsleger viel nu uiteen in verschillende oncontroleerbare milities. In de hoofdstad was voornamelijk nog slechts sprake van bendes, die elkaar met artillerie en raketten bestookten.

Gedurende de periode maart tot de zomer van 1999 gelukte het Sassou-Nguesso evenwel dankzij de steun van de nog aanwezige Angolese troepen zijn greep op de gebeurtenissen in zekere mate te herwinnen. Ook was er steun van Rwandese Hutu's, Tsjadiërs en Congolezen uit de Democratische Republiek Congo.

In de hoofdstad Brazzaville en in Pointe-Noire hadden regeringstroepen en Angolese troepen in de zomer van 1999 de situatie redelijk (Brazzaville) tot goed (Pointe-Noire) onder controle. In de hoofdstad leefden de verschillende etnische groepen weer redelijk vreedzaam samen. De luchthaven van Brazzaville was stevig in handen van Angolese troepen en in gebruik.

Het gebied ten zuidwesten van Brazzaville was in de zomer van 1999 praktisch in handen van de rebellen en regeringstroepen waren er niet in geslaagd de controle over de in dit gebied gelegen spoorweg tussen Brazzaville en Pointe-Noire op de rebellen te heroveren. Dit betekende dat voor de bevoorrading van een groot deel van het land tegen hoge kosten vliegtuigen moesten worden ingezet.

Het dunbevolkte noorden van het land bleef gedurende de gehele periode oktober 1997-zomer 1999 in redelijke mate gevrijwaard van oorlogshandelingen en onder controle van het centrale gezag.

Vanaf de zomer van 1999 verbeterde de veiligheidssituatie in Congo doordat regeringstroepen steeds grotere delen van het land in handen kregen.

Sinds de zomer van 1999 ondernamen de betrokken partijen pogingen om te komen tot een vredesovereenkomst. Een aantal gematigde oppositieleden keerde in september naar Brazzaville terug om een begin te maken met de vredesbesprekingen. Dit resulteerde in een overeenkomst om de vijandelijkheden te beeïndigen, welke op 16 november 1999 te Pointe-Noire werd ondertekend. Overeengekomen werd dat de milities hun wapens zouden neerleggen in ruil voor amnestie en rehabilitatie en dat het regeringsleger de aanvallen op de milities zou stopzetten. De overeenkomst bevatte geen politieke of militaire concessies van de regering en betekende in feite weinig meer dan de overgave van de rebellen. Zowel Kolélas als Lissouba waren niet zelf bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken en verwierpen deze. Sassou-Nguesso, die evenmin bij de overeenkomst was betrokkene, accepteerde deze echter als een concrete reactie op zijn oproep tot vrede.

Op 8 december 1999 nam de Conseil National de Transition (CNT) een wet aan op basis waarvan amnestie kon worden verleend voor misdaden begaan tijdens de oorlogsperiode 1993-1999. Allen die zich zouden terugtrekken uit de milities en hun wapens zouden inleveren vóór 15 januari 2000, zouden hiervan profiteren.

Volgens de wet waren van de amnestie uitgezonderd zij die hun positie hadden misbruikt. Deze uitzondering betekende dat Kolélas, Lissouba en anderen die betrokkene waren geweest bij de organisatie en financiering van rebellenacties, van amnestie werden uitgesloten.

Op 29 december 1999 werd in Brazzaville een formeel staakt-het-vuren en een vredesakkoord overeengekomen tussen de regering en vijf militaire commandanten van de rebellen.

Hoewel hij de wapenstilstand van 19 november 1999 had verworpen, verklaarde Kolélas op 24 januari 2000 zich betrokken te achten bij een proces voor nationale verzoening. Ook erkende hij de in 1997 ingestelde regering van Sassou-Nguesso als de regering van Congo.

De amnestiewet leidde tot een begin van ontmanteling van de milities. Al met al was de positie van de regering Sassou-Nguesso begin 2000 aanzienlijk versterkt.

2.2 Staatsinrichting

---
De officiële naam van Congo-Brazzaville luidt République du Congo.

De grondwet van 1992 voorzag in een scheiding van de wetgevende macht, uit te oefenen door een direct verkozen Assemblée Nationale en een Senaat, en de uitvoerende macht, uit te oefenen door een direct verkozen president.

Deze grondwet werd opgeschort na de machtsovername door Sassou-Nguesso op 15 oktober 1997, en vervangen door een nieuwe Fundamental Act. Deze wet stelde een sterk presidentieel systeem in, waarbij de president alle leden van de regering benoemt, evenals alle hoge militairen en ambtenaren. De president is tevens opperbevelhebber van de strijdkrachten. In januari 1998 werd een Forum van Eenheid en Nationale Verzoening bijeengeroepen. Door het Forum werd een Conseil National de Transition (CNT) van 75 leden verkozen, dat als wetgevend lichaam zal fungeren in afwachting van nationale verkiezingen in 2001. In november 1998 installeerde Sassou-Nguesso een constitutioneel committee van 26 leden, met als taak voorstellen voor een nieuwe grondwet te formuleren, die zouden worden voorgelegd aan een nationaal forum en vervolgens aan een referendum. In deze overgangsperiode is de macht grotendeels in handen van president Sassou-Nguesso. De rechterlijke macht is verzwakt door de conflicten en wordt in de praktijk beheerst door de regering.

2.3Politieke ontwikkelingen

---
Inleiding

In dit hoofdstuk worden de politieke ontwikkelingen tussen april 2000 en juni 2001 beschreven. In de binnenlandse politieke ontwikkelingen staat de uitvoering van de vredesakkoorden centraal, die gaandeweg vorm kreeg in het proces van nationale dialoog. In de buitenlandse politieke ontwikkelingen waren de gebeurtenissen in de DR Congo van belang.

Uitvoering van de vredesakkoorden tot september 2000

Het toezicht op uitvoering van de vredesakkoorden (van 16 november 1999 en 29 december 1999) werd in handen gelegd van lokale staakt-het-vuren committees, die overkoepeld worden door het Comité de Suivi des Accords de Paix (CSAP) onder leiding van generaal Gilbert Mokoki. De CSAP, die onder regeringscontrole staat en waarin ook militieleiders zitting hebben, onderhield contacten met de milities terwijl Gabonese militairen als bemiddelaars optraden.

In sommige gebieden werden gemeenschappelijke eenheden van de regering en milities gevormd. In andere regio's werd een dialoog op gang gebracht tussen legerofficieren en militieleiders.

Toch was in het algemeen de voortgang in de uitvoering van de akkoorden traag.

De demobilisatie en ontwapening kwam traag op gang. Eind juli 2000 waren ongeveer 6200 wapens ingeleverd. Dit was grotendeels te danken aan het feit dat voor ieder wapen US$ 50 werd betaald. Ook werd in eerste instantie weinig vooruitgang geboekt bij de reïntegratie van militieleden in het regeringsleger. In grote delen van het land onstond wel een normalisering van de veiligheidssituatie.

Nationale Dialoog

Omstreeks september 2000 nam het vertrouwen toe dat de vrede geconsolideerd kon worden; de staakt-het-vuren overeenkomst hield stand en het verzoeningsproces nam concrete vormen aan.

In zijn toespraak op onafhankelijkheidsdag op 14 augustus 2000 stelde president Sassou-Nguesso een consultatieperiode voor over de ontwerp-grondwet, alvorens deze aan het parlement voor te leggen. Vervolgens zou het ontwerp in een nationale dialoog besproken worden. Hoewel de president in zijn bovengenoemde toespraak een dialoog zonder uitzonderingen beloofde, verklaarde hij in interviews dat de betrokkenheid van Kolélas en Lissouba niet nodig was. Hierdoor kwamen de belangrijkste oppositieleiders buiten spel te staan.

Een nationale dialoog was voor de president van groot belang als middel om het vredesakkoord van 29 december 1999 politiek te consolideren. Dit was nodig omdat:


- het akkoord in feite slechts een militair en geen politiek akkoord was; de termen van het akkoord houden immers een onvoorwaardelijke overgave van de milities aan de regering in;


- de belangrijkste oppositieleiders (Lissouba en Kolélas, die beiden in ballingschap zijn) geen partner zijn bij het akkoord;

de politieke legitimiteit van de regering Sassou-Nguesso vooralsnog beperkt is; bevestiging van zijn positie in democratische verkiezingen zou zijn legitimiteit aanzienlijk vergroten;

er nog nauwelijks sprake is van nationale verzoening; de nationale dialoog werd mede gezien als middel om de gewenste nationale verzoening te bevorderen.

Waarnemers vermoedden dat president Sassou-Nguesso vooral uit was op bestendiging van zijn machtspositie. In deze zienswijze is de nationale dialoog voor de president slechts een middel om zijn sterke positie te behouden en het democratiseringsproces te rekken.

De milities verweten de president dat hij vooral de dialoog zocht met politici, lokale militieleiders en het (gematigd) middenkader. Zij waren nog wantrouwend en eisten deelname van de leiders in ballingschap. De Conseil National de Résistance (CNR), de belangrijkste overkoepelende militiegroepering, verklaarde zich betrokken bij het vredesproces, maar maakte zich zorgen over de trage reïntegratie van milities in het reguliere leger en de trage voortgang van een, in hun ogen, beperkte nationale dialoog. De leden van de CNR waren het erover eens dat de oorlog eind 1998 opnieuw op gang was gekomen, omdat Sassou-Nguesso de regionale en etnische kloof tussen het noorden en het zuiden verdiepte, nadat hij in oktober 1997 aan de macht was gekomen. Zij wilden dan ook een substantiële dialoog over de toekomst van het land, in plaats van een consultatie over de nieuwe grondwet. Ook heerste bij hen onvrede over de aanwezigheid van Angolese troepen, een voor de regering onbespreekbaar onderwerp.

De internationale gemeenschap stelde vooruitgang op het gebied van nationale verzoening, respect voor de mensenrechten en democratisering als voorwaarde voor het normaliseren van de betrekkingen en voor financiële steun aan ontwapening en reïntegratie van militieleden, en voor wederopbouw.

Op 29 september 2000 keurde het overgangsparlement, de Conseil National de la Transition (CNT), de ontwerp-grondwet goed. Het ontwerp voorziet in een presidentieel systeem, waarin de President van de Republiek gekozen wordt voor een termijn van zeven jaar die slechts één maal verlengd mag worden. De macht van de president wordt slechts marginaal beperkt en diens uitvoerende bevoegdheden blijven intact . Na een periode van publieke consultatie amendeerde de CNT de ontwerp-grondwet om een twee-kamer-parlement, bestaande uit een Nationale Vergadering en een Senaat, mogelijk te maken. Op 1 december 2000 ging het CSAP (waarin zowel de regering als militieleiders zitting hebben) akkoord met de nationale dialoog, omdat grotendeels voldaan was aan de voorwaarden die in het vredesakkoord van december 1999 waren afgesproken (de milities waren inmiddels grotendeels gedemobiliseerd en ontwapend, gemeenschappelijke eenheden van het leger en milities opereerden in gebieden die eerder door de milities werden beheerst, en ontheemden keerden terug). Naar verwachting zou een aantal politici in ballingschap (niet Lissouba en Kolélas) aan de nationale dialoog deelnemen. De opstelling van de CSAP maakte voor president Bongo van Gabon de weg vrij zijn bemiddelaarsrol op zich te nemen.

Op 2 februari 2001 nam de Congolese ministerraad het volgende tijdschema aan met betrekking tot de nationale dialoog, die bij deze gelegenheid de naam kreeg van 'Dialogue National Sans Exclusive' (DNSE). Begin maart nodigde president Bongo van Gabon 'alle Congolezen, uit binnen- en buitenland' uit deel te nemen aan het proces van nationale verzoening, volgens het door de regering vastgestelde schema:


1. 1 tot 15 maart: voorbereidende fase;



2. 17 maart: officiële start van de DNSE in aanwezigheid van de bemiddelaar, de Gabonese president Omar Bongo;


3. 19 tot 31 maart: debat in de gewesten en gemeenten, over decentralisatie, de ontwerp-grondwet en de overgang naar democratie;


4. 1 tot 8 april: voorbereiding van samenvattende rapporten;

5. 11 tot 13 april: nationale conventie voor vrede en herstel van Congo;

6. 14 april: ondertekening van het verdrag voor vrede en wederopbouw en sluitingsceremonie van de DNSE;


7. 16 tot 20 april: aanvaarding van de ontwerp-grondwet door de ministerraad en de CNT, en vaststelling van de verkiezingskalender.

Naar verwachting zal de ontwerp-grondwet in een referendum aan de bevolking worden voorgelegd. Na aanvaarding van de grondwet bij dit referendum zouden dan verkiezingen (gemeentelijke, parlementaire en presidentiële) moeten plaatsvinden.

De Nationale Dialoog wordt geleid door een commissie waarin de regering sterk vertegenwoordigd is, maar die ook leden van het CSAP omvat. De sterke regeringsvertegenwoordiging in de commissie leidde tot teleurgestelde reacties van de zijde van de milities en oppositiepartijen Enkelen uit deze kringen trokken zich terug uit de nationale dialoog, waaronder de leider van de CNR, dominee Ntoumi.

De landelijke ronde van consultaties over de ontwerp-grondwet is op 31 maart afgerond, waarbij steun voor het ontwerp werd verworven . De belangrijkste oppositieleiders, zowel de binnenlandse als degenen die in het buitenland verblijven, boycotten echter de eerste consultatieronde als protest tegen de agenda en het uitblijven van veiligheidsmaatregelen.

De tweede ronde van besprekingen (stap 5 in bovenstaand overzicht) werd, in de vorm van een nationale conventie, gehouden van 11 tot 14 april 2001 in Brazzaville. De afgevaardigden keurden de ontwerp-grondwet goed, evenals het ontwerp-verdrag voor vrede en wederopbouw. Geen van de afgevaardigden namens de veertien oppositiepartijen en de belangrijkste politieke beweging in ballingschap, het Front Patriotique pour la Dialogue et la Réconciliation Nationale, nam echter het woord in het debat over de grondwet. Wel dienden zij schriftelijke voorstellen in, waarin onder meer werd opgeroepen tot een algemene amnestie. Deze voorstellen werden niet overgenomen.

Overigens staat de tekst van de ontwerp-grondwet nog geenszins vast. Een overheidscommissie diende op 15 juni 2001 een herziene tekst in bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, ter bestudering daarna door de CNT. Aanvaarding van de grondwet wordt niet vóór 2002 verwacht. De voorbereidingen voor de verkiezingen komen op gang. Een begin is gemaakt met de registratie van de kiezers. De eigenlijke verkiezingen worden thans voorzien voor de eerste helft van 2002.

Buitenlandse politieke ontwikkelingen

De internationale gemeenschap heeft erkend dat zij een belangrijke rol heeft te spelen om de vrede in Congo te bestendigen. Deze erkenning vormt de grondslag van een 'Plan voor Congo 2001-2002' van de Verenigde Naties (VN), dat in november 2000 bekendgemaakt werd en dat de behoeften aangeeft voor de humanitaire ondersteuning en wederopbouw in het land. Hiernaast wil de VN een rol spelen in de sociale en economische reïntegratie van ex-strijders.

Angola heeft nog steeds enkele duizenden militairen in Congo gestationneerd. Deze militaire aanwezigheid geldt als de belangrijkste garantie voor het militaire en politieke overwicht van de regering Nguesso, en daarmee van de handhaving van het staakt-het-vuren en de veiligheid in Congo, ondanks de onvrede over de Angolese aanwezigheid bij oppositie en milities.

In de laatste maanden van 2000 liepen de spanningen tussen de regering van Sassou-Nguesso en de DR Congo op, wegens het grote aantal vluchtelingen uit de DR Congo dat, wegens gevechten in het noorden van de DR Congo, zijn toevlucht in de Republiek Congo had gezocht. In oktober 2000 bevonden zich 117.000 vluchtelingen uit de DR Congo aan de Congolese (Brazzaville) kant van de Oubangui rivier. De DR Congo verdacht Congo (Brazzaville) ervan banden te onderhouden met de rebellen van de 'Mouvement pour la Libération du Congo' (MLC) onder leiding van Jean Pierre Bemba, hetgeen door de Congolese (Brazzaville) regering werd ontkend. De betrekkingen tussen de beide landen werden gekenmerkt door wantrouwen.

De moord op de president van de DR Congo, Laurent Kabila, op 16 januari 2001 had een verbetering van de relaties tot gevolg. President Sassou-Nguesso wil zich actiever met het vredesproces in de DR Congo bemoeien, mede omdat Congo (Brazzaville) economisch te lijden heeft van het conflict in de DR Congo. De afsluiting van de Congo rivier wegens gevechtshandelingen en de prijsstijgingen in Kinshasa hebben een negatieve invloed op de Congolese (Brazzaville) economie.


2.4 Veiligheidssituatie

---
De veiligheidssituatie in het gehele land is in de verslagperiode opnieuw verbeterd. Er is geen sprake meer van vijandelijkheden tussen het regeringsleger en milities. Er zijn in het afgelopen jaar weinig incidenten gemeld, zelfs in de regio's die tot juli 2000 nog niet onder regeringscontrole waren. De nationale politie oefent in het hele land gezag uit. Op enkele plaatsen - de aan Gabon grenzende regio's Niara en Lekoumou - gebeurt dit in samenwerking met ex-strijders van de Cocoye-militie.

Eenheden van het Angolese leger verblijven nog steeds in Congo als ondersteuning van de regering op veiligheidsgebied.

Zowel Rwandese Hutu milities als militairen van het voormalig Zaïrese leger (variërend in rang van soldaat tot generaal) bevinden zich nog steeds in het land, maar nemen niet langer deel aan militaire operaties.

Sinds het staakt-het-vuren akkoord van Pointe-Noire van 16 november 1999 zijn de milities geleidelijk aan gedemilitariseerd. Thans is geen enkele militie militair actief. Er bevinden zich echter wel 10.000 à 15.000 lichte wapens in het land.

Eén van de speerpunten van de Congolese regering om duurzame vrede te garanderen is het bevorderen van reïntegratie van de grote aantallen werkloze jongeren, die zich bij de milities hadden aangesloten.

UNDP is op dit terrein sinds augustus 2000 actief.

In november 2000 werden ruim 1700 oud-strijders gereïntegreerd via 340 micro-projecten (landbouw, kleine industrie, handwerk, handel en diensten). Naast reïntegratie behelst het project ook de inname van duizenden lichte wapens, die vernietigd worden. Eind december 2000 zouden volgens de CSAP ongeveer 13.000 wapens zijn ingezameld.

Volgens hulporganisaties en de CSAP waren eind 2000 ongeveer 25.000 ex-militiestrijders gereïntegreerd .

2.5 Economische situatie

---
Het land is rijk aan natuurlijke hulpbronnen. De winning van aardolie zorgt traditioneel voor meer dan 40% van het BNP. Ook bos- en landbouw zijn belangrijk. De verre van optimale infrastructuur vormt evenwel een hindernis van betekenis.

Vanaf 1994 stelde de toenmalige president Lissouba met hulp van Frankrijk en het IMF meer financiële controle op overheidsuitgaven in en was sprake van een verschuiving naar een markteconomie. Na de coalitievorming in 1995 werden de hervormingen doorgezet. Privatisering deed zijn intrede. Als gevolg van de burgeroorlog die in juni 1997 weer losbrak werden de in overleg met IMF opgestelde doelstellingen niet gehaald. Na afloop van de burgeroorlog eind 1997, en opnieuw na de opleving van de burgerorrlog begin 1999, committeerde Sassou-Nguesso zich aan de verdere uitvoering van de programma's. Het welslagen ervan is mede afhankelijk van de inkomsten uit de olie en bijdragen van donoren.

De economische situatie in Congo-Brazzaville kent nog vele problemen. In de eerste plaats zijn vele vernielingen aangebracht (ook nog daterend uit 1997 en zelfs daarvoor) en heeft de infrastructuur te lijden van gebrek aan onderhoud. Daarnaast heeft het bancaire systeem veel te lijden gehad. Er is vertraging bij de privatiseringen, er zijn binnenlandse schulden (achterstallige salarisbetalingen aan ambtelijke en militaire functionarissen en achterstallige uitbetalingen van pensioenen), er is een grote buitenlandse schuld, en er is desorganisatie in de fiscale sector en bij de douane.

Niettemin gaf het IMF blijk van zijn vertrouwen in de Congolese regering door de goedkeuring, op 17 november 2000, van een lening ten behoeve van wederopbouw voor Congo. Het IMF tekende er bij aan dat de beslissing was genomen als blijk van waardering voor de voortgang die de regering maakte bij het bevorderen van politieke normalisatie en economisch herstel .

In 2000 heeft de Congolese economie een opmerkelijk herstel te zien gegeven, mede dankzij de vrede en de hoge prijs van ruwe olie. Openbare investeringen trokken weer aan met als belangrijkste werken de heropening van de spoorlijn Brazzaville - Pointe-Noire, het uitbaggeren van de haven van Pointe-Noire en de hervatting van infrastructurele werken. Ook de uitbetaling van ambtenaren kon weer regelmatig plaatsvinden.

Ook macro-economische indicatoren zijn in 2000 opmerkelijk verbeterd: een economische groei van 5%, een lage inflatie van 5%, een vermindering van het begrotingstekort en een herstel van monetaire reserves.

Congo is een dunbevolkt land met grote olievoorraden; als gevolg daarvan is het bruto inkomen per hoofd van de bevolking hoger dan van de meeste andere Afrikaanse landen. Deze schijnbare rijkdom heeft echter een smalle basis en er is weinig verband tussen de kapitaalsintensieve oliesector en de rest van de economie, en weinig effect op de werkgelegenheidssituatie. De slecht functionerende infrastructuur en openbare dienstverlening, alsmede de zwakke sociale indicatoren (onder meer op het gebied van de gezondheidszorg, het onderwijs en de voedingstoestand) wijzen op algemene armoede onder de bevolking. De omstandigheden zijn door de burgeroorlogen nog verslechterd. Met een Human Development Index van 139 (berekend op cijfers uit 1998) behoort Congo nog net tot de landen met een gematigde sociale ontwikkeling. De hoge werkloosheid vormt een economische en sociale risicofactor, die de gewenste reïntegratie van de militieleden nog moeilijker maakt.

2.6 Samenvatting

---
In de loop van de verslagperiode werd een begin gemaakt met de politieke consolidatie van de vredesakkoorden van eind 1999, in de vorm van een nationale dialoog die in verschillende stappen wordt uitgevoerd. Doel van de dialoog is te komen tot overeenstemming over een nieuwe grondwet en een verkiezingskalender. Daarnaast is de nationale dialoog bedoeld om een proces van nationale verzoening te stimuleren. Niet alle waarnemers zijn overtuigd van de democratische bedoelingen van president Sassou-Nguesso. De twee belangrijkste vroegere politieke leiders, Lissouba en Kolélas, zijn van het proces uitgesloten. Belangrijke oppositieleiders boycotten de eerste consultatieronde. De beslissende fasen van de nationale dialoog hebben nog niet plaatsgevonden.

De veiligheid is in geheel Congo tijdens de verslagperiode opnieuw toegenomen. Het hele land is onder controle van de regering, zij het dat in sommige gebieden - de aan Gabon grenzende regio's Niari en Lekoumou - het gezag in samenwerking met de milities wordt uitgeoefend.

De economie heeft een opmerkelijk herstel te zien gegeven, mede dankzij de vrede en de hoge prijs van ruwe olie. Openbare investeringen konden weer aantrekken en er is een begin gemaakt met de uitvoering van infrastructurele werken. Een groot deel van de bevolking leeft nog in armoede.


3 Mensenrechten

---


3.1 Inleiding

---
In dit hoofdstuk wordt voor een aantal specifieke mensenrechten aangegeven in hoeverre schendingen plaatsvinden, en in hoeverre specifieke categorieën slachtoffer zijn van mensenrechtenschendingen. Daaraan vooraf gaat een beschrijving van de waarborgen die in Congo bestaan tegen schendingen van mensenrechten, en van het toezicht op de naleving van de mensenrechten.

3.2 Waarborgen

---
De Loi Fondamentale kent een aantal waarborgen tegen schendingen van mensenrechten (verbod op marteling en willekeurige arrestatie en detentie, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, bewegingsvrijheid), maar kent niet het recht voor burgers om hun regering op vreedzame wijze te wijzigen.

Internationale verdragen

Congo heeft het grootste deel van de internationale mensenrechtenverdragen getekend maar nog niet geratificeerd, waaronder het Internationale Verdrag over de Politieke en Burgerrechten, het Internationale Verdrag over de Economische, Sociale en Culturele Rechten, het Verdrag over de Rechten van het Kind en het Verdrag tegen Rassendiscriminatie. Het Verdrag tegen Discriminatie van Vrouwen is geratificeerd. Congo heeft recent het Verdrag van Ottawa over de uitbanning van mijnen geratificeerd.

3.3 Toezicht

---
Sinds het einde van de vijandelijkheden heeft de regering een Nationale Directie voor de Mensenrechten opgericht, binnen het ministerie van Justitie. Ook is de instelling van een Nationale Commissie voor de Mensenrechten voorzien.

Een aantal NGO's speelt een voortrekkersrol op het gebied van de mensenrechten. Zij zijn in staat hun werk te doen zonder inmenging van de overheid, ondanks dat de overheid soms pogingen tot intimidatie doet. De bekendste NGO op dit terrein is de Observatoire Congolais des Droits de l'Homme (OCDH). Deze organisatie publiceert met enige regelmaat overzichten van schendingen van mensenrechten in het land. Internationale mensenrechtenorganisaties als Amnesty International, Human Rights Watch en FIDH (Fédération Internationale des Ligues des Droits de l'Homme) hebben onderzoeken gedaan in Congo.

Ook de meer op noodhulp gerichte NGO's leveren een bijdrage aan het toezicht op de naleving van de mensenrechten. In Congo-Brazzaville zijn werkzaam: het Internationale Rode Kruis, CARITAS, Médécins sans Frontières (MSF), OXFAM, Action Contre la Faim, Catholic Relief Services en International Rescue Committee (IRC). Deze NGO's zijn vooralsnog uitsluitend actief op het gebied van noodhulp. Er zijn nog weinig lokale NGO's, maar de lokale CARITAS verricht veel werk.

3.4 Naleving en schendingen

---
In deze paragraaf wordt voor een aantal specifieke mensenrechten aangegeven in hoeverre schendingen plaatsvinden.

Daaraan voorafgaand wordt hier gewezen op twee belangrijke wetten.

De eerste is de wet op genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid van 1998. Deze wet maakt het mogelijk degenen die schuldig zijn bevonden aan de genoemde misdaden uit te sluiten van openbare functies.

De tweede is de amnestiewet. In december 1999 tekende president Sassou-Nguesso een wet en uitvoeringsbepalingen om amnestie te verlenen voor daden begaan gedurende de burgerconflicten in 1993-1994, 1997 en 1998-1999; deze amnestie geldt echter niet voor de 'aanstichters' van deze conflicten. Ook geldt in de praktijk de wet alleen voor degenen die zich op het grondgebied van Congo-Brazzaville bevinden en niet voor ballingen, al staat deze bepaling niet met zoveel woorden in de wet. Allen die zich zouden terugtrekken uit de milities en hun wapens zouden inleveren vóór 15 januari 2000 zouden amnestie krijgen. Na afloop van de gestelde periode, en tot op heden, kunnen ex-militieleden nog steeds hun wapens inleveren zonder juridische consequenties, zonder dat specifiek wordt gerefereerd aan de wet op de amnestie. Naar verluidt verloopt de uitvoering van de amnestie voorspoedig. Militieleden die vrijwillig hun wapens hebben ingeleverd hebben geen problemen ondervonden. Niet bekend is hoeveel van de militieleden inmiddels gebruik hebben gemaakt van de amnestie.

Beide wetten zouden gebruikt kunnen worden om politieke tegenstanders uit te schakelen, en de dreiging van aanklachten onder de eerste wet zou politieke leiders in ballingschap ervan kunnen afhouden terug te keren. Ondanks de veroordelingen van Lissouba en Kolélas (zie 3.4.6 en 3.4.10) keerden overigens vele voormalige hoge ambtenaren en een aantal ex-ministers in de loop van 2000 terug en hervatten zij zonder problemen politieke activiteiten.

De vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid wordt door de overheid in het algemeen gerespecteerd, zij het dat de nieuwsvoorziening grotendeels door de overheid verzorgd wordt.

Er verschijnen ongeveer tien weekbladen, die in particulier bezit zijn, in Brazzaville. Enkele bevatten redactionele commentaren die kritisch ten opzichte van de regering zijn en artikelen die het gedrag van autoriteiten aan de kaak stellen. Ook worden af en toe ingezonden brieven geplaatst van tegenstanders van de regering, die in het buitenland verblijven of gedetineerd zijn. Slechts een kleine groep in Brazzaville en Pointe-Noire heeft toegang tot de gedrukte media, die buiten deze steden nauwelijks te verkrijgen zijn. De meeste Congolezen zijn voor hun nieuwsvoorziening aangewezen op radio en televisie, die nog steeds een regeringsmonopolie zijn.

Radio Congo en radio Brazzaville ( de overheidszenders) zenden ongeveer achttien uur per dag uit, radio France Internationale wordt via een lokaal FM-station uitgezonden. Het radiostation Radio Liberté, dat door de milities van president Sassou-Nguesso tijdens de burgeroorlog van 1997 werd opgericht, bleef uitzenden.

In het algemeen wordt de vrijheid van vereniging door de overheid gerespecteerd.

Voor het houden van een openbare bijeenkomst dient het ministerie van Binnenlandse Zaken ingelicht te worden. Het ministerie kan de bijeenkomst verbieden in verband met de openbare orde. Er zijn geen gevallen bekend van zo'n verbod. Manifestaties en stakingen worden daarentegen in het algemeen verboden. De politie oefent druk uit op vakbondsleiders om sociale bewegingen te ontmoedigen.

Politieke partijen

Congo kent vele politieke partijen. De partij van Sassou-Nguesso is de Parti Congolais des Travailleurs (PTI), vroeger de enige partij. De Forces Démocratiques Unies (FDU) verenigen de regeringsgezinde partijen.

Tot de oppositiepartijen behoren de partijen van de ex-leiders in ballingschap (de Mouvement Congolais pour la Démocratie et le Développement Intégral / MCDDI van Kolélas en de Union Panafricaine pour la Démocratie Sociale / UPADS van Lissouba). Deze functioneren thans onder leiding van personen die bereid zijn met de regering samen te werken. Andere oppositiepartijen zijn de CNR (Conseil National de Résistance), de Mouvement National pour la Libération du Congo Rénové (MNLCR) en de Ralliement pour la Démocratie et le Progrès Social / RDPS. Sinds april 2000 zijn vele nieuwe politieke partijen opgericht, veelal verbonden met de FDU.

Politieke partijen en andere genootschappen hielden in de verslagperiode talrijke bijeenkomsten. Geen enkele politieke partij werd verboden.

In Congo heerst volledige vrijheid van godsdienst. Voorbeelden van problemen of detentie als gevolg van het belijden van een godsdienst zijn niet bekend. Alle georganiseerde religieuze groeperingen zijn vertegenwoordigd in een oecumenische raad, die met enige regelmaat bijeenkomt. Ongeveer 50% van de bevolking beschouwt zichzelf als christen. Hiervan is 90% praktiserend rooms-katholiek. Naar schatting 48% van de bevolking is aanhanger van traditionele inheemse godsdiensten. De resterende 1 à 2% zijn moslims, afkomstig uit Noord- en West-Afrika.

De bewegingsvrijheid van burgers wordt door de overheid niet beperkt. Het aantal militaire checkpoints nam in de verslagperiode af. Er waren geen berichten dat regeringsmilitairen vluchtelingentransporten tegenhielden, zoals dit in voorgaande jaren nog wel het geval was.

In de tweede helft van 2000 verdwenen ook de checkpoints die voormalige Cocoye rebellen bemanden bij de plaats Makabana in de Niari regio.

Enkele privé-milities onderhouden nog wel checkpoints in het district Vindza in de zuidelijke Pool regio.

De treinverbinding tussen Pointe-Noire en Brazzaville is in 2000 weer operationeel geworden.

Paspoorten die door het voormalig regime zijn uitgegeven, dat wil zeggen vóór oktober 1997, zijn niet meer geldig. Er wordt een administratie bijgehouden van oude paspoorten die zijn ingenomen bij de verstrekking van een nieuw paspoort. Om een nieuw paspoort te verkrijgen, moet men een geboorteakte overleggen, een uittreksel uit het strafregister, een bewijs van staatsburgerschap, vier kleurenpasfoto's en 30.000 FCFA. Alvorens het paspoort in ontvangst te nemen dient men zijn handtekening te zetten, waarna de desbetreffende pagina geplastificeerd wordt. Congolezen die in het buitenland wonen, moeten voor een nieuw paspoort naar hun land terugkeren.

De rechterlijke macht is overbelast, onderbetaald en gevoelig voor corruptie en politieke druk. Tijdens de conflicten in 1997 en 1998-1999 zijn gerechtsgebouwen vernietigd en geplunderd. Het ministerie van Justitie is bezig met het herstel van gerechtsgebouwen, waaronder de lokale rechtbank voor de wijken Bacongo en Makelekele in Brazzaville. In de huidige situatie is een eerlijke rechtsgang niet gegarandeerd.

Het rechtssysteem bestaat uit traditionele rechtbanken, lokale rechtbanken, gerechtshoven en het hooggerechtshof. De eerste zijn vooral op het platteland actief en behandelen eigendoms- en erfrechtzaken evenals familiezaken, die niet in de grootfamilie opgelost kunnen worden.

Amnestiewet

De Amnestiewet van december 1999 wordt naar verluidt onverkort uitgevoerd (zie ook 3.4). Alleen de aanstichters van de conflicten van 1993-1994, 1997 en 1998-1999 vallen niet onder deze wet . In 1999 werden voormalig president Lissouba en drie andere regeringsfunctionarissen bij verstek tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld op beschuldiging van samenzwering om president Sassou-Nguesso in juni 1999 om te brengen.

In mei 2000 werd voormalig premier Kolélas bij verstek ter dood veroordeeld (zie ook 3.4.10).

Veiligheidsdiensten verrichten nog regelmatig eigenmachtig willekeurige arrestaties. Het wetboek van strafvordering bepaalt dat voor een arrestatie een arrestatiebevel vereist is en dat bij het eerste verhoor een advocaat aanwezig dient te zijn. Vervolgens moeten arrestanten binnen drie dagen bij een rechter worden voorgeleid, waarna zij of aangeklaagd worden of binnen vier maanden in vrijheid moeten worden gesteld. In de praktijk werden deze regels regelmatig geschonden, hoewel gearresteerden in het algemeen wel op de hoogte werden gebracht van de aanklacht die tegen hen geformuleerd was en advocaten en familieleden in de meeste gevallen vrij toegang tot de gedetineerden hadden.

In januari 2000 heeft de regering zeventien politieke gevangenen vrijgelaten. Zij waren sinds 1998 in Pointe-Noire en vervolgens in Impfondo gedetineerd.

Aan het eind van 2000 waren er geen gevallen van politieke gevangenen meer bekend.

Omstandigheden in gevangenissen

De omstandigheden in de gevangenissen zijn slecht als gevolg van overbezetting, slechte voeding en gebrek aan medische verzorging.

In november 2000 kwamen in Pointe-Noire twaalf gedetineerden, waaronder veel minderjarigen, door verstikking om het leven. De politie had ongeveer 40 gedetineerden opgesloten in een cel, die slechts voor tien personen bedoeld was. De verantwoordelijke politiechef werd van zijn functie ontheven en tegen hem werd een onderzoek ingesteld. De minister van Binnenlandse Zaken heeft publiekelijk verklaard dat de verantwoordelijken zullen worden vervolgd.

Veiligheidsdiensten maakten zich schuldig aan het slaan van verdachten, om bekentenissen af te dwingen of om ze te straffen. Soms werden vrouwelijke gevangenen verkracht. In de tweede helft van 2000 verscheen een nieuwsbrief van de politie, waarin verscheidene van dit soort incidenten werden vermeld, maar waarin ook werd vermeld dat disciplinaire maatregelen werden genomen tegen de verantwoordelijken en dat strafrechtelijke onderzoeken en gerechtelijke procedures werden ingesteld .

Er waren geen berichten dat veiligheidsdiensten ontheemden lastigvielen.

In de verslagperiode waren er geen meldingen van verdwijningen.

Veiligheidsdiensten waren verantwoordelijk voor enkele buitengerechtelijke executies en moorden, hoewel het aantal in de loop van het jaar afnam. In augustus 2000 werd melding gemaakt van de moord door militairen op twee familieleden van een politieman, als wraak op de moord op een militair door een andere politieman. Buitengerechtelijke executies door veiligheidsdiensten van militairen, die verdacht werden van verkrachtingen of plundering, vonden in de verslagperiode plaats. In september werden in Mouyondzi drie soldaten, die gerekruteerd waren uit voormalige milities, door het militaire commando buitengerechtelijk geëxecuteerd, wegens plundering en afpersing .

In 2000 vonden geen politiek geïnspireerde moorden plaats die aan de autoriteiten of aan rebellenbewegingen konden worden toegeschreven.

Er zijn geen gevallen meer gemeld van executies onder teruggekeerde ontheemden die voor rebellen werden aangezien.

Veroordelingen tot de doodstraf vinden plaats, maar de doodstraf is niet in de wet geregeld. Sinds 1982 zijn geen doodvonnissen meer ten uitvoer gebracht. Doodvonnissen worden nog wel uitgesproken. In mei 2000 werden de voormalige premier Kolélas en de voormalige minister van Binnenlandse Zaken Bikinkita bij verstek ter dood veroordeeld wegens martelingen en andere misdrijven tijdens de burgeroorlog van 1997.

3.5 Positie van specifieke groepen

---
Er zijn geen formele beperkingen voor vrouwen voor deelname aan de politiek. Toch zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in de regering en politieke partijen. Vrouwen bezetten twee van de zeven leidende posities in de CNT, en twee van de 25 ministersposten.

Huiselijk geweld tegen vrouwen is wijdverspreid, maar er wordt zelden ruchtbaarheid aan gegeven. Gevallen van huiselijk geweld worden binnen de grootfamilie opgelost en slechts van de meest extreme gevallen wordt aangifte bij de politie gedaan.

De wijdverspreide verkrachtingen tijdens de burgeroorlog brachten het geweld tegen vrouwen in een publiek daglicht. NGO's, waaronder het International Rescue Committee blijven aandacht vragen voor dit probleem en bieden hulp en zorg aan de slachtoffers.

In de formele arbeidssector zijn vrouwen ondervertegenwoordigd. De meeste zijn werkzaam in de informele sector en hebben nauwelijks toegang tot reguliere banen.

Besnijdenis van vrouwen komt in Congo bij de oorspronkelijke bevolking niet voor. Het is niet uit te sluiten dat het wel voorkomt bij immigranten uit landen als Mauritanië en Mali.

Er is leerplicht tot het zestiende jaar en het onderwijs is gratis. Evenveel jongens als meisjes gaan naar de lagere school, maar op de middelbare school en de universiteit neemt het percentage meisjes af.

Kinderarbeid is verboden, maar in de praktijk wordt deze wet niet gehandhaafd. De wettelijke minimumleeftijd voor betaalde arbeid is veertien jaar. Vooral op het platteland zijn kinderen werkzaam op boerderijen en kleine bedrijfjes in de informele sector. In Brazzaville komen, mede als gevolg van de burgeroorlog, straatkinderen voor, hoewel hun aantal vooralsnog relatief beperkt is. Voor deze kinderen bestaat geen toereikende opvang.

Volgens artikel 318 van de Code de la Famille worden kinderen meerderjarig op achttienjarige leeftijd. Voorzover bekend wordt geen onderscheid gemaakt tussen de formele leeftijd voor meerderjarigheid en de leeftijd waarop men als volwassen wordt beschouwd.

Vier etnische groepen vormen in totaal 95% van de bevolking. Zij spreken duidelijk te onderscheiden talen en zijn voornamelijk geconcentreerd buiten de grote steden, dan wel in bepaalde wijken van de grote steden. De grootste groep wordt gevormd door de Kongo, die de belangrijkste stam in het zuiden van het land zijn en ongeveer de helft van de bevolking uitmaken. Andere belangrijke stammen zijn de Teke in het centrale deel van het land en de Mbochi uit het noorden (elk ongeveer 13% van de bevolking).

Etnische discriminatie komt voor tussen alle bevolkingsgroepen en komt in de grote steden bijvoorbeeld tot uiting bij het kopen en huren van huizen. Hierdoor wonen leden van dezelfde etnische groep veelal bij elkaar in dezelfde wijk.

In de burgeroorlog van 1997 en het conflict van 1998-1999 waren duidelijk etnische ondertonen te signaleren, waarbij werd ingespeeld op de tegenstelling tussen de noorderlingen, die president Sassou-Nguesso steunen, en de zuiderlingen die de voormalige presidenten Lissouba en Kolélas steunen. Er is inderdaad een sterke vertegenwoording van de eigen etnische groep van elk van de leiders in zijn entourage: de Mbochi bij Sassou-Nguesso, de Lari bij Kolélas en groepen uit de Niari, Bouenza en Lekoumou regio's bij Lissouba. De etnisch-regionale en politieke scheidslijnen vallen echter slechts ten dele samen. Onder de aanhangers van de regering bevinden zich personen uit een breed scala van regionale en etnische achtergronden.

De tienduizenden Pygmeeën, die hoofdzakelijk in het oerwoud in de noordelijke regio's wonen, worden niet gelijk behandeld in de overwegend Bantu gemeenschap. Vooral op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid en gezondheid worden zij achtergesteld, hetgeen ook te maken heeft met hun geïsoleerde leefomgeving. Zij worden sociaal als minderwaardig beoordeeld en veel Pygmeeën, waaronder waarschijnlijk ook kinderen, worden door de Bantu's uitgebuit. Er is echter weinig informatie over de mate waarin dit voorkomt.

Er zijn geen aanwijzingen dat leden van bepaalde etnische groepen of minderheden in Congo uitsluitend op grond van het behoren tot die groep of categorie, gevaar lopen op ernstige schendingen van mensenrechten.

In Congo bestaat geen dienstplicht. Zowel mannen als vrouwen kunnen zich vrijwillig voor het leger aanmelden. Het aanbod van rekruten is naar verluidt ruimschoots voldoende. Gedwongen rekrutering door regeringsleger of ex-milities komt niet of nauwelijks voor.

Desertie

De chef-staf van het Congolese leger heeft begin april 2001 in een ultimatum aan deserteurs gesteld dat zij zich vóór 30 april 2001 bij hun eenheden moeten melden, op straffe van ontslag uit het leger. Het grootste bezwaar van de generaal is dat de deserteurs, die zich in de dorpen verbergen, maandelijks naar de stad komen om hun soldij te innen zonder daar iets voor terug te doen.

3.6 Samenvatting

---
Na het einde van de vijandelijkheden heeft de regering besloten het respect voor de mensenrechten in Congo te bevorderen. Bij het ministerie van Justitie is daartoe een Nationale Directie voor de Mensenrechten opgericht. Er zijn ook plannen voor de instelling van een Nationale Commissie voor de Mensenrechten. Mensenrechtenorganisaties kunnen vrijelijk hun activiteiten uitvoeren, ondanks dat er zich soms pogingen tot intimidatie voordoen.

Hoewel op enkele terreinen verbetering is geboekt, laat de algehele mensenrechtensituatie nog te wensen over. Vooral veiligheidstroepen maakten zich schuldig aan buitengerechtelijke executies, verkrachtingen en mishandeling van gedetineerden en van de burgerbevolking, evenals aan plundering, eigenmachtige willekeurige arrestaties en detenties.

De situatie in de gevangenissen blijft slecht en de rechterlijke macht is niet in staat een eerlijke en snelle rechtsgang te garanderen.

De amnestiewet wordt naar verluidt overkort uitgevoerd; de 'aanstichters' van de burgerconflicten vallen niet onder deze wet.

Er zijn geen aanwijzingen dat leden van bepaalde etnische groepen of andere categorieën van personen in Congo uitsluitend op grond van het behoren tot die groep of categorie gevaar lopen op ernstige schendingen van hun mensenrechten.


4 Vluchtelingen en ontheemden

---

4.1 Achtergronden van migratie en feitelijke vestigingsgebieden
---
Tijdens het conflict in 1998-1999 waren er volgens de Verenigde Naties ongeveer 800.000 ontheemden. Allen zijn in het afgelopen jaar naar hun woonplaatsen teruggekeerd.

Ongeveer 45.000 personen zijn eind 1998 en begin 1999 naar de provincie Bas-Congo in de DR Congo gevlucht. Eind 2000 waren 40.000 van hen weer in Congo (Brazzaville) teruggekeerd.

Ongeveer 15.000 Congolezen (Brazzaville) zijn in 1999 naar Gabon gevlucht, waar er eind 2000 nog 12.000 verbleven. UNHCR is onderhandelingen met de Congolese (Brazzaville) regering begonnen om ook hen weer naar hun land te laten terugkeren.

In Congo (Brazzaville) bevinden zich grote aantallen vluchtelingen uit de DR Congo. Zo bevinden zich in het noorden van het land ongeveer 117.000 vluchtelingen uit de DR Congo samen met een bataljon van de FAC (Forces Armées Congolaises) in een gebied met een autochtone bevolking van 70.000.

In Congo (Brazzaville) bevinden zich nog een paar honderd militairen uit het leger van Mobutu .

4.2 Beleid andere landen

---
Inleiding

Van de instroom van Congolese (Brazzaville) asielzoekers in 2000 in Europa ging het grootste deel naar Frankrijk (ruim 1500 aanvragen), gevolgd door het Verenigd Koninkrijk en Nederland met elk circa 500 aanvragen. De andere Europese landen ontvingen veel kleinere aantallen asielzoekers uit Congo-Brazzaville.

Bondsrepubliek Duitsland

In 2000 werden 59 en in januari 2001 werden vier asielvragen ingediend door Congolezen. In 2000 werd op 49 asielaanvragen beslist, waarbij aan vier Congolezen asiel werd verleend.

Volgens het Bundesamt für die Anerkennung Ausländige Flüchtlinge is er geen sprake van categorieën asielzoekers die in de Republiek Congo een verhoogd vervolgingsrisico lopen.

Sedert maart 1999 vinden geen gedwongen verwijderingen meer plaats, omdat terugkerende Congolezen via een Frans vliegveld moeten reizen, waarbij zij de nacht op dat vliegveld moeten doorbrengen. Dit wordt door de Franse autoriteiten niet toegestaan.

Zwitserland

Tussen 1 januari 2000 en 1 februari 2001 zijn door Congolezen 47 asielaanvragen ingediend. In deze periode vonden geen gedwongen verwijderingen plaats naar Brazzaville, omdat van de Congolese autoriteiten geen medewerking bij het verkrijgen van documenten werd verkregen.

Frankrijk

Met 1586 aanvragen in 2000 ontving Frankrijk van de Europese landen verreweg de meeste asielaanvragen. Cijfers over de beslissingen op deze aanvragen zijn nog niet bekend.

Frankrijk toetst de aanvragen slechts aan het Vluchtelingenverdrag. Indien tot toelating als vluchteling wordt besloten is dat in de meeste gevallen vanwege de politieke achtergrond van betrokkene. De etnische achtergond van de aanvrager is een aanvullend aandachtspunt in de beoordeling. Noch de etnische achtergrond noch de algemene situatie zijn op zichzelf voldoende grond voor toelating.

Bij de beoordeling wordt bijzondere aandacht besteed aan personen (en hun familie) die politiek actief zijn geweest in de oppositiepartijen, waaronder de partijen van de vroegere leiders Lissouba en Kolélas; en hoge functionarissen en hoge militairen (en hun naaste medewerkers en familie) van de voormalige regering Lissouba.

Bij aanvragers die behoord hebben tot de milities wordt beoordeeld of de uitsluitingsgrond van het Vluchtelingenverdrag (artikel 1F) van toepassing is.

Verenigd Koninkrijk

Tussen 1 januari 2000 en 1 januari 2001 zijn 490 asielaanvragen ingediend door Congolezen. Het Verenigd Koninkrijk maakt geen onderscheid in categorieën asielzoekers die in de Republiek Congo een verhoogd vervolgingsrisico lopen. Wel wordt er rekening mee gehouden dat voormalige ministers van het vorige Lissouba regime een grotere kans lopen vervolgd te worden.

4.3 UNHCR-beleid

---
UNHCR is behulpzaam geweest bij de terugkeer van Congolese vluchtelingen uit de buurlanden en is in onderhandeling met de Congolese regering om ook de terugkeer van de resterende 12.000 Congolezen uit Gabon te bevorderen (zie ook 4.1).

4.4 Mogelijkheden voor opvang van van teruggekeerde alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's)

---
Er zijn nauwelijks mogelijkheden voor de opvang van ama's anders dan bij familie. De in het land aanwezige internationale organisaties beperken zich tot noodhulp. Ook van overheidswege kan opvang (nog) niet geboden worden.


5 Samenvatting

---

In de loop van de verslagperiode werd een begin gemaakt met de politieke consolidatie van de vredesakkoorden van eind 1999, in de vorm van een nationale dialoog die in verschillende stappen wordt uitgevoerd. Doel van de dialoog is te komen tot overeenstemming over een nieuwe grondwet en een verkiezingskalender. Daarnaast is de nationale dialoog bedoeld om een proces van nationale verzoening te stimuleren. Niet alle waarnemers zijn overtuigd van de democratische bedoelingen van president Sassou-Nguesso. De twee belangrijkste vroegere politieke leiders, Lissouba en Kolélas, zijn van het proces uitgesloten. Belangrijke oppositieleiders boycotten de eerste consultatieronde. De beslissende fasen van de nationale dialoog hebben nog niet plaatsgevonden.

De veiligheid is in geheel Congo tijdens de verslagperiode opnieuw toegenomen. Het hele land is onder controle van de regering, zij het dat in sommige gebieden - de aan Gabon grenzende regio's Niari en Lekoumou - het gezag in samenwerking met de milities wordt uitgeoefend.

De economie heeft een opmerkelijk herstel te zien gegeven, mede dankzij de vrede en de hoge prijs van ruwe olie. Openbare investeringen konden weer aantrekken en er is een begin gemaakt met de uitvoering van infrastructurele werken. Een groot deel van de bevolking leeft nog in armoede.

Hoewel de algehele mensenrechtensituatie nog veel te wensen over laat is op enkele terreinen verbetering geboekt. De regering ziet het belang van respect voor de mensenrechten in en heeft daartoe bij het ministerie van Justitie een Nationale Directie voor de mensenrechten opgericht.

Er zijn geen aanwijzingen dat leden van bepaalde etnische groepen of andere categorieën van personen in Congo uitsluitend op grond van het behoren tot die groep of categorie gevaar lopen op ernstige schendingen van hun mensenrechten.


Bijlage(n)

I Literatuurlijst

---

Economist Intelligence Unit (EIU), Country Report Congo (Brazzaville), October 2000 (Londen, 2000) , January 2001 (Londen 2001) en April 2001 (Londen 2001).

U.S. Department of State, Country Reports on Human Rights Practices-2000 Republic of the Congo (februari 2001)

Europa Publications, Africa South of the Sahara 2000, Republic of the Congo (Londen 2001)

Zie voor een overzicht van de gebruikte openbare bronnen de literatuurlijst (bijlage I).

Dolisie is de - uit de Franse tijd stammende - oorspronkelijke naam van deze stad. Tijdens het marxistische regime werd de stad Loubomo genoemd. Deze laatste naam is geheel ingeburgerd en wordt ook nu nog algemeen gebruikt.

Zie bijlage II voor een kaart van Congo-Brazzaville.

Deze subparagraaf is gebaseerd op EIU Country Profile Congo (Brazzaville), 1999-2000 en The CIA World Factbook 1999 - Republic of the Congo.

Zie voor meer informatie over de milities subparagraaf 2.4.1.

EIU Country Report October 2000.

EIU Country Report January 2001

Panafrican News Agency 26 maart 2001

Panafrican News Agency 12 april 2001

De belangrijkste milities zijn de Cobra's, de Ninja's en de Cocoye's (of Zulu's). De leden van de milities zijn voornamelijk afkomstig uit de thuisgebieden van de drie belangrijke politieke (ex-)leiders Sassou-Nguesso (Cobra's, uit het noorden), Lissouba (Cocoye's, uit de regio's Niari, Bouenza en Lekoumou) en Kolélas (Ninja's, uit de regio Pool).

EIU Country Report januari 2001

EIU januari 2001

Country Report on Human Rights Practices - 2000 - Republic of Congo, US Department of State

Country Reports on Human Rights Practices-2000, US DoS

Country Reports on Human Rights Practices-2000, US DoS

Country Reports on Human Rights Practices-2000, US DoS

Country Reports on Human Rights Practices-2000, US DoS

Country Reports on Human Rights Practices-2000, US DoS

ibidem

ibidem

ibidem

Country Reports on Human Rights Practices-2000, US DoS

Panafrican News Agency 6 april 2000

Country Reports on Human Rights Practices 2000, US DoS.

Zie ook par 2.4

Country Reports on Human Rights Practices 2000, US DoS.

===