D66
22 januari 2002
D66 steunt Bachelor/Master in Hoger Onderwijs
Ursie Lambrechts
Reacties: u.lambrechts@tk.parlement.nl
De wetsvoorstellen om de bachelor/masterstructuur in het hoger
onderwijs in te voeren worden door D66 gesteund. 'Voor de eenwording
van Europa is het misschien wel net zo belangrijk als de euro', aldus
onderwijswoordvoerder Ursie Lambrechts.
Inleiding
Drie belangrijke wetsvoorstellen: bachelor/master, Accreditatie en
Deregulering liggen voor. Wetsvoorstellen die tezamen richting geven
aan een meer internationaal georiënteerde inrichting van het hoger
onderwijs. D66 heeft zich er vanaf het begin, voor uitgesproken omdat
wij denken dat het kansen biedt voor een open Europese
kennisinfrastructuur, kansen ook om van elkaars kennis gebruik te
maken en kansen voor jongeren om een deel van de opleiding elders te
volgen. Voor de eenwording van Europa is het misschien wel net zo
belangrijk als de euro. In elk geval minstens zo aantrekkelijk. De
hoofdlijnen van de uitwerkingsvoorstellen worden door D66 dan ook
gesteund. De minister gaat met zijn uitwerkingsvoorstellen, zoals
neergelegd in een drietal wetsvoorstellen dicht aanzitten tegen de
huidige situatie en kiest voor een beleidsarme eerste stap. Daar zijn
wij het mee eens. Want beleidsarm is al heel revolutionair. Het
verschil in oriëntatie van HBO en WO blijft voorlopig gewoon bestaan.
Dat kunnen we ondersteunen. Wil daarbij aantekenen dat wij voorzien
dat er op de grensvlakken tussen HBO en WO steeds meer
opleidingsbehoeften gaan ontstaan waar we ons niet voor moeten
afsluiten. Voor vandaag willen wij ons concentreren op de knelpunten,
dan wel mogelijke knelpunten.
Tijdspad voor de invoering
Het tijdspad voor de invoering is krap. Krapper dan ons lief is, gelet
op de stand van zaken met de accreditatie en gelet ook op alles wat
gedaan moet worden zelfs als het beleidsarm wordt ingevoerd. Wij
hebben een aantal slechte ervaringen opgedaan met overhaaste
invoeringen van vernieuwingen, waarvan achteraf bleek dat het veld er
niet klaar voor was en waarvan inmiddels wel duidelijk is geworden dat
uitvoeringsaspecten in de voorbereiding onvoldoende aandacht hebben
gekregen. Pijnlijk duidelijk is dat geworden bij de invoering van de
tweede fase voortgezet onderwijs. Kan de minister mij garanderen dat
die geschiedenis zich niet gaat herhalen in het hoger onderwijs? Want
er is wel degelijk grote overeenkomst: verbreding van de programma's
maar niet meer tijd om ze uit te voeren. Is het zijn overtuiging dat
de instellingen, docenten en de programma's er klaar voor zijn? Waarop
baseert de minister deze overtuiging? Op welke wijze heeft hij zich
ervan vergewist dat de invoering verantwoord kan plaatsvinden per
augustus van dit jaar 2002?
Draagvlak
Een niet onbelangrijke vraag is daarbij aan de orde, namelijk die van
het draagvlak bij de belangrijkste partijen - dat zijn de
instellingen, docenten/wetenschappelijk personeel en studenten. In
maart vorig jaar leek dat draagvlak er te zijn, maar hoe zit dat op
dit moment? Het is een ding om tot zo'n snelle invoering over te gaan
als alle partijen het belang daarvan eens zijn. Het is wat anders
wanneer een aantal hele belangrijke partijen het niet verantwoord
achten. In november hebben de HBO-raad samen met de
studentenorganisaties LSVB en ISO ons laten weten geen steun meer te
willen betuigen aan de voorstellen. Deelt de minister het inzicht dat
een dergelijke operatie alleen kans van slagen heeft wanneer daarvoor
een breed draagvlak bestaat bij alle relevante partijen? Dat wil
zeggen niet alleen bij de instellingen zelf maar ook bij het
wetenschappelijk personeel en de docenten? Is de minister bereid het
zo te regelen dat instellingen/opleidingen die nu zo snel per augustus
2002 willen starten daarvoor de instemming van de studenten en
wetenschappelijk personeel behoeven. (D66 heeft een amendement
voorbereid dat instemmingrecht regelt voor studenten en personeel).
Duur van de opleiding
Als we spreken over bachelors-masters en studieduur ligt 3 jaar plus 2
jaar voor de hand, en al helemaal wanneer de bachelorsfase ook nog
verbreed moet worden. Zouden we nu van nul beginnen dan zou D66 zeker
opteren voor 3 plus 2. In onderhavig wetsvoorstel wordt gekozen voor
een snelle invoering die aansluit bij de huidige situatie. Een
beleidsarme invoering voor zowel HBO als WO. Deels uit financiële
overwegingen en deels omdat door de snelle invoering aan de
accreditatie op dit moment nog geen argument ontleend kan worden voor
een verlenging over de hele linie. Ik wil daar wel uitdrukkelijk bij
aangetekend hebben dat wat ik inmiddels al diverse keren met de
minister heb gewisseld namelijk dat verlenging van studieduur, wat D66
betreft, wel degelijk aan de orde is wanneer accreditatie heeft
uitgewezen dat voor een verantwoord niveau bij voorkeur gemeten naar
internationale standaard een 5 jarige studieduur nodig is. Dan zal dat
ook in de bekostiging en de studiefinanciering zijn vertaling moeten
krijgen. Anders nemen we onze eigen kwaliteitsbeoordeling niet
serieus. Ik zou de minister willen verzoeken dat nogmaals hier op dit
belangrijke moment van afronding van het wettelijke traject te
bevestigen. Voorts wil ik hem vragen aan te geven hoe dat tijdspad er
nu eigenlijk precies uit ziet en hoe snel een en ander consequenties
kan hebben voor de duur van de masteropleidingen ervan uitgaande dat
inderdaad voor een aantal opleidingen zal blijken dat 5 jaar nodig is?
Dan, is mij evenmin duidelijk hoe het zit met het uitvoering geven aan
de aanbevelingen van de commissie Cohen? De minister heeft dat advies
omarmd. Mooi, maar mij is niet helemaal helder of dat betekent dat de
voorstellen die op basis daarvan gedaan zullen worden voor een
2-jarige masters ook daadwerkelijk zullen worden gehonoreerd,
vooruitlopend op de accreditatie. Dan denk ik met name aan de
'onderzoek georiënteerde'-masters en de educatieve masters. Kunnen die
rekenen op dat jaar extra? Wellicht kan hij ons ook nog iets zeggen
over de psychologieopleidingen die menen dat de commissie Cohen wat
hen betreft de plank heeft misgeslagen en dat internationaal de 3 plus
2 variant de meest gangbare is. Tot slot in dit rijtje over de masters
een opmerken over de HBO-masters. Ben blij met het schrappen van de
rigide beperking voor de HBO-masters tot 6 opleidingen.
Titulatuur
Een lastig verhaal. In een klap voor HBO en WO dezelfde titels. De
vraag is of dat nou bijdraagt aan een duidelijk beeld wat onze
opleidingen voorstellen. We zijn er niet echt happy mee. Ik begrijp
dat het kennelijk lastig ligt. Toch opteren we voor een titulatuur
waaruit het verschil in oriëntatie van WO en HBO blijkt. Ik heb er
daar dan ook een amendement op laten voorbereiden dat vastlegt dat de
toevoegingen of arts en of science aan de bachelors en masters zijn
voorbehouden aan diegenen die een bachelor of masterexamen van een
WO-opleiding hebben afgelegd, zoals eerder ook door de commissie
Rinnooy Kan is voorgesteld en zoals nu wordt bepleit door VSNU en VNO-
NCW. Verder zal D66 het amendement Eurlings steunen dat uitspreekt dat
de bestaande titulatuur voor het wetenschappelijk onderwijs niet kan
worden gebruikt voor het HBO.
Topmaster-differentiatie in collegegeld
Op zich heeft D66 geen bezwaar tegen top-masters maar dan wel in de
goede volgorde en op basis van bewezen kwaliteit. Hetzelfde geldt voor
een daarop gebaseerde verhoging van het collegegeld. Waarom zouden we
met de zolder beginnen, terwijl het fundament en de eerste en tweede
verdieping er nog niet eens staan. Ik wil de minister opnieuw vragen
om gewoon van onderop te beginnen en niet als eerste de top-masters
met een top-collegegeld in de markt te zetten. Dat is de omgekeerde
volgorde. De eerste en voornaamste verantwoordelijkheid van deze
minister is het goed en verantwoord inrichten en ondersteunen van de
reguliere bachelors masters. De top-masters is niet zijn
verantwoordelijkheid die moet bij de instellingen liggen. Dat gezegd
hebbend zijn er twee mogelijkheden: of we schrappen artikel 7.43a
(differentiatie collegegelden en de top-masters) of we kaderen 7.43a
zodanig in dat volstrekt helder is dat alleen sprake kan zijn van top-
masters en een verhoging van collegegeld wanneer: a. het
accreditatieorgaan de extra kwaliteit/extra voorzieningen ook
aangetoond acht, dat nu niet dus, overeen aantal jaren wellicht. b.
wanneer er al een reguliere doorstroomrelevante masters aan de eigen
instelling wordt aangeboden. Dan kan van verdringing geen sprake zijn.
c. Als laatste zouden we de toegankelijkheid voor alle studenten
moeten waarborgen middels een leenvoorziening. Maar laten we niet met
het toetje beginnen maar met de hoofdmaaltijd. Drie harde voorwaarden
waaronder wij vinden dat het zou moeten kunnen. Als aan deze
voorwaarden niet voldaan kan worden zijn wij van mening dat 7. 43a
beter helemaal geschrapt kan worden.
De indruk wordt gewekt dat selectie dan wel doorstroommogelijkheden
van de hbo bachelors naar de wo masters veel moeilijker wordt dan
voorheen. Daar zijn we niet echt blij mee. Hoewel wij de minister
steunen als het gaat om niet onmiddellijk voor alle HBO- bachelors een
HBO-masters te willen realiseren en bekostigen, is het tegelijkertijd
niet onze bedoeling om de doorstroommogelijkheid zoals die altijd al
bestond voor HBO-studenten af te remmen dan wel te ontmoedigen, noch
om daar een hoger collegegeld voor te willen heffen. Om te willen
uitspreken dat voor min of meer dezelfde groep studenten dezelfde
doorstroommogelijkheden zullen blijven bestaan. En dat er niet extra
drempels opgeworpen gaan worden / zware selecties / of tussenjaar die
HBO-studenten de toegang onmogelijk maken. En, ik vraag de minister om
dat ook zo met de instellingen /opleidingen te willen communiceren,
opdat er niet eerst problemen hoeven te komen op dit punt voordat het
tot een oplossing komt. Als ik dan toch ook weer even de vergelijking
met de tweede fase vo mag maken. Een groot deel van de problemen in
het vo is te wijten aan de onduidelijkheid die bestond over wel of
niet strengere selectie. Waar in het HOOP allang de afspraak was
gemaakt dat juist meer i.p.v. minder leerlingen moesten doorstromen
naar HBO en WO, verkeerden veel scholen en docenten in het voortgezet
onderwijs nog in de veronderstelling dat zij strenger moesten
selecteren.
Sommige opleidingen hebben voor de bachelors meer punten nodig dan de
126 die nu in de wet staan. Ik denk bijvoorbeeld aan de geneeskundige
opleidingen. Hoe verhoudt zich dat tot de rigide eis van 126 punten
voor de bachelors zoals nu in de wet is vastgelegd? Heb amendement
voor laten bereiden die uitzonderingen in bijzondere omstandigheden en
voor specifieke opleidingen mogelijk maken op die 126 punten.
Omzetting van huidige opleidingen volgens het Bachelors-Mastersmodel
In het wetsvoorstel wordt gesproken over onderwijseenheden die deel
uitmaken van de bachelor-masteropleidingen. Ik heb mij laten
overtuigen door de argumenten van de VSNU dat onderwijseenheden (de
kleinste eenheid) niet goed aangeeft wat wordt bedoeld en dat het de
voorkeur heeft te spreken van Programmaonderdelen. Amendement Ook D66
wil ervoor pleiten om het studiepuntensysteem in lijn te brengen met
het European Credit Transfer System. Een amendement van collega de
Vries op dit punt hebben we dan ook mede ondertekend. Een aantal
andere onderwerpen die wel degelijk van groot belang zijn voor het
welslagen van deze operatie komen in de volgende wetsvoorstellen aan
de orde. Ik noem de accreditatie en de macrodoelmatigheidstoets. Ik
zal er dus op die momenten over spreken.
Ontwikkelingsproces
In onze D66 ogen is dit alles onderdeel van een ontwikkelingsproces
geen eindstation. Wat we vooral niet moeten proberen onmiddellijk het
eindstation in de markt te zetten. Als over 5 /7 jaar blijkt dat de
WO-bachelors zich inderdaad heeft ontwikkeld tot een diploma met grote
civiele waarde en forse uitstroom naar de markt en omgekeerd de
HBO-masters zich goed heeft ontwikkeld dan kan vanzelfsprekend opnieuw
gekeken worden of niet tot verdere harmonisatie van inrichting en
bekostiging kan worden overgegaan. Op dit moment moet dat allemaal nog
maar afgewacht worden of we er bijvoorbeeld in slagen een driejarig
WO-bachelors te ontwikkelen die ook echt relevant is en voldoende
civiel effect heeft. . Kort en goed: voor dit moment volgen wij het
voorstel van de minister om dicht aan te gaan zitten tegen de huidige
inrichting en op die manier een geleidelijke overgang te bevorderen.
Transitiekosten
Het lijkt redelijk te veronderstellen dat de overgang van het huidige
systeem naar een bachelors-masters niet zomaar budgettair neutraal
kan. De een - het WO- moet zijn bachelors handen en voeten geven en de
ander -HBO- zijn masters. Tot nu toe heeft het HBO daar helemaal
weinig van gezien. Is het niet nodig deze enorme verandering en
vernieuwing financieel ruimhartiger te ondersteunen? Hoewel ik weet
dat dit niet het moment is waarop wij tot investeringen komen, zou ik
wel van de minister willen horen of hij dit ook als probleem ervaart?
En of het beter faciliteren van deze ombouw op zijn
prioriteitenlijstje staat?