Ministerie van Financien
Belastingheffing en premieheffing volksverzekeringen over door buitenlandse studenten genoten studietoelagen uit het buitenland
Directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Internationale Fiscale Zaken
Besluit van 16 januari 2002, nr. IFZ2001/579M
De directeur-generaal voor Fiscale Zaken heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.
Dit besluit is opnieuw uitgebracht naar aanleiding van de Belastingherziening 2001 en dient ter vervanging van de resolutie van 20 maart 1979, nr. 079-160.
Inleiding
Van verschillende zijden zijn mij vragen gesteld over de belastingheffing en premieheffing volksverzekeringen van studietoelagen die door buitenlandse studenten worden ontvangen van buiten Nederland.
Naar aanleiding van deze vragen wordt het volgende opgemerkt.
Inkomstenbelasting
Veel van de door Nederland met andere landen gesloten verdragen ter voorkoming van dubbele belasting bevatten een vrijstelling voor studietoelagen die studenten, die uit die landen afkomstig zijn, ontvangen van buiten Nederland. Deze vrijstelling is een objectieve vrijstelling zonder progressievoorbehoud. Dit kan onder meer worden afgeleid uit het feit dat een verwijzing naar het verdragsartikel dat de vrijstelling van de studietoelagen regelt, ontbreekt in de verdragsbepalingen waarin de door Nederland te hanteren methode van voorkoming van dubbele belasting (vrijstelling met progressievoorbehoud) is neergelegd, terwijl in deze bepalingen wordt verwezen naar de artikelen die betrekking hebben op inkomensbestanddelen die onder voorbehoud voor de progressie worden vrijgesteld.
Ook de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) bevat een vrijstelling voor studietoelagen als hiervoor zijn bedoeld. Op grond van de enigszins afwijkende structuur van de BRK is echter in het verleden met betrekking tot studietoelagen, die in Nederland wonende Antilliaanse en Arubaanse studenten ontvangen van buiten Nederland, deze vrijstelling verleend in de vorm van een evenredige vermindering ter voorkoming van dubbele belasting (vrijstelling met progressievoorbehoud).
Ik acht evenwel bij nadere overweging een verschil in behandeling van Antilliaanse en Arubaanse studenten in vergelijking met studenten uit landen waarmee Nederland een verdrag ter vermijding van dubbele belasting heeft gesloten, niet gewenst. In verband hiermee dienen in voorkomende gevallen dat aanslagen in de inkomstenbelasting zijn vastgesteld onder toepassing van een vrijstelling met progressievoorbehoud met betrekking tot van buiten Nederland afkomstige studietoelagen, deze aanslagen, indien zij nog niet onherroepelijk vaststaan, ambtshalve te worden herzien.
Premieheffing volksverzekeringen
De door Nederland gesloten verdragen ter voorkoming van dubbele belasting en de Belastingregeling voor het Koninkrijk bevatten uitsluitend bepalingen met betrekking tot de belastingheffing. De belastingverdragen en de BRK hebben dan ook geen gelding voor de premieheffing volksverzekeringen.
In dit verband is van belang de betekenis welke moet worden toegekend aan de woorden "het belastbare inkomen uit werk en woning, bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001." voorkomende in artikel 8 van de Wet financiering volksverzekeringen.
Naar mijn oordeel volgt uit de bewoordingen van het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 1970, rolnr. 16 285 (BNB 1970/38) dat voor de premieheffing geen rekening behoort te worden gehouden met regelingen van fiscale aard welke een afwijking inhouden van hetgeen ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 tot het "belastbare inkomen uit werk en woning" behoort. Tot deze afwijkende, en voor de premieheffing volksverzekeringen dus niet relevante, regelingen behoren de in de belastingverdragen en in de BRK neergelegde vrijstellingen voor studietoelagen. De aanslagen in de premieheffing van in Nederland wonende buitenlandse, Antilliaanse en Arubaanse studenten dienen derhalve te worden berekend over het inkomen dat zou zijn vastgesteld, indien zij geen aanspraak zouden kunnen maken op de vrijstelling voor studietoelagen neergelegd in de belastingverdragen en in de BRK.
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Vervallen besluit
Het besluit van 20 maart 1978, nr. 079-160 vervalt per 1 januari 2001.