Ministerie van Buitenlandse Zaken
Weergave van inleiding door
Dick Benschop, Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken
Ambassadeursconferentie, Den Haag, 21 januari 2002
- I. -
Als ik de afgelopen jaren in vogelvlucht bezie, komt het volgende bij me op:
Nederland heeft een positieve en ambitieuze inzet getoond ten aanzien van de
Europese samenwerking:
- vanuit het besef dat Nederland niet sterk kan staan in een zwak Europa;
- vanuit de wetenschap dat juist een land als Nederland baat heeft bij een
goed functionerende interne markt en de economische voordelen die daaraan
verbonden zijn;
- vanuit de realistische inschatting dat we een aantal problemen niet louter
vanuit nationaal niveau kunnen oplossen (denk aan milieu- of
asielproblematiek);
- en ook omdat Europa een continent is van waarden, waar we bepaalde
gemeenschappelijke waarden en sociale samenhang willen waarborgen. Dat
kunnen we doen door samen sterker te staan in een wereld, die wordt
gekenmerkt door mondialisering.
Samenleven gebeurt tegenwoordig in wereldwijde samenhang. Economisch,
sociaal, maar ook in niet-materiële zin. Om die wereldwijde samenhang aan te
kunnen en er onze weg in te vinden, hebben we Europese samenwerking nodig.
Alléén kunnen we het niet.
Willen we op dat Europese vlak ons eigen geluid laten doorklinken, is een
actieve en heldere Europese inzet van Nederland noodzakelijk.
Tegen de achtergrond van deze positieve benadering hebben we afgelopen jaren
getracht:
- onze Nederlandse belangen en idealen in Europa expliciet te maken;
- duidelijkheid te scheppen waar we staan en waar we voor staan. Wat we van
bepaalde zaken vinden in Europa;
- een heldere bijdrage te leveren aan het politieke en publieke debat over
Europa in Nederland.
In Brussel en in de andere Europese hoofdsteden vond men die duidelijkheid
vooral verfrissend, had men er wat aan:
- op de top van Berlijn, over de EU-financiën (waar Nederland door timing en
creatief opereren begrip bleek te hebben kunnen kweken voor zijn inzet);
- in Tampere, over asiel, migratie, politie en justitie-samenwerking (waar
een ambitieuze Nederlandse inzet weerslag vond in de besluiten);
- in Keulen over het Europees Veiligheids en Defensiebeleid;
- in Helsinki over de uitbreiding;
- in Lissabon over de kenniseconomie;
- in Nice over de besluitvorming van de Unie (en de positie van grotere en
kleinere landen daarbij);
- in Stockholm over de vergrijzing en de houdbaarheid van pensioenstelsels
in Europese landen.
- II. -
Om onze ideeën en belangen voor het voetlicht te krijgen, hebben we ook
geïnvesteerd. In de contacten met andere lidstaten. In bilaterale
betrekkingen, in partnerschappen, in verdieping van relaties. Ook
maatschappelijk, in een dicht netwerk van contacten.
We hebben geïnvesteerd in contacten met toekomstige lidstaten, beseffend dat
toetredingen van nieuwe lidstaten spoedig gaan plaatshebben. In lijn en
complementair met Nederlands positieve inzet ten aanzien van het
uitbreidingsproces in Brussel - die we handhaven - hebben we de
kandidaat-lidstaten opgezocht, ze opgenomen in ons Europese netwerk. Met een
directe oplossingsgerichte houding die we ook bij onze huidige EU-partners
al hanteren.
Via politieke contacten, maar ook via directe hulp, zowel door de Unie als
bilateraal, hebben we de kandidaat-lidstaten ondersteund, sterker gericht
op het gereedmaken voor toetreding dan voorheen het geval was; we hebben
partnerschappen gezocht, mensen voor onze ideeën willen winnen. Het krediet
dat we bij deze toekomstige partners hebben opgebouwd, moeten we nu
koesteren, niet in gevaar willen brengen. Dat zou een strategisch verkeerde
inschatting zijn met het oog op de Nederlandse belangen in de nabije
toekomst.
In al die relaties gaat het in Europa allang niet meer op een nul-som-spel.
In het huidige Europa gaat goed contact met de Britten niet per definitie
ten koste van Parijs. Houdt hechte afstemming in de Benelux niet altijd
afzetten tegen de groten in. Vormt het uitbouwen van onze betrekkingen met
Turkije geen rem meer op de relatie met Athene. Of andersom.
Het gaat erom dat we ernaar streven in de voorhoede van de Europese
besluitvorming een rol te blijven spelen. Dat lukt ons niet altijd, maar
vaak toch heus. In die voorhoede wordt de koers bepaald, vanaf de voorbank
wordt gestuurd. Dat is waar we het meest effectief onze bijdrage kunnen
leveren, de koers van Europa kunnen meebepalen.
- III. -
Die opgave wordt de komende jaren niet gemakkelijker. Er waait in sommige
opzichten een andere wind in Europa. Er is nogal wat populisme. Angst voor
het andere, boven bereidheid tot samenwerking. Er is soms sprake van een
grote mond, u heeft de onsmakelijke woordenwisseling aan het einde van de
Top in Laken via de krant kunnen volgen.
De Europese Raad gaat een wat moeilijker tijd tegemoet. De verhoudingen om
de tafel zijn minder soepel dan een à twee jaar geleden. De economische
conjunctuur helpt bovendien ook niet mee. Daar staat gelukkig ook veel
tegenover: de soepele introductie van de euro, die loopt op rolletjes; de
sprong vooruit in justitiële en politie-samenwerking, met als voorbeeld het
snelle akkoord over het Europees arrestatiebevel; en de ontwikkeling van het
gemeenschappelijk buitenlands beleid.
Ik zie twee onderliggende ontwikkelingen.
· Ten eerste: Europa is steeds meer binnenland aan het worden. Dat genereert
steeds meer aandacht voor Europa en groeiende verwachtingen. Alles moet, en
wel meteen. Daardoor zijn er ook sneller en meer frustraties. Het gaat dan
ook ergens over in Europa: het stabiliteits- en groeipact en de
begrotingstekorten; straffen en uitleveringen; werk en innovatie; klimaat en
CO2-handel; biotech: ja of nee. Europa is binnenland geworden, met alle
hoop, met alle politieke ongesteldheid die daarbij kan horen;
· Ten tweede is de raison d'être van Europa aan het verschuiven. De
verzoening Frankrijk - Duitsland, het nooit meer oorlog, een ongeëvenaard
succesverhaal. Via de kolen en staal, de boeren, de markt, de muntunie zijn
we nu een politieke unie in wording, die steeds sterker extern wordt
gemotiveerd: Europa's rol in de wereld.
Het gaat hierbij om het Europese, sociale, economische en culturele model in
competitie met andere blokken. En om Europa's verantwoordelijkheid in de
wereld. In klassieke zin: veiligheid, maar ook in termen van handel,
ontwikkeling, criminaliteit, leefmilieu: Europa's rol in de wereld.
Europa wordt binnenland, een politieke unie, en speelt een grote rol bij de
mondialisering.
Er zijn uit dit alles enkele consequenties te trekken:
· Het vraagstuk van de democratie moet bovenaan de agenda staan. Bij de top
van Nice ging het nog vooral om efficiency en effectiviteit van Europese
besluitvorming, maar met en sinds Laken gaat het vooral om democratie en
legitimiteit. Als noodzakelijke houding van iedereen die
verantwoordelijkheid draagt in Europa. En ook als het gaat om de juiste
institutionele arrangementen: een volwaardig EP; een gekozen
commissievoorzitter en een volwaardige politieke relatie tussen de Europese
Commissie en het Parlement;
· Het externe beleid van Europa en de vormgeving daarvan staat in centrum
van de aandacht. Dat was al zo voor 11 september, maar is sindsdien helemaal
het geval. Cruciale vraag daarbij is welke rol de grote lidstaten voor zich
opeisen. Zie bijvoorbeeld de stelling van het Centre for European Reform: er
zou terzake een 'lead' moeten komen van de grote drie landen. In de
Financial Times van vanmorgen stond dat de Britten een Europese
Veiligheidsraad voorstellen. Dat blijkt overigens niet waar, maar had dat
wel kunnen zijn.
Er zijn voor mij dus twee grote onderwerpen voor de Conventie, die eind
februari van start gaat: democratie en Europa's rol in de wereld.
De verklaring van Laken is een goede: een brede, open opdracht. De juiste vragen worden gesteld en de juiste richting aangegeven: richting Europese grondwet. Vragen die nog geen twee jaar geleden buiten de orde waren en nu met de autoriteit van de Europese Raad, van de regeringsleiders, worden gesteld. Hiermee is een resultaatverplichting aangegeven voor de Conventie en de Intergouvernementele Conferentie die daarop zal volgen.
- IV.-
Er is reden voor het opnieuw doordenken van de positie van Nederland. Dat is
niet nieuw, dat doen we permanent, maar behoeft wel aanscherping,
'rethinking foreign policy'. Ik denk daarbij aan het volgende:
- Extern: het doorzetten van actief partnerschapsbeleid met de huidige 15
EU-leden en met de uitgebreide EU van straks 25, vervolgens 27 landen. In
politieke, economische en maatschappelijke zin;
- Intern: het verder verbeteren van de Europese coördinatie in Den Haag.
Investeren in voorbereiding en coördinatie; in contact staan met de
Nederlandse samenleving. Dat kan alleen als we ons eigen huis op orde
hebben.
Aan het versterken van de Europese coördinatie in Den Haag hebben we de
afgelopen jaren veel aandacht besteed. Coördinatie, niet gedreven door
ambtelijke competenties met welk departement dan ook, maar door toegevoegde
waarde te genereren. Door af te stemmen, maar ook aan te jagen. We kunnen
Nederland in Europa niet altijd beoordelen in termen van groter of kleiner.
In het verleden is die discussie vaak gevoerd. Maar onze Europese partners
beoordelen ons in ieder geval in termen van kwaliteit, snelheid, mensen en
hun expertise, creativiteit en argumentatie. Het gaat dus niet alleen om de
vraag: "Hoe groot zijn we?", maar vooral ook om de vraag: "Hoe goed zijn
we?". We doen het niet zo slecht, maar het moet nog beter. Ook omdat anderen
beter worden. Omdat we de ambitie moeten hebben tot de top van Europa te
behoren. Investeren in kwaliteit is mede bepalend voor de kracht waarmee we
onze belangen, ideeën en idealen in Europa voor het voetlicht kunnen
krijgen.
Daarom hebben we besloten om een coördinatiecentrum op BZ in te richten
samen te werken met andere departementen in Den Haag, hier op het
departement, en niet alleen samen te vergaderen. Er komt bovendien een
'Forward Strategy Unit' op Buitenlandse Zaken, die strategisch gaat
vooruitblikken wat de Europese agenda betreft. Er komen 'Europese
verkenningen', door het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Plan
Bureau tegelijkertijd met de publicatie van de Staat van de Europese Unie
uit te brengen. En we proberen de positie van Nederlanders in de
instellingen te verbeteren.
En, minstens zo belangrijk als onze eigen organisatie: we maken het Haagse
beleid niet in geslotenheid, maar in interactie, telkens contact zoekend met
de samenleving, publiek, de kritische media, in contact met de sociale
partners, met de SER, met maatschappelijke actoren van Milieudefensie tot en
met de kerken. Want allemaal hebben ze over Europa hun zegje te doen. We
trachten kritische geluiden op te nemen, ideeën te waarderen, en er iets mee
te doen. Vanuit een positieve benadering over Europese samenwerking, die
buiten kijf staat, kijken we waar Nederland concrete resultaten kan boeken.
- V. -
Tot slot: de Europese politiek wordt risicovoller:
- De positie van Nederland en van andere Europese landen is niet meer
vanzelfsprekend. Daartegenover staat dat ieder land z'n plaats aan het
zoeken is in de nieuwe verhoudingen. De verhouding Frankrijk - Duitsland is
veranderd, wat beide landen daar zelf ook over zeggen. De verhoudingen zijn
opener en daarmee liggen er ook kansen en mogelijkheden. Het gaat nu om de
kwaliteit van onze inzet teneinde die kansen ook te benutten;
- Er zijn ook risicovolle keuzes in het institutionele debat te maken. Voor
kleinere landen als Nederland is een sterke Europese Commissie essentieel.
Maar tevens liggen er grote voordelen bij de dynamiek van de open
coördinatie-methode. Deze is en blijft van groot belang;
- Meer democratie leidt ook tot risico's. In een Unie waarin parlementen een
hoofdrol spelen en waarin referenda praktijk zijn, zal er weleens iets niet
lukken. Daar moeten we ons op instellen. Een politieke Unie zal een
democratie zijn, iets anders kan niet.
De komende jaren stellen grote eisen aan het management van onze Europese
politiek.
We hebben een intensieve beleidsagenda: sociaal-economische modernisering op
de aanstaande top van Barcelona, de stappen vooruit op Justitie- en
politiegebied, en het GBVB.
Het debat over de toekomst van de Unie en de Conventie.
Het jaar 2002 wordt het jaar van de uitbreiding, van Kopenhagen 1993 naar
Kopenhagen 2002. Als de kandidaat-lidstaten gereed zijn en wij in staat zijn
de onderhandelingen af te ronden, zal in december 2002 over de uitbreiding
worden besloten. We moeten ondertussen een begin maken met de noodzakelijke
hervorming van het Europese landbouwbeleid.
Het is de kunst om bij dit alles richting te geven. Te luisteren, vooruit te
kijken en tegelijkertijd over de schouder te kijken wat er precies aan het
thuisfront gebeurt: draagvlak is essentieel. Er wordt meer inzet, uitleg,
duidelijkheid en debat van ons gevraagd.
De verantwoordelijkheid voor Europa, en voor Nederland in Europa, is er
daarmee niet eenvoudiger op geworden. We zullen ons in ieder geval niet
hoeven vervelen.