Centrale Raad van Beroep Utrecht

Matiging terugvordering bij niet inachtneming zorgvuldigheidsmaatstaf
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht

Datum actualiteit: 21-01-2002

Voor de Raad staat in voldoende mate vast dat door toedoen van betrokkene onverschuldigde betalingen zijn verricht, zodat gedaagde bevoegd was tot terugvordering over te gaan. De vraag of gedaagde in dit geval bevoegd was om onverkort van zijn terugvorderingsbevoegdheid gebruik te maken, beantwoordt de Raad in het licht van het in art. 3:2 van de Awb vervatte zorgvuldigheidsbeginsel en zijn uitspraken gepubliceerd in USZ 2000/202 en RSV 2001/23. Art. 3:2 van de Awb brengt mee dat een bestuursorgaan bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid met voldoende voortvarendheid te werk gaat. Door eerst vijf jaren na de eerste terugvorderingshandeling en bijna zeven jaren na het opmaken van het rapport het besluit tot terugvordering te nemen, zijn naar het oordeel van de Raad de grenzen van de hier aan te leggen zorgvuldigheidsmaatstaf in die mate overschreden dat dit in geval van gebruikmaking van de bevoegdheid tot terugvordering tot matiging van het terugvorderingsbedrag dient te leiden.

Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AD8159
(Zie het originele bericht)