http://www.minbuza.nl/content.asp?Key=425340
---
Samenvatting
SNV heeft zich losgemaakt van het ministerie van Buitenlandse Zaken en gaat
verder als zelfstandige organisatie, die zich vooral richt op versterking
van lokale overheden en maatschappelijke organisaties op districts- en
provincieniveau. Minister Herfkens sprak 17 januari in Den Haag op de
nieuwjaarsreceptie van SNV. Ze greep de gelegenheid aan om de balans op te
maken van het debat over de rol van particuliere organisaties bij de
bestrijding van armoede. Hieronder de tekst van haar speech.
Bij een scheiding denk je al gauw aan ruzies, aan advocaten en aan de treurige afloop van wat eens zo mooi begon. Deze nieuwjaarsreceptie staat in het teken van een scheiding, die juist gevierd mag worden.
Sinds de oprichting in 1965 heeft SNV een vaste relatie gehad met BZ, waarop het ministerie aanvankelijk wel heel zwaar zijn stempel drukt. Beleidskaders, personeel, financiering en selectie van vrijwilligers liggen in handen van de overheid. Langzaam zet zich een emancipatieproces in. Eerst komen er door SNV'ers aangewezen vertegenwoordigers in het bestuur. Dan krijgt SNV de verantwoordelijkheid over eigen programma en personeel. Er volgen eigen beleid, eigen middelen en een naamsverandering.
Een scheiding begint zich af te tekenen. Het interdepartementale onderzoek
bevestigt dat. SNV en het ministerie moeten uit elkaar. De grootste partner
belemmert de ander in zijn ontwikkeling. Nu is het zover. Op oudjaarsdag is
de scheiding bekrachtigd. Ieder gaat zijn eigen weg, zonder elkaar uit het
oog te verliezen. We hebben de weg afgelegd van een traditioneel huwelijk
naar een geëmancipeerde latrelatie.
SNV gold altijd als een hybride tussenvorm tussen overheid en particuliere
organisaties. Een quango, een quasi non-gouvernementele organisatie. Nu SNV
zelfstandig verder gaat maakt het volwaardig deel uit van het grote, rijk
geschakeerde gezelschap aan particuliere organisaties die zich richten op
armoedebestrijding. Met alle prettige en minder prettige kanten die bij die
status horen.
Drie jaar geleden stak ik mijn eerste nieuwjaarsrede als minister af bij
Novib. Ik heb toen verder gekeken dan Novib en ben uitvoerig ingegaan op de
rol van het maatschappelijk middenveld in armoedebestrijding. Nu SNV daar
helemaal bij hoort, wil ik mijn laatste nieuwjaarsrede van deze
kabinetsperiode aangrijpen om kort de balans op te maken van de
tussenliggende drie jaar.
Die rede bij Novib zette veel pennen in beweging. Ik onderstreepte toen dat
het een misvatting zou zijn te denken dat rechten de armsten als het ware
vanzelf wel door een rechtvaardige overheid worden toegedeeld. Zo heeft het
bij ons niet gewerkt en zo werkt het nu niet in ontwikkelingslanden. Alleen
als er een sterke civiele samenleving ontstaat, kan er sprake zijn van
duurzame armoedebestrijding en een ontwikkeling waar brede lagen van de
bevolking van profiteren.
Dat ging erin als koek. De stemming werd wat minder toen ik enkele dilemma's
en minpunten aanstipte.
Ik wees ten eerste op de bureaucratie, de logheid en het institutioneel
eigenbelang die de sterke kanten van het particuliere kanaal ondermijnden.
De betrekkelijk uitbundige financiering van het particuliere werk door de
overheid maakt de omhelzing waarin beiden elkaar gevangen houden nog eens
extra klemmend, zei ik. Een beetje meer afstand en complementariteit zou
geen kwaad kunnen.
Ten tweede vond ik de geldstroom van de overheid naar de particuliere
goegemeente weinig transparant, open en inzichtelijk. Transparantie is een
eis die wij stellen aan onze partnerregeringen in het Zuiden. Die
transparantie moeten we dan zelf ook hoog in het vaandel voeren. Er waren te
veel vanzelfsprekendheden. Wie aangesloten was op de geldstroom zat goed,
wie er buiten viel kon het wel schudden. Dat gebrek aan transparantie gold
deels ook de kwaliteit en resultaten van het werk.
Ten derde vond ik dat dat de ontwikkelingsorganisaties zich te weinig lieten
horen in het politieke debat in Nederland op onderwerpen buiten het directe
hulpbeleid. Wat was de politieke relevantie van het draagvlak en hoe konden
we meer dynamiek in dat draagvlak krijgen?
De reacties waren aanvankelijk grimmig en de stemming een tijdlang nogal
ijzig. Aan onze zelfstandige positie mag absoluut niet getornd worden,
briesten de MFO-voorlieden. Toen ik eind 1999besloot om Foster Parents Plan
toe te laten tot het Medefinancieringsprogramma waren de rapen gaar. De
Tweede Kamer ging schoorvoetend akkoord op voorwaarde dat er nieuwe
beleidskaders kwamen voor het hele particuliere kanaal.
Daarna is het bergopwaarts gegaan. Een uitvoerige consultatie met ruim
vijftig maatschappelijke organisaties is uitgemond in een visiedoument dat
dient als leidraad voor de nieuwe subsidiesystemen. De angst dat de overheid
er op uit zou zijn de autonomie van de particuliere organisaties te
ondergraven verdween. Die angst had ik nooit zo goed begrepen. Ik had me er
juist voor uitgesproken dat overheid en NGO's zich wat meer los zouden maken
uit de verstikkende omstrengeling waarin ze elkaar vasthielden. Dus een
heldere scheiding van taken: NGO's moeten geen beleid uitvoeren dat op het
bord van overheden ligt en overheden moeten NGO's niet de wet voorschrijven.
Het gaat immers om zelforganisatie, om het organiseren van countervailing
power.
Het visiedocument onderstreepte ook dat goedbedoelde interventies verstorend
kunnen werken. Ontwikkeling van de civil society is een endogeen en autonoom
proces. De veel geroemde civil society is geen harmonieus geheel, dat enkel
het goede nastreeft. Actief zijn in dat complexe krachtenveld stelt hoge
eisen aan de organisaties uit het Noorden. Ze moeten zelf ook onafhankelijk
en autonoom zijn. Ze moeten bereid zijn beter te luisteren. Ze moeten hun
kennis over zuidelijke organisaties vergroten en relaties op voet van
gelijkwaardigheid vorm kunnen geven, stelt het visiedocument. En ze worden
afgerekend door de overheid. Op hun resultaten en op hun vermogen om te
leren van mislukkingen.
In goed overleg met de MFO's is tegelijkertijd een nieuw beleidskader voor
het MFP opgesteld. Met meer concurrentie. Met een duidelijke afbakening van
taken en verantwoordelijkheden. En met een harde koppeling tussen kwaliteit
van het werk en financiering, in plaats van de starre verdeelsleutel tussen
de zuilen.
Besprekingen zijn nu nog gaande over de twee laatste bouwstenen van het
beleid. De eerste daarvan is de steun aan de kleinere organisaties.
Organisaties die niet actief zijn over de volle breedte - van directe
armoedebestrijding tot en met beleidsbeïnvloeding en dat verspreid over
meerdere regio's - maar die zich toespitsen op een thema. Er is een bonte
lijst organisaties die steun krijgt uit diverse potjes, waarbij niet helder
is op grond van welke criteria de een wel en de ander geen geld krijgt. Wij
moeten als ministerie die helderheid gaan verschaffen. Dat schept nieuwe
kansen. Natuurlijk kan dat ook betekenen dat er organisaties zijn voor wie
de financiering wegvalt of minder wordt. Dat spreekt vanzelf als
vanzelfsprekendheden verdwijnen.
Tot slot is er dan de subsidiering van micro individuele initiatieven. Het
idee is een 'Front Office' op te richten, gerund door de NCDO en de MFO's
dat deze aanvragen gaat afhandelen. Kleine bedragen, korte lijnen, snelle
besluiten, bedoeld om het draagvlak te versterken en dynamiek aan te
brengen. Maar wel met minimumeisen wat betreft de kwaliteit.
Ik zie dit beleidspakket als een uitdagend en inspirerend antwoord op mijn drie kritiekpunten van destijds. Maar u voelt hem misschien al aankomen: oude zorgen verdwijnen om plaats te maken voor nieuwe.
Mijn eerste zorg is van wat de Engelsen zo treffend 'mission creep' noemen. Organisaties hebben de onbedwingbare neiging hun werkterrein uit te breiden en op te rekken, ook als ze daarmee op het terrein van anderen komen. Ik heb me daar in de multilaterale wereld altijd tegen verzet. De Wereldbank, het IMF, de VN-instellingen: ze zijn effectiever en werken beter als ze opereren vanuit een eigen mandaat en een heldere onderlinge taakverdeling. Datzelfde geldt ook voor de wereld van de particuliere organisaties. Dreigt bijvoorbeeld geen overlap tussen de activiteiten van de MFO's, SNV en PSO? Waar houdt het werk van de een op en begint dat van de ander? Uit de werkplannen en toekomstvisies die ik gelezen heb, wordt me dat onvoldoende helder. Wie een te groot pak aantrekt kan zich vol-eten om in dat pak te passen. Maar het lijkt me gezonder een passend pak aan te schaffen.
Mijn tweede zorg blijft het gevaar van aanbodsturing. Het visiedocument hamert op autonomie en ownership van de civil society in het Zuiden. Laten we met zijn allen erkennen dat de hulp via particuliere organisaties in het Zuiden aankomt als gebonden hulp. Dat vergeten we wel eens. Dat schept verplichtingen om extra alert te zijn op het vermijden van aanbodsturing.
Juist hier ligt misschien ook wel de grootste uitdaging voor het
verzelfstandigde SNV. U herinnert zich misschien nog hoe vroeger in landen
als Opper-Volta - zo heette dat toen nog - Nederlandse vrijwilligers in
kleine provincieplaatsen de verschillende instellingen runden. De SNV'er die
de spaarkas moest ondersteunen, werd als directeur aangesproken. Daar zijn
we allang van teruggekomen. Ik wil hier graag onderstrepen dat SNV altijd
voorop heeft gelopen in het debat daarover. Een rol in de voorhoede heeft
gespeeld. De laatste omslag naar de adviseursrol is nu aangebroken.
Versterking van lokale capaciteit is essentieel. Het nieuwe beleid voor
Technische Assistentie wijst het oude aanboddenken af. In hoeverre durven we
straks de keus over welke adviseurs men wil inhuren echt over te laten aan
de partners in het Zuiden?
Mijn derde zorg is de omvang van de financiële claims die ik soms hoor uit
de NGO-wereld. Alsof de bomen tot in de hemel groeien. Iedereen wil meer
geld, lijkt het wel. Ik wil er in dit verband op wijzen dat de afgelopen
jaren voortdurend meer geld naar particuliere organisaties is gegaan. In
2001 in totaal 560 miljoen euro. Ruim zeventig procent daarvan gaat naar de
vijf grootste Nederlandse ontvangers - en daar hoort SNV ook bij. Zo'n 100
miljoen euro - twintig procent - komt terecht bij een zeer divers gezelschap
Nederlandse organisaties. De resterende tien procent (55 miljoen euro) gaat
naar een lange lijst internationale organisaties. In 1998 stond de teller
nog stil bij 418 miljoen euro. In vier jaar een verhoging van bijna dertig
procent. Dat is niet gering, lijkt me. Deze cijfers tonen aan dat ik niet
tegen meer geld ben, maar soms bekruipt me het gevoel alsof dat een doel op
zich is. Er is financiële ruimte, maar dan moeten er eerst goede plannen op
tafel liggen.
Aan SNV nu de spannende opdracht om in dit krachtenveld haar nieuwe rol uit
de verf te laten komen. Ik wil mijn respect uitspreken voor de open,
participatieve en transparante wijze waarop de strategienota van SNV tot
stand is gekomen. Met alle partners, collega organisaties, medewederkers op
hoofdkantoor. De strategische keuze die SNV heeft gemaakt voor met name
institutionele ondersteuning op het meso-niveau lijkt me de goede.
In het bilaterale beleid is een bewuste keuze gemaakt om het aantal landen
en sectoren te beperken en zo onze inzet doelmatiger en doeltreffender te
maken. We sluiten aan bij wat het land zelf wil: de keuze van de sectoren,
het beleid en de uitvoering zijn de verantwoordelijkheid van het land zelf.
Makkelijk gezegd. In de praktijk blijken institutionele ontwikkeling en
capaciteit terreinen waar enorme uitdagingen liggen. Helaas ontbreekt het
landen vaak aan voldoende expertise.
De samenwerkingspartners in deze landen, waaronder ambassades, worstelen
hiermee. Het macroniveau wordt daarbij vaak door de bilaterale donoren
gecoverd en het microniveau door partners van noordelijke NGO's. Het
mesoniveau - dat van provinciale en districtsoverheden en van de grote
koepelorganisaties en intermediaire NGO's - komt er het meest bekaaid af.
Sterke instituties van lokale overheden en civil society op mesoniveau zie
ik als een voorwaarde voor pro poor growth en voor een doelmatige uitvoer
van armoedebeleid. Deze spelen een belangrijke rol in 'service delivery'
naar de armen. Tegelijk zijn ze de spreekbuis en belangenbehartiger van de
armen en hebben ze een beleidsbeïnvloedende rol. In zeer veel Afrikaanse
landen bijvoorbeeld zoekt men naar wegen om de decentralisatie vorm te
geven. Vaak zijn de inspanningen op het nationale niveau ingezet, zonder dat
op de lagere niveaus ondersteuning wordt geboden.
Ik juich het dan ook toe dat SNV - in het verlengde van het bilaterale
sectorbeleid - juist in de capaciteitsopbouw op dit meso niveau een niche
voor zichzelf ziet. Dat SNV zich hierop verder wil specialiseren. De
ervaring die SNV de laatste jaren met decentralisatieprocessen opdeed,
rechtvaardigen die keuze.
Een woord van waardering is op zijn plaats voor de SNV'ers - zowel in Den
Haag als in het veld - en voor de huidige directeur, Thea Fierens. De
laatste jaren is SNV door een diep dal gegaan. Mede dankzij hun inzet is SNV
weer met optimisme en enthousiasme aan de slag. De scheiding is een feit.
Verzelfstandiging gaat met horten en stoten en brengt onzekerheid voor
mensen mee. Ik denk dat er goede afspraken met het ministerie liggen over
onze samenwerking de komende jaren. En dit jaar zullen we ook goede
afspraken moeten maken over het personeel. Er ligt een fantastische
uitdaging. U gaat dit jaar de grote omslag maken naar een adviesorganisatie.
Ik wens u heel veel succes.
===