Partij van de Arbeid

Nadere vragen van de Leden Hamer (PvdA) en Lambrechts (D66) aan de Minister van Onderwijs en Wetenschappen over de declaratie voor de kosten van een opleiding aan buitenlandse studenten in het HBO.

1. Wat was de relatie tussen de briefschrijvers over fraude in het hbo (juni 2001) en eerdere klachten geuit door Delta University in 1996? Waarom was dit een reden om niet direct nadat zij u hadden geinformeerd met de briefschrijvers contact op te nemen? (1)
2. Wat waren precies de klachten van Delta University destijds? Waarop hadden zij betrekking? Hoe is de betreffende klacht uit 1996 afgehandeld? (1)
3. Is onze informatie juist dat het Ministerie van OCenW in een brief gedateerd op 11 juni 2001 (2) aan de Hogescholen heeft gevraagd met spoed mee te werken aan het onderzoek van HOBEON omdat de ambitie was de Tweede Kamer nog in juli nader te informeren? Betekent dit dat de onderzoeksopdracht al in juni 2001 aan HOBEON Management Consult werd verstrekt? Zo niet, wat was dan de grondslag voor de brief van het Ministerie aan de instellingen?
4. Wat is de reden dat u ons in uw beantwoording van de vragen op 22 november laat weten dat het HOBEON onderzoek pas aan het einde van het jaar zou worden afgerond? Waarom is de Tweede Kamer niet, zoals de ambitie was, in juli 2001 geinformeerd? Wat is de reden dat u ons heeft meegedeeld dat het onderzoek pas in oktober 2001 is gestart en niet in juni 2001? 5. Kunnen wij op grond van de brief van 11 juni 2001 en uw antwoorden afleiden dat er vertraging in het onderzoekstraject is ontstaan? Zo ja, wat was hiervoor de reden? Zijn er verschillen tussen de onderzoeksvragen opgesteld in juni en de onderzoeksvragen uit oktober? Zo ja, Wat zijn deze verschillen? Kan de kamer de beschikking krijgen over de opdracht van 11 oktober 2001 aan HOBEON? (3)
6. Is het juist dat er overleg heeft plaats gevonden met de hogescholen of de HBO-Raad over de onderzoeksvragen? Heeft dit nog tot wijzigingen geleid? Zo ja, welke? Op welk moment heeft dit overleg plaats gehad? 7. Kunt u aangeven waarom in afwijking van de door uw genoemde argumenten in oktober 2001 toch een gesprek heeft plaats gevonden met de briefschrijvers?
8. Wat was het verschil tussen de "enige concrete informatie"(1) die in oktober 2001 werd gegeven en de informatie die op 14 november 2001 aan de accountantsdienst ter beschikking is gesteld? Over welke onderdelen van het verslag van het gesprek van 12 oktober 2001 is met de briefschrijvers enkele malen overleg is gevoerd?. Is het mogelijk dat de Kamer het uiteindelijke verslag van dit gesprek ontvangt?
9. Op basis waarvan concludeert u dat de beschuldiging van lekken door uw ministerie door de briefschrijvers is ingetrokken en dat zij daarvoor excuses hebben aangeboden? Hoe valt dit te rijmen met de officiele klacht die door de briefschrijvers op 7 januari 2002 is ingediend? 10. Wat is de reden dat het ministerie op 10 januari 2002 de briefschrijvers uitnodigt om hen te informeren over de stand van zaken van het onderzoek van de accountantsdienst, alsmede over eventuele gerezen misverstanden? Waarom worden de briefschrijvers voor dit gesprek pas worden uitgenodigd, nadat zij een officiele klacht hebben ingediend?



11. Hoe verhoudt zich het geven van informatie over de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek door accountantsdienst aan de briefschrijvers met de eerder door u beschreven zorgvuldigheid in de richting van de betrokken instellingen?
12. Wat is de relatie tussen de opdracht die uw wilt verstrekken aan de taskforce Rekenschap (4) om ook te kijken naar mogelijke versoepeling van als knellend ervaren regels en uw conclusie aan de Kamer op grond van het voorlopig onderzoek "dat men er soms vanuit gaat dat alles is toegestaan wat niet expliciet verboden is" en dat men "creatief met de uitleg van de regelgeving om gaat"?
13. Kan de Kamer nog voor de behandeling van de wetsvoorstellen "bachelor-master", "accreditatie in het hoger onderwijs" en "wijziging WHW" op de hoogte worden gesteld van de definitieve opdracht van de taskforce en de wijze waarop deze uitgevoerd zal worden?

1 4 . Is het mogelijk dat u deze vragen per ommegaande beantwoordt?

Noten:

1. verwijzing naar de beantwoording van vraag 3, 4 en 8 naar aanleiding van de kamervragen Hamer en Lambrechts van 20 november 2001, op 22 november 2001 (nr. 303)
2. kenmerk brief 11 juni 2001: HBO/FI/2001/22368
3. verwijzing naar antwoord 8, beantwoording 22 november 2001

(4) verwijzing naar nader antwoord, 21 december 2001