Wageningen Universiteit

persbericht Wageningen Universiteit

14 januari 2002 / nr. 002

Nederlandse melkveehouders zien het niet uitsluitend zwart-rood

Volop mogelijkheden voor kruisingen tussen melkveerassen

In de Nederlandse melkveehouderij is meer belangstelling voor kruisingen tussen rassen dan tot nu toe werd aangenomen. Bijna 17% van de melkveehouders is reeds aan het kuisen en nog eens 17% heeft het serieus overwogen. Daarnaast geeft 43% van de veehouders met een raszuivere veestapel aan direct over te stappen als blijkt dat het houden van kruislingen economisch gezien interessanter is. Onder deze potentiele gebruikers is het kruisen met de veerassen Brown Swiss en Jersey het meest populair. Bijna 70% van de veehouders geeft aan weinig tot geen waarde te hechten aan de kleur van hun veestapel. Het lijkt daarom niet waarschijnlijk dat de veelal veronderstelde emotionele binding met kleur (zwart- of roodbont) een belemmering vormt om te gaan kruisen. Dit zijn enkele conclusies uit het onderzoek dat student Dierwetenschappen Harmen Endendijk, in het kader van een afstudeervak, heeft uitgevoerd bij de leerstoelgroepen Dierlijke productiesystemen en Fokkerij en genetica van Wageningen Universiteit. Het onderzoek wordt maandag 14 januari gepresenteerd. Voor zijn onderzoek heeft hij in samenwerking met LTO Nederland ruim 150 Nederlandse melkveehouders bereid gevonden een vragenlijst terug te sturen. Verder zijn interviews afgenomen bij negen fokkerij-organisaties. De uitkomsten zijn spectaculair omdat tot nu toe werd aangenomen dat kruisingen in de toekomstige Nederlandse melkveehouderij slechts een marginale rol zouden gaan spelen.

Kruisingseffect
Aanleiding voor het onderzoek is het gegeven dat gekruiste dieren een positieve bijdrage leveren aan de vitaliteit van de veestapel. Zowel op het gebied van gebruikseigenschappen als productie-efficientie presteren ze vaak beter dan hun raszuivere voorouders. Een bekend effect onder genetici dat 'heterosis' wordt genoemd. In de pluimvee- en varkenshouderij is dit gegeven zelfs een van de redenen dat er onderscheid gemaakt wordt tussen fokbedrijven en houderijbedrijven. Op de fokbedrijven worden de zuivere lijnen gehouden en verbeterd, terwijl op de houderijbedrijven met kruislingen wordt geprofiteerd van het kruisingseffect. Ook in de gewasveredeling is het gebruik van kruisingen bekend: veredelaars telen zuivere lijnen, akkerbouwers verbouwen de hybriden die hieruit voortkomen. In de Nederlandse melkveehouderij wordt echter vrijwel uitsluitend gewerkt met raszuivere Holsteinkoeien. Het risico van inteeltdepressie is hierbij een serieus punt van aandacht. Het werken met kruisingen vormt hiertegen een probaat middel. Bovendien bieden kruisingssystemen voor fokkerij-organisaties een mogelijkheid hun eigen markt te beschermen. In het huidige systeem ontbreekt deze mogelijkheid, omdat superieure koeien en stieren van een organisatie via zonen of dochters in relatief korte tijd ook beschikbaar komen voor andere organisaties.

Uit het onderzoek van Endendijk blijkt in ieder geval dat melkveehouders veel minder bezwaren hebben tegen kruisingen dan vaak wordt verondersteld. Zo vormt de kleur of de uniformiteit in formaat van de veestapel slechts voor een minderheid van de veehouders een bezwaar. Ook neemt 75% van de veehouders nooit aan shows of keuringen deel en slechts een kleine minderheid van degene die wel deelnemen noemen dit als een belemmering om te gaan kruisen. Het grootste deel van de veehouders (56%) heeft een voorkeur voor het kruisen tussen rassen. Dit is in tegenspraak met de toekomstvisie van de fokkerij-organisaties die vrijwel allemaal kiezen voor een systeem van kruisen tussen verschillende lijnen binnen een ras. Het overgrote deel van de fokkerij-organisaties denkt dat het aandeel gekruiste melkkoeien in Nederland de komende tien jaar marginaal blijft.

Het onderzoek van Harmen Endendijk is begeleid door dr.ir. Ab Groen, onderzoeker bij de leerstoelgroep Fokkerij en genetica, en prof.dr.ir. Akke van der Zijpp (hoogleraar dierlijke productiesystemen).