---

Kamervragen en antwoorden
---

Milieujaarverslag 2000 van het ministerie van Defensie

09-01-2002

In reactie op uw schrijven van 7 november jl. bied ik u hierbij de antwoorden aan op de vragen over het milieujaarverslag 2000 van het ministerie van Defensie.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,

H.A.L. van Hoof

Antwoorden op vragen van de Vaste commissie over het milieujaarverslag 2000 van het ministerie van Defensie (Def-01-143)

1. Tijdige implementatie lijkt haalbaar, desondanks blijven grote inspanningen nodig. Welke krijgsmachtdelen lopen op dit moment achter en wat doet de regering daaraan? (blz. 1) 6. Voor 1 januari 2003 moeten alle beleidsterreinen over milieuzorgsystemen beschikken. Wordt deze doelstelling gehaald? Zo nee, waarom niet? Hoe worden tot die tijd de te realiseren maatregelen beoordeeld? (blz. 11) 11. De aansturing van de invoering van de systemen heeft bij vrijwel alle krijgsmachtdelen er toe geleid dat de personele capaciteit is uitgebreid om snelle invoering van deze systemen te kunnen waarborgen. Zijn er mensen van buitenaf gehaald om dit te doen? Hoe staat het met de draagkracht van de diverse onderdelen? (blz. 14) 17. Kan de regering aangeven of er voldoende benodigd personeel en financiële middelen ingezet wordt om de vereiste prioriteit in planning en uitvoering van de milieuzorgsystemen te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? (blz. 15)

Antwoord:

Alle defensieonderdelen zijn begonnen met de implementatie van milieuzorgsystemen. Deze implementatie is gericht op het halen van de milieuzorgdoelstelling: het beschikken over een certificeerbaar milieuzorgsysteem per 1 januari 2003. In het algemeen is geconstateerd dat het behalen van deze doelstelling forse inspanningen in vooral personele zin vergt. Alle beleidsterreinen hebben inmiddels de benodigde financiële middelen vrijgemaakt om deze inspanning op te brengen. Bij verschillende defensieonderdelen zijn nieuwe functies gecreëerd om de invoering van het milieuzorgsysteem te realiseren. Deze worden gevuld met extern geworven personeel. Bij andere onderdelen zijn voor de invoering van de milieuzorgsystemen tijdelijk externe krachten ingehuurd ter ondersteuning van het vaste personeel. Door het scheppen van extra formatieplaatsen en de inhuur van externe deskundigheid is voorkomen dat de organisatie onder te hoge druk is komen te staan.

Met uitzondering van de Koninklijke landmacht gaan alle beleidsterreinen er van uit dat de doelstelling op het gebied van milieuzorg gehaald wordt. De landmacht sluit enige vertraging niet uit omdat vanwege krapte op de arbeidsmarkt onvoldoende mensen aangetrokken kunnen worden om de plannen op alle locaties tijdig in te voeren. Het plan dat nu wordt uitgevoerd gaat echter nog steeds uit van realisatie voor 1 januari 2003.

De uitvoering van de maatregelen wordt als volgt gemonitored. Gedurende het jaar rapporteren de eenheden aan de leiding van de beleidsterreinen. Deze doen vervolgens verslag aan de politieke leiding in de zogenoemde TOP rapportages. Daarin is een paragraaf "milieu" opgenomen, waarin de vorderingen op gebied van milieuzorg worden weergegeven.

2. Wanneer denkt de regering het NMP 4 te implementeren? (blz. 7)

Antwoord:

Defensie zal implementatie van de voor dit departement relevante doelstellingen binnen de daarvoor in het NMP 4 aangegeven termijnen uitvoeren. Het ministerie van VROM coördineert de uitvoering van het NMP 4.

3. Is de genoemde volgorde van de vijf prioriteiten van het 6e milieuactieprogramma EU2000 de volgorde van belangrijkheid? Waarom wordt bijvoorbeeld het afvalbeheer niet als eerste prioriteit genoemd? (blz. 8)

Antwoord:

Neen. De volgorde van aandachtsgebieden is overgenomen uit het 6e milieuactieprogramma van de Europese Commissie. De hoofdlijnen van nationaal en internationaal beleid zijn weergegeven om de inspanningen van Defensie in dit kader te kunnen plaatsen. In het jaarverslag wordt geconstateerd dat Defensie in het eigen beleid aan elk van deze aandachtspunten aandacht schenkt. Voor Defensie bestond geen inhoudelijke reden om aan afvalbeheer een bepaalde plaats op het lijstje toe te kennen.

4. Op welke onderdelen gaat de KMar in haar eigen beleid verder dan andere krijgsmachtonderdelen? (blz. 10)

Antwoord:

De Koninklijke marechaussee gaat op de volgende punten verder dan het officiële defensiebeleid:

* De marechaussee beschikt reeds over een gecertificeerd milieuzorgsysteem, terwijl de algemene defensiedoelstelling luidt een certificeerbaar systeem per 1 januari 2003 te hebben; * De marechaussee stelde zich in 2000 tot doel het papierverbruik ten opzichte van 1999 met 5% te verminderen, een volumereductie van afval ten opzichte van 1998 met 5% en het vrijkomen van gevaarlijk afval door hergebruik en recycling terug te dringen. Defensie als geheel stelt zich over 2001 slechts ten doel een kwantitatief en kwalitatief overzicht te hebben van de afvalstromen.

De marechaussee gaat bij de genoemde doelstellingen dus sneller respectievelijk specifieker te werk dan in de Defensie Milieubeleidsnota 2000 is verwoord.

5. De Dienst Facilitaire Zaken van de Centrale Organisatie (CO) is aan het eind van het verslagjaar gecertificeerd volgens de ISO 14001 norm. Vooralsnog maken het primaire proces van het kerndepartement en de andere objecten van de CO geen deel uit van het milieuzorgsysteem. Wat is het nut van de certificering? (blz. 11)

Antwoord:

Het facilitaire proces is in kaart gebracht en voldoet aan de ISO14001 norm. Over de milieubelasting van dit deel van de centrale organisatie bestaat voldoende inzicht inzichtelijk en deze is onder controle. Met behulp van het gecertificeerde milieuzorgsysteem wordt thans verder gewerkt aan het terugdringen van de milieubelasting. Tevens wordt door de certificering ervaring opgedaan die het certificeerbaar maken van de overige delen van de organisatie in de toekomst kan bespoedigen.

6. Voor 1 januari 2003 moeten alle beleidsterreinen over milieuzorgsystemen beschikken. Wordt deze doelstelling gehaald? Zo nee, waarom niet? Hoe worden tot die tijd de te realiseren maatregelen beoordeeld? (blz. 11)

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 1

7. Waar ligt het aan dat het Systeem Milieuzorg KL nog niet voldoende in de commandantenlijn en op de werkvloer bekend is? (blz. 12)

Antwoord:

De invoering van milieuzorg raakt de bedrijfsvoering van elke eenheid binnen de Koninklijke landmacht. Om de noodzakelijke uniformiteit te bereiken is in 1999 een handboek milieuzorg van kracht geworden. Dat handboek heeft in het rapportagejaar nog niet de vereiste aandacht gekregen, waardoor de bekendheid met dit handboek tekort schoot. Inmiddels is die aandacht, ook die van commandanten, sterk toegenomen.

8. Waarom is de Koninklijke Marechaussee reeds ISO 14001 gecertificeerd en andere diensten of onderdelen niet? (blz. 13)

Antwoord:

De doelstelling van Defensie is dat alle onderdelen per 1 januari 2003 een certificeerbaar milieuzorgsysteem hebben. De Koninklijke marechaussee loopt met de certificering dus enkele jaren vooruit. Een belangrijke reden voor de marechaussee om over te gaan tot certificering was de voorbeeldfunctie die dit krijgsmachtdeel zich toedicht als milieuhandhavende instantie.

De andere krijgsmachtdelen zijn groter en complexer dan de marechaussee. Hierdoor kost de invoering van milieuzorgsystemen meer tijd. Zij richten zich op het halen van de doelstelling per 1 januari 2003. Defensie bevindt zich overigens bij de invoering van certificeerbare milieuzorgsystemen in de voorhoede van de organen van de rijksoverheid. Behalve de marechaussee beschikken tevens de Dienst Facilitaire Zaken van de Centrale Organisatie (zie vraag 5) en de Logistieke Divisie Rhenen van de Koninklijke luchtmacht over een ISO14001 certificaat.

9. Wat houdt een Energie Actieprogramma (EAP) precies in? (blz. 13)

Antwoord:

Het Energie Actieplan van de Koninklijke marechaussee omvat technische en organisatorische maatregelen die moeten leiden tot vermindering van het energieverbruik.

10. Kan de regering de visie over de samenwerking en afstemming tussen de 'gast' en 'gastheer' de Kamer doen toekomen? (blz. 13)

Antwoord:

Ja. Deze visie is bij deze antwoorden gevoegd.

11. De aansturing van de invoering van de systemen heeft bij vrijwel alle krijgsmachtdelen er toe geleid dat de personele capaciteit is uitgebreid om snelle invoering van deze systemen te kunnen waarborgen. Zijn er mensen van buitenaf gehaald om dit te doen? Hoe staat het met de draagkracht van de diverse onderdelen? (blz. 14)

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 1

12. Wegens problemen met de personele bezetting zijn steekproefsgewijs enkele audits uitgevoerd. Kan de regering aangeven hoeveel audits niet uitgevoerd zijn? (blz. 14)

Antwoord:

Het gaat hier om het auditschema van de Koninklijke marechaussee, waarvan in overleg met de certificerende instanties, 27 van de geplande 44 audits niet zijn uitgevoerd. De omvang van de door de marechaussee uitgevoerde steekproef was echter voldoende om het milieuzorgsysteem te kunnen beoordelen. Daarnaast heeft de marechaussee per 1 januari 2001 een full-time auditor aangesteld, waardoor volledige realisatie van het auditplan in de toekomst is gewaarborgd.

13. Welke knelpunten heeft de externe audit bij de Koninklijke Marechaussee opgeleverd en hoe worden deze in 2001 opgelost? (blz. 14)

Antwoord:

In de meeste gevallen betroffen de tekortkomingen het niet uitgevoerd hebben van eerste- en tweedelijnscontroles. De opmerkingen hadden vooral betrekking op actualisatie van de milieudossiers en het niet voorhanden hebben van de juiste artikel veiligheidsinformatiebladen (AVIB's). De maatregelen om deze tekortkomingen weg te nemen zijn binnen de afgesproken termijn genomen. De getroffen maatregelen zijn geaccordeerd door de externe auditor, hetgeen is vastgelegd in de conclusie van het rapport van KEMA.

14. Hoeveel incidenten inzake milieuklachten hebben zich bij de Koninklijke Landmacht voorgedaan? Wat waren hiervoor de oorzaken? Hoe kunnen in de toekomst de problemen aangepakt c.q. verkleind worden? (blz. 14)

Antwoord:

In 2000 zijn 15 milieuklachten ingediend over activiteiten van de Koninklijke landmacht. Bij vrijwel alle klachten ging het om geluidsoverlast. Alle indieners van klachten zijn geïnformeerd over de afdoening van hun klacht. In het afdoeningstraject is door het bevoegde gezag in circa de helft van de gevallen een onderzoek ingesteld; uit die

onderzoeken bleek dat in alle gevallen binnen de kaders van de van kracht zijnde milieuvergunning was gehandeld.

Het ministerie van VROM heeft bij de inrichtingen waarover zij het bevoegd gezag uitoefent in 2000 circa 40 controles en hercontroles uitgevoerd. De daarbij geconstateerde manco´s waren van organisatorische of technische aard. Ook andere bevoegde gezagsorganen (gemeentes en waterschappen) voerden controles uit. In alle geconstateerde gebreken werd tijdig voorzien, zonder dat bestuurlijke maatregelen hoefden te worden genomen.

Verder zijn in 2000 door de landmacht ruim 80 milieu-incidenten geregistreerd (40 minder dan in 1999). Bij bijna driekwart van deze incidenten was sprake van lekkage van vloeistoffen zoals olie of koelvloeistof uit een voertuig of uit ander materieel. Een tweede categorie van incidenten behelst de dumping van afvalstoffen op oefenterreinen. Het betrof hier in alle gevallen dumping door derden (bouwafval, schroot etc.).

Lekkages zijn niet altijd te voorkomen, hoewel in de opleiding van bedieners en monteurs ruim aandacht wordt geschonken aan deze problematiek. Bovendien wordt in de reguliere milieucursussen veel aandacht besteedt aan de heldere procedures en de daarbij behorende meldingen met als doel de slagvaardigheid bij het voorkomen van bodemverontreiniging te vergroten.

15. Welke maatregelen zijn genomen om klachten inzake geluidsoverlast te ondervangen? (blz. 14) 32. Wat gaat de Koninklijke Luchtmacht, naast het isolatieprogramma doen om het aantal klachten inzake geluidsoverlast te verminderen? (blz. 26) 33. Vindt de regering het niet beter te streven naar daling van het niveau van geluidhinder? Zo nee, waarom niet? (blz. 26)

Antwoord:

In de afgelopen jaren zijn voor de betreffende inrichtingen geluidszones en milieuvergunningen vastgesteld. Defensie houdt zich aan de daarin vastgelegde geluidsbelasting. Ook buiten die inrichtingen wordt geprobeerd geluidsoverlast zoveel mogelijk te beperken. Beperking van de geluidsoverlast zal echter niet overal mogelijk zijn zonder nadelige gevolgen op te roepen voor de operationele inzetbaarheid en de geoefendheid van de krijgsmacht. In die gevallen heeft operationele inzetbaarheid en geoefendheid prioriteit.

Voor het vliegverkeer bestaan regels ter beperking van geluidshinder. Waar mogelijk worden lokale vliegprocedures aangepast. Tevens wordt bij de militaire luchtvaartterreinen een geluidsisolatieprogramma uitgevoerd door het aanbrengen van geluidswerende voorzieningen aan bestaande woningen, scholen en medische inrichtingen.

Voorts is communicatie met omwonenden voor alle beleidsterreinen een speerpunt. Er wordt voorlichting gegeven aan individuele klagers (waarvoor de Koninklijke luchtmacht een 0800-nummer heeft geopend) en aan de bij de vliegbases en -kampen functionerende Commissies Overleg en Voorlichting Milieuhygiëne (COVM). Ook worden afwijkende activiteiten vooraf bekend gemaakt. Jaarlijks wordt de geluidsproductie van de vliegbases en -kampen gerapporteerd aan de COVM's en worden - indien nodig en mogelijk - corrigerende maatregelen genomen.

Vliegers en andere betrokkenen worden periodiek geïnformeerd over binnengekomen klachten en over de gegevens van de gemeten vliegprofielen. De geluidsbelasting per vliegbasis wordt tweemaal per jaar gedurende een week gecontroleerd. Indien bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten blijkt dat van procedures is afgeweken, worden de vliegers over hun gedrag ter verantwoording geroepen.

Daarnaast zijn in het kader van de terugdringing van grondgebonden geluid de nodige maatregelen genomen. Deze betreffen het gebruik van proefdraai-inrichtingen, alsmede aanpassingen van de bedrijfsvoering m.b.t. overig proefdraaien (bijvoorbeeld inzake de richting waarin vliegtuigen zich opstellen en het beperken van locaties voor proefdraaien en tijden waarop kan worden proefgedraaid.

16. Kan de regering per krijgsmachtdeel aangeven welke vorderingen er inzake de milieuzorgsystemen in het verslagjaar zijn gemaakt? (blz. 15)

Antwoord:

In het verslagjaar 2000 heeft de Koninklijke luchtmacht voorbereidingen getroffen om te komen tot een certificeerbaar milieuzorgsysteem. Hiertoe is het project CIMIL (Continuering Invoering Milieuzorgsysteem) opgezet. Het bijbehorende plan van aanpak geeft aan welke stappen in elke fase worden gezet om per 1 januari 2003 een certificeerbaar milieuzorgsysteem te verwezenlijken.

Bij de Koninklijke landmacht is in het verslagjaar een aanzet gegeven tot het actualiseren van het handboek milieuzorg met als doel dit handboek beter te laten aansluiten op de bedrijfsvoering op de werkvloer. Daarnaast is binnen vele eenheden een begin gemaakt met het schrijven van milieu-uitvoeringsprogramma's.

In januari 2000 is de Koninklijke marine begonnen met de implementatie van het nieuwe Arbo- en milieumanagementsysteem (AMMS). De oprichting van de Arbo- en milieuorganisatie is inmiddels grotendeels gerealiseerd. Tevens zijn Arbo- en milieu-opleidingen opgezet of geactualiseerd. Inmiddels hebben de meeste functionarissen die met Arbo- of milieuzorg te maken hebben, een opleiding gevolgd. Daarmee verloopt de implementatie volgens plan.

Het milieuzorgsysteem van de Koninklijke marechaussee is op 1 januari 2000 gecertificeerd volgens de ISO14001 norm (zie vraag 4).

De vorderingen bij de Centrale Organisatie bestaan uit het verder uitbouwen van het milieuzorgsysteem voor de facilitaire processen van de onder de Centrale Organisatie ressorterende gebouwen (zie vraag 8). De beleidsdirecties dienen nog te beginnen met het opbouwen van een certificeerbaar milieuzorgsysteem. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid begin volgend jaar geschieden.

In 2000 heeft ook het Defensie Interservice Commando de eerste stappen gezet van het plan van aanpak milieuzorg DICO. Per eenheid is aan de hand van een zogeheten initiële audit geïnventariseerd wat het milieuzorgstartpunt is. Met het oog op de diversiteit van bedrijfsactiviteiten tussen de eenheden, is per bedrijf vastgesteld met welke activiteiten het best kan worden gestart om de grootste effectiviteit te bereiken. Om inzicht te krijgen in de relevante milieuaspecten binnen de organisatie is in het algemeen begonnen met de uitvoering van een inventarisatie van de milieuaspecten .

17. Kan de regering aangeven of er voldoende benodigd personeel en financiële middelen ingezet wordt om de vereiste prioriteit in planning en uitvoering van de milieuzorgsystemen te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet? (blz. 15)

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 1

18. Waarom zijn defensiespecifieke omrekeningsfactoren, zoals de emissie van straaljagervliegtuigen, niet gebaseerd op externe onderzoeksrapporten? (blz. 16)

Antwoord:

De kennis van specifiek Defensie materieel is vaak zeer specialistisch. Voor het in kaart brengen van de milieubelasting van dit materieel kan daarom lang niet altijd van extern onderzoek gebruik worden gemaakt. Hooguit kan men te rade gaan bij andere Defensie organisaties, zoals die in andere NAVO-lidstaten. In het geval van jachtvliegtuigen is de informatie over de emissies indertijd beschikbaar gesteld door de fabrikant van de motoren.

19. Waarom wordt bij uitzending naar het buitenland niet alle milieubelasting meegenomen in de rapportage? (blz. 16)

Antwoord:

In de Defensie Milieubeleidsnota 2000 zijn de verantwoordelijkheden met betrekking tot het terugdringen van de milieubelasting aangegeven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen lokale en mondiale milieuproblemen. In tegenstelling tot de verslaglegging over de milieubelasting binnen Nederland, wordt bij defensieactiviteiten buiten Nederland alleen gerapporteerd over milieubelasting met een mondiaal effect, bijvoorbeeld de uitstoot van CO2 (broeikaseffect). Indien de milieubelasting een lokaal karakter heeft, zoals het ontstaan van afval bij uitzendingen en oefeningen, wordt hierover niet gerapporteerd. Uitgangspunt is dat de rapportage over deze lokale milieubelasting voor rekening komt van het land waar deze ontstaat en haar uitwerking heeft. Anders zouden bovendien dubbeltellingen optreden.

20. Wanneer kan de Kamer verwachten dat ook andere onderdelen van Defensie, met uitzondering van de Koninklijke Marechaussee, een accountantsverklaring bij haar milieugegevens zullen leveren? (blz. 17)

Antwoord:

De Defensie Accountantsdienst heeft de verzameling van gegevens over het verslagjaar 2000 geanalyseerd en geëvalueerd. Daarbij zijn per beleidsterrein de in het verslag genoemde aandachtsgebieden aangegeven. Aan het opheffen van de vastgestelde tekortkomingen wordt gewerkt. Defensie streeft ernaar dat de Defensie Accountantsdienst over de milieugegevens over 2002 defensiebreed een verificatiemededeling kan verstrekken.

21. Welke maatregelen neemt de regering om de kwaliteit van de registratie van gegevens, die op enkele fronten is afgenomen, weer toe te laten nemen? (blz. 17)

Antwoord:

De registratie van de milieugegevens zal bij de beleidsterreinen verder in de bestaande bedrijfsvoeringstructuur geïntegreerd worden en in eerste instantie door interne controle geverifieerd worden. Daarnaast toetst de Defensie Accountantsdienst jaarlijks de opzet en werking van de meet- en registratiesystemen en de betrouwbaarheid van de gegenereerde gegevens.

22. Welke maatregelen zijn mogelijk ter verbetering van de verzameling van milieugegevens in uitzendgebieden? (blz. 18)

Antwoord:

Het registreren van milieugegevens in uitzendgebieden is lastig omdat de omstandigheden minder goed gecontroleerd kunnen worden. Het opzetten van een goed meet- en registratiesysteem vergt een aantal jaren. Die tijd ontbreekt vaak bij uitzendingen. Ook is de Nederlandse krijgsmacht in het buitenland afhankelijk van het aanleveren van gegevens door derden waardoor de volledigheid en betrouwbaarheid van de gegevens niet kan worden gegarandeerd.

Defensie streeft naar verbetering door in de voorbereiding van uitzendingen meer rekening te houden met de registratie van milieugegevens, rekening houdend met de omstandigheden ter plaatse. Met dit doel worden afspraken met lokale partners gemaakt.

23. Waar ligt het aan dat de registratie van ozonlaagaantastende stoffen niet bij alle defensieonderdelen voldoende geborgd is? Wat wordt hieraan gedaan? (blz. 20)

Antwoord:

Een milieuzorgsysteem garandeert dat in de bedrijfsvoering de aandacht voor milieuaspecten volledig is geïntegreerd. Een meet- en registratiesysteem maakt het mogelijk de milieubelasting van de eigen bedrijfsvoering in kaart te brengen, via een proces van meten, registreren, verwerken, verifiëren en rapporteren van milieugegevens. In 2000 waren deze meet- en registratiesystemen bij een aantal defensieonderdelen echter nog niet volledig ingericht, waardoor onvolkomenheden in de rapportage konden ontstaan. Dit deed zich onder meer voor bij de registratie van de ozonlaagaantastende stoffen.

In 2001 heeft de Defensie Accountantsdienst de gegevensverzameling bij alle krijgsmachtdelen beoordeeld en aan elk krijgsmachtdeel concrete aanbevelingen gedaan om de gegevensverzameling te verbeteren en de betrouwbaarheid te verhogen. Alle krijgsmachtdelen implementeren deze aanbevelingen, zodat de betrouwbaarheid van de gegevens groter wordt.

24. In welke dienstauto's heeft het gebruik van Single Fuel Concept brandstof problemen veroorzaakt? (blz. 20)

Antwoord:

Het Single Fuel Concept gaat uit van gebruik van F63 (kerosine). Dit gebruik van kerosine leidt evenwel tot een aanzienlijk prestatieverlies bij een aantal voertuigen die met een dieselmotor zijn uitgerust. Zo hebben trekker-oplegger combinaties problemen bij het invoegen op de autosnelweg wat tot verkeersonveilige situaties kan leiden. Bij Leopard 2 gevechtstanks heeft het gebruik van F63 een verminderde operationele inzetbaarheid tot gevolg. Civiele personenwagens met een modern motormanagementsysteem kunnen in het geheel niet op kerosine rijden. Om die reden hebben de civiele personenauto's in het verslagjaar reguliere diesel getankt. Ten gevolge van deze problemen heeft de Bevelhebber der Landstrijdkrachten het integrale gebruik van kerosine tijdelijk opgeschort.

25. Wat houdt het tectyleren van terreinwagens in? (blz. 21)

Antwoord:

Tectyleren is het aanbrengen van een antiroest middel op het chassis van het voertuig. Dit behoort tot de normale onderhoudsprocedure en wordt periodiek uitgevoerd. De reden dat in 2000 vrijwel alle terreinwagens van de Koninklijke landmacht zijn getectyleerd is dat deze vrijwel allemaal tegelijkertijd in dienst zijn genomen en daarom ook ongeveer tegelijkertijd aan deze onderhoudsbeurt toe waren.

26. Welke stoffen vallen onder de groepering Vluchtige Organische Stoffen (VOS), waarvan de emissie in 2000 een aanzienlijke toename heeft laten zien? (blz. 21)

Antwoord:

De definitie van vluchtige organische stof (VOS) is volgens het Besluit vluchtige organische stoffen Wms (Wet milieugevaarlijke stoffen):

"stof van organische oorsprong die bij een temperatuur van 293,15 K een dampspanning heeft van ten minste 10 Pa dan wel een overeenkomstige vluchtigheid heeft bij de specifieke gebruiksomstandigheden"

Deze Vluchtige Organische Stoffen, ook wel niet-methaan houdende koolwaterstoffen genoemd, komen onder meer vrij bij toepassing van oplosmiddelen, zoals terpentine, wasbenzine, (schoonmaak)petroleum en glasreiniger, en bij toepassing van oplosmiddelhoudende producten, zoals verf en tectyl.

27. Waarom is niet voor alle locaties van de Koninklijke Landmacht volledige opgaaf gedaan naar het totale energieverbruik? Hoe wordt dit in de toekomst opgelost? (blz. 22)

Antwoord:

In het verslagjaar ontstond een incompleet beeld van de energiegegevens omdat in de laatste maanden van het verslagjaar op sommige locaties de meters niet meer zijn afgelezen. Dit werd veroorzaakt door een reorganisatie bij het Nationaal Commando (NATCO). Tevens ontbrak informatie afkomstig van rekeningen omdat deze door de leverancier direct naar het Betaal Servicecentrum van de Koninklijke landmacht werden gezonden, zonder dat gegevens over het energieverbruik door een milieufunctionaris waren

geregistreerd. Inmiddels is de reorganisatie bij NATCO voltooid en is in schriftelijke procedures vastgelegd welke taken door welke medewerkers moeten worden uitgevoerd.

Tevens wordt bij Defensie op dit moment voor 170 grote locaties een project van centrale elektriciteitsbemetering, Dit hangt samen met de wettelijke invoering van een vrije energiemarkt met ingang van 2002. De verbruiksgegevens van deze locaties worden in een centraal gegevensbestand opgeslagen en zijn op elk moment opvraagbaar. Voor die locaties is een volledige opgave vervolgens gewaarborgd.

28. Welke maatregelen neemt Defensie om duurzame energie te stimuleren? Streeft Defensie ernaar om in 2001 het percentage duurzame energie boven de 1% van het totaal te laten zijn? (blz. 23)

Antwoord:

In de Defensienota 2000 is onder de naam "Beleidsintensivering Milieu" een reeks gelden opgenomen. Deze reeks loopt van 5 miljoen gulden in 2000 via 10 miljoen in 2001 en 15 miljoen in 2002 op naar 20 miljoen gulden jaarlijks vanaf 2003. Dit budget wordt grotendeels besteed aan nieuwe projecten op het gebied van duurzame energie en energie efficiency bij de krijgsmachtdelen. Deze gelden zijn de afgelopen jaren gebruikt voor de financiering van zonnecellen en zonneboilers op een groot aantal terreinen. Ook is met behulp van deze financieringsbron warmtekrachtkoppeling toegepast. In de komende jaren is onder meer de plaatsing van zonnecollectoren en windturbines voorzien. Defensie wil onder andere met deze inspanningen bereiken dat in 2004 in 4% van het energiegebruik op onroerend goed door duurzame energie wordt voorzien (DMB 2000).

De doelstelling uit de Defensie Milieubeleidsnota 2000 is overigens inmiddels voorbijgestreefd door de doelstelling op het gebied van duurzame energie in het NMP 4. Die stelt dat voor 2005 hetzij via eigen opwekking hetzij door inkoop bij alle rijksdiensten het percentage elektriciteitsverbruik dat is opgewekt met hernieuwbare energie moet toenemen tot tenminste 50%,. Dit heeft er toe geleid dat Defensie op grote schaal groene stroom gaat inkopen. Op 15 november jl. sloot het ministerie een contract met een grote energieleverancier waarin is opgenomen dat Defensie in 2002 70.000.000 kWh groene stroom zal afnemen. Dit is ± 20% van het totale elektriciteitsverbruik van Defensie. Deze hoeveelheid groene energie vertegenwoordigt op haar beurt circa 3% van het totale energieverbruik in het onroerend goed van Defensie, dat naast elektriciteit ook het verbruik van aardgas, huisbrandolie en propaan omvat. Deze ontwikkeling zal in de daaropvolgende jaren, binnen de randvoorwaarden die zijn geschetst in het NMP4, worden voortgezet.

29. Wat doen de drie defensieonderdelen (Landmacht, Marine en Luchtmacht) om lozing van industrieel afvalwater op het oppervlaktewater te verminderen c.q. te voorkomen? (blz. 24)

Antwoord:

Vermindering en/of voorkoming van deze lozingen vindt vooral plaats door middel van de zogeheten bronaanpak. Bronaanpak betekent dat materieel wordt vervangen door nieuw materieel met een geringere milieubelasting. Tevens wordt de lenswaterreiniger op schepen vervangen en uitgerust met een membraamfilter, waardoor slechts schoon lenswater wordt geloosd. Tenslotte wordt tijdens oefeningen het voor bluswater gebruikte oppervlaktewater grondig gereinigd voordat het in de bodem wordt teruggeleid.

Los van de bronaanpak staat dat de lozing van industrieel afvalwater gebonden is aan de voorschriften die zijn opgenomen in de verleende vergunningen uit hoofde van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. In technische zin betekent dit dat gebruik wordt gemaakt van o.m. olie-waterafscheiders, cadmiumafvangers, voertuigwasplaatsen en geavanceerde waterzuiveringsinstallaties.

30. Wat is de invloed van besparingsmaatregelen op het totale energieverbruik van Defensie? Wat betekent dit voor het totale energieverbruik van Defensie? (blz. 25)

Antwoord:

Zoals in het verslag is aangegeven (blz. 25), is het totaal verbruik energie in 2000 9% lager uitgevallen dan in 1999. In absolute cijfers is dit een daling van 1,3 miljoen GJ. Deze teruggang is het gevolg van het optreden van een combinatie van drie factoren: een relatief warme winter (waardoor minder stookkosten optreden), afstoten van complexen (minder gebouwen) en energiebesparende maatregelen. Er bestaat nog geen inzicht in de bijdrage die de besparingsmaatregelen aan de vermindering hebben geleverd. Aangezien de verbruikscijfers pas enkele jaren worden bijgehouden en is geconstateerd dat deze gegevens nog niet geheel betrouwbaar zijn, is het te vroeg om harde conclusies aan de daling in het verbruik te verbinden. Voor het trekken van conclusies zijn langere tijdreeksen vereist, waarin bovengenoemde factoren "uitgemiddeld" raken.

31. Wat gaat de regering (met name de minister van Defensie en de minister van VROM) doen om het aantal locaties voor plaatsing van windturbines te stimuleren? Kan in samenspraak met gemeenten en provincies de ernstige beperkingen door met name planologische randvoorwaarden verminderd worden? (blz. 26)

Antwoord:

Namens de regering hebben onlangs de ministers van VROM en EZ en de staatssecretarissen van Verkeer en Waterstaat, LNV en Defensie de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW) ondertekend. De andere partijen bij deze overeenkomst waren het samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg (IPO) namens de provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) namens de gemeentes. De partijen streven ernaar dat op 31 december 2010 tenminste1500 megawatt aan windvermogen op provinciaal ingedeeld territoir, inclusief provinciaal ingedeelde grote wateren, zal zijn opgesteld. Deze overeenkomst onderstreept het streven van de regering om de opwekking van windenergie te stimuleren. Ook provincies en gemeenten hebben hiermee hun bereidheid getoond om het gebruik van windenergie te stimuleren.

De doelstelling van Defensie binnen de BLOW luidt zo mogelijk een vermogen van 20 Megawatt aan windenergie door plaatsing op defensieterreinen te realiseren.

32. Wat gaat de Koninklijke Luchtmacht, naast het isolatieprogramma doen om het aantal klachten inzake geluidsoverlast te verminderen? (blz. 26)

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 15

33. Vindt de regering het niet beter te streven naar daling van het niveau van geluidhinder? Zo nee, waarom niet? (blz. 26)

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 15

34. Waarom is de afronding van het isolatieprogramma in 2000 niet volledig gelukt? Is het inmiddels wel afgerond? Zo nee, waarom niet? (blz. 26)

Antwoord:

Het geluidsisolatieprogramma is in het jaar 2000 om een aantal redenen niet voltooid. De belangrijkste daarvan zijn vertraging in de voorbereiding, het bieden van een herkansing aan eigenaren van woningen die in een eerder stadium geen belangstelling hadden voor het doen aanbrengen van geluidwerende voorzieningen en de omstandigheid dat moeilijk uit te voeren woningen in de afgelopen jaren naar het einde van het isolatieprogramma zijn doorgeschoven. De isolatie van de laatste woningen wordt thans in uitvoering genomen. De oplevering kan rond de zomer van 2002 plaatsvinden, zodat de daaraan gekoppelde onderhoudstermijn eindigt rond de zomer van 2003. Omdat de geluidszone voor vier vliegvelden nog niet definitief is vastgesteld en voor verschillende vliegvelden geldt dat de gemeenten de geluidszones nog niet hebben opgenomen in hun bestemmingsplannen blijft onzekerheid bestaan over de plicht tot isolatie van een aantal woningen aan de rand van de 40 kosteneenheden-contouren.

35. Wanneer verwacht de regering de afronding van de zogeheten Ke-zone? (blz. 26)

Antwoord:

Naar verwachting zullen de zoneringsprocedures ingevolge de Luchtvaartwet voor de militaire luchtvaartterreinen Eindhoven, De Peel, Volkel en Woensdrecht in 2003 worden voltooid. Voor de overige vliegbases en voor de marinevliegkampen zijn de kosteneenheden-zones al definitief vastgesteld.

36. Welke middelen zullen, gezien het verbod op het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen, gebruikt gaan worden? (blz. 27)

Antwoord:

Het beheer van verhardingen en halfverhardingen op defensieterreinen wordt veranderd. Om de groei van onkruid tegen te gaan zullen straten vaker worden geveegd. Ook zal de bestrating die niet of nauwelijks wordt gebruikt worden verminderd, zodat deze ook niet meer onderhouden hoeft te worden. Op plaatsen waar groei van onkruid onacceptabel is zullen aanvullende middelen worden ingezet, zoals borstelmachines en onkruidbranders.

37. Welke krijgsmachtdelen zijn gestart met het terugdringen van het gebruik van enkele milieugevaarlijke stoffen? Welke stoffen zijn het? Waarom zijn niet alle krijgsmachtdelen hiermee gestart? (blz. 27)

Antwoord:

De Defensie Milieubeleidsnota 2000 stelt zich als eerste ten doel inzichtelijk te maken op welke plaatsen 23 milieugevaarlijke stoffen binnen de defensieorganisatie voorkomen. Deze lijst van prioritaire stoffen is in overleg met het Ministerie van VROM vastgesteld. Deze inventarisatie moet in 2002 zijn beëindigd. Vervolgens zal een doelstelling voor het terugdringen van het gebruik van gevaarlijke stoffen worden geformuleerd.

De inventarisatie van een aantal milieugevaarlijke stoffen die op deze lijst voorkomen (waaronder asbest en PCB's) is inmiddels voltooid. Voor deze stoffen zijn saneringsprogramma's gestart.

Conform de DMB2000-doelstelling inventariseren de krijgsmachtdelen thans alle stoffen binnen hun organisatie, waaronder dus uiteraard ook de milieugevaarlijke stoffen.

De landmacht zal de inventarisatie van milieugevaarlijke stoffen in 2002 afronden. Waar technisch mogelijk en operationeel verantwoord worden deze stoffen vervangen en/of in gebruik beperkt. Inmiddels zijn alle chromaathoudende verven en kobalthoudende droogpatronen uitgefaseerd en vervangen. Ook worden reinigingsmiddelen op basis van alifatische koolwaterstoffen (een soort olieproducten) vervangen door middelen op basis van een mengsel van water en zeep. De marechaussee volgt dit beleid van de landmacht.

De marine voltooit eind 2001 het project Stoffen Inventarisatie en Registratie Arbo en Milieu (SIRAM), waarmee de gevaarlijke bedrijfsstoffen die bij de marine in gebruik zijn in kaart zijn gebracht.

De luchtmacht verricht zo'n inventarisatie als onderdeel van het project "Inventarisatie en registratie toxische en milieugevaarlijke stoffen" (ITOMIS), dat eind 2002 zal zijn voltooid. Pas als duidelijk is welke stoffen in welke toepassingen gebruikt worden zullen prioriteiten worden gesteld bij de terugdringing van het gebruik van die stoffen.

De Centrale Organisatie inventariseert alle reinigingsmiddelen die worden gebruikt. Deze middelen worden vervolgens ingedeeld in drie groepen: rood, geel en groen. Voor middelen in de rode groep wordt naar alternatieven gezocht.

38. Defensiebreed is een inventarisatie uitgevoerd voor asbest en PCB's. Met name asbest kan een grote invloed hebben op de saneringskosten. Wat zijn de uitkomsten van de inventarisatie voor asbest en PCB's? (blz. 27) 42. Wat zijn de kosten van de verwijdering de komende vijftien jaar van resterend, niet gevaarlijk asbest? (blz. 29)

Antwoord:

De urgente asbestvoorkomens zijn reeds in of voor 2000 gesaneerd. Het overige asbest zal de komende 15 jaar in het kader van groot onderhoud worden verwijderd. De totale kosten van deze asbestsanering bedragen vanaf 2001 ongeveer 170 miljoen gulden (77 miljoen euro). Deze bedragen zijn reeds in de plannen en begrotingen van de beleidsterreinen opgenomen.

Op basis van de uitkomsten van de PCB-inventarisatie zijn alle transformatoren die PCB's houdende olie bevatten, vervangen. PCB's houdende verlichtingsarmaturen worden vervangen bij het regulier geplande groot onderhoud.

39. Waarom wordt de totale hoeveelheid afval verwijderd zonder dat er een meting van de hoeveelheid plaatsvindt? Wanneer zal dit worden aangepast? (blz. 28) 40. In 2001 zal Defensie al haar afvalstromen kwalitatief en kwantitatief in beeld hebben gebracht, inbegrepen industrieel afvalwater. Is deze ambitieuze doelstelling haalbaar (gebleken)? (blz. 28)

Antwoord:

Het is niet zo dat alle afval zonder te wegen (dat wil dus zeggen meting) wordt verwijderd. Een aantal afvalstromen werd al gewogen. Verder wordt op dit moment door de betreffende beleidsterreinen onderzocht op welke wijze meer inzicht kan en moet worden verkregen in de hoeveelheden vrijkomend afval. Dit heeft inmiddels tot het vernieuwen van een aantal contracten geleid, zodat verschillende afvalstromen in de toekomst wél gewogen worden

Streven blijft om in 2001 de afvalstromen kwalitatief in beeld te krijgen, conform de doelstelling van de Defensie milieubeleidsnota 2000. Defensie acht deze doelstelling haalbaar voor alle onderdelen behalve de landmacht. Hoewel deze in 2001 aanzienlijke vorderingen heeft gemaakt, zal dat krijgsmachtdeel de doelstelling niet volledig halen. De oorzaak daarvoor ligt enerzijds in de hoge ambitie en gecompliceerdheid van de materie, waarbij dit voor de landmacht als grootste krijgsmachtdeel extra geldt, en anderzijds in een reorganisatie van het Nationaal Commando in 2001.

41. Kan de regering aangeven hoe het komt dat bij inspecties zaken zijn geconstateerd die niet in overeenstemming zijn met de geldende vergunningen. Ontbreekt de kennis of zijn andere oorzaken te noemen? Zo ja, welke zijn dit? (blz. 29)

Antwoord:

Er zijn velerlei oorzaken denkbaar dat bij handhavinginspecties zaken zijn geconstateerd die niet in overeenstemming zijn met de geldende vergunningen. Deze variëren van menselijk gedrag en gebrekkige communicatie tot technische onvolkomenheden. Van het ontbreken van kennis is echter geen sprake.

Voor een aantal veel voorkomende handhavingsthema's wordt nu onderzocht hoe naleving van de vergunningen kan worden bevorderd. Ook wordt gewerkt aan een reguliere inspectiesystematiek waardoor tekortkomingen eerder worden geconstateerd.

42. Wat zijn de kosten van de verwijdering de komende vijftien jaar van resterend, niet gevaarlijk asbest? (blz. 29)

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 38

43. Kan de regering aangeven wat verdere uitbreiding van integraal waterbeheer defensiebreed inhoudt? (blz. 29)

Antwoord:

Verdere defensiebrede uitwerking van het integraal waterbeheer houdt in dat niet alleen bij de landmacht, maar defensiebreed pilots zullen worden uitgevoerd op het gebied van integraal waterbeheer. Met integraal waterbeheer wordt het streven bedoeld om diverse aspecten van het watergebruik te optimaliseren. Zo wordt getracht het verbruik van leidingwater te verminderen door gebruik van regenwater en zogenaamd 'grijs water'. Tevens wordt de scheiding tussen schoon water en vuil water nagestreefd, zodat er minder schoon regenwater in het (vuil water) riool verdwijnt. Ook het lokaal laten inzijgen van regenwater behoort tot de mogelijkheden. De uitkomsten van de pilots zullen naast elkaar worden gelegd om conclusies te kunnen trekken. De pilots lopen van eind 2001 tot 2003 en zullen voor de volgende beleidsperiode nader uitgewerkte doelstellingen op het gebied van waterbeheer opleveren.

Relatie Hoofdgebruiker - Deelgebruiker

Bedrijfsinterne Milieuzorg Defensie

Milieuzorg Defensie

Eén van de pijlers van de Defensie Milieubeleidsnota 2000 (DMB 2000) is de opzet en invoering van een certificeerbaar milieuzorgsysteem volgens ISO 14001, vóór 1 januari 2003. Bij ieder beleidsterrein lopen inmiddels projecten om deze doelstelling te realiseren. De in te voeren systemen verschillen onderling omdat er tussen de verschillende beleidsterreinen en ook binnen elk beleidsterrein afzonderlijk inhoudelijke verschillen zijn voor wat betreft milieubelasting, relevante milieuaspecten en te nemen maatregelen.

Alle beleidsterreinen zijn begonnen met de invoering van de milieuzorgsystemen. De vorderingen bij de invoering verschillen nogal. Duidelijk is dat de tijdige invoering een strakke uitvoering van de planningen noodzakelijk maakt waarbij de nodige prioriteit aan personeel en financiële middelen wordt gegeven.

Elk beleidsterrein is zelf verantwoordelijk voor het halen van de doelstelling van de DMB 2000. Er zijn zoals gezegd grote onderlinge verschillen tussen eenheden, zeker waar het de verschillende beleidsterreinen betreft. Hoewel in principe een blauwdruk op hoofdlijnen gebruikt kan worden, zullen er per eenheid verschillen in het zorgsysteem kunnen zitten. Daarnaast is er regelmatig verweving tussen onderdelen van de verschillende beleidsterreinen. Dit is het geval wanneer een eenheid van het ene beleidsterrein te gast is op een locatie waarvan een ander beleidsterrein hoofdgebruiker is. In die gevallen zullen de systemen op elkaar afgestemd moeten worden.

Doel van het document

Dit document is bedoeld als leidraad voor eenheden die op een locatie te gast zijn (deelgebruiker) bij een ander beleidsterrein (hoofdgebruiker). Het beschrijft op hoofdlijnen de samenwerking tussen de hoofdgebruiker en de deelgebruiker.. De samenwerking op het gebied van milieuzorgsystemen moet voorkomen dat er dubbeltellingen ontstaan bij de vaststelling van de totale milieubelasting door Defensie of dat effecten nergens worden meegeteld. Tevens is essentieel om verantwoordelijkheden duidelijk af te bakenen, met name in het licht van de milieuvergunning en de daarin vastgelegde verantwoordelijkheden. De samenwerking en afstemming moeten er toe leiden dat hoofdgebruiker en deelgebruiker zich zowel aan de vigerende wet- en regelgeving op milieugebied als aan de voor de inrichting geldende vergunningsvoorschriften houden. Hierbij dient duidelijk te worden gesteld dat steeds de hoofdgebruiker, zijnde de drijver der inrichting als verantwoordelijk aanspreekpunt voor het bevoegd gezag geldt. Bij het niet naleven van milieuwet- en regelgeving / vergunningvoorschriften zal immers de drijver van de inrichting bestuursrechtelijk worden aangesproken en niet de deelgebruiker.

Verantwoordelijkheden

Elk milieuzorgsysteem moet binnen de bestaande wettelijke kaders passen en rekening houden met specifieke regels. Tevens dienen verantwoordelijkheden en procedures duidelijk omschreven en vastgesteld te zijn. Uitgangspunt daarbij is de toedeling van verantwoordelijkheden in de milieuvergunning waaraan men gehouden is. Door daarop aan te sluiten is afstemming met wet- en regelgeving gewaarborgd.

Invoering per eenheid

Beginpunt van het milieuzorgsysteemtraject is het verkrijgen van inzicht in de relatie tussen hoofdgebruiker en deelgebruiker. Hieronder vallen in elk geval:

* De geldende milieuvergunning (wie is verantwoordelijk voor de vergunning van de inrichting, welke activiteiten mogen in welke mate plaatsvinden, enz.) * Geldende algemene richtlijnen en regels van Defensie (bijv. MP 43-100, DGM aanwijzing Onroerend Goed beleid) * Andere schriftelijke afspraken tussen de partijen (bijv. de acte van ingebruikgeving, acte van overdracht in materieel beheer, huur, dienstverleningsafspraken).

Bovenstaande punten worden gebruikt bij het uitvoeren van een analyse van de situatie uitgaande van de milieuzorg-elementen, opdat vervolgens vastgesteld kan worden waar aanvullende afspraken noodzakelijk zijn (bijvoorbeeld afspraken op het gebied van vergunningsvoorschriften of de milieuaspecten energie en afval).

Bij het opzetten van het milieuzorgsysteem is vervolgens het onderstaande van belang:

1. Hoofdgebruiker van een locatie (doorgaans `drijver der inrichting') Deze hoofdgebruiker is verantwoordelijk voor de naleving van de voorschriften in de milieuvergunning op de betreffende locatie. De veroorzaakte milieubelasting komt in principe voor rekening van het beleidsterrein waarvan de hoofdgebruiker deel uitmaakt. Deze gebruiker zal in ieder geval over een eigen milieuzorgsysteem moeten beschikken, waarin schriftelijk de relatie tot de activiteiten van aanwezige deelgebruikers is omschreven. 2. Deelgebruiker van een locatie

De hoofdgebruiker verzorgt praktische milieuzaken en is tevens eindverantwoordelijk voor het voldoen aan de voorwaarden van de milieuvergunning. De deelgebruiker heeft hierover weinig of geen zeggenschap maar moet te allen tijden voldoen aan hetgeen in de vergunningsvoorschriften is gesteld. Ook de activiteiten van de deelgebruiker worden in een milieuzorgsysteem ondergebracht. Het beleidsterrein waartoe de deelgebruiker behoort zal moeten beslissen over invoering van een algemeen milieuzorgsysteem, waarbinnen de deelgebruikers passen, dan wel of er voor deelgebruikers afzonderlijke milieuzorgsystemen worden ingevoerd. Meedraaien in het milieuzorgsysteem van de tot een ander beleidsterrein behorende hoofdgebruiker is niet mogelijk, aangezien dan niet voldoen kan worden aan het element "controle en aansturing door het management" van de ISO norm.

In principe verschilt de opzet niet veel met die van een eenheid die gevestigd is op een eigen locatie. In elk geval zal door middel van de inventarisatie van milieuaspecten en de vaststelling van de significantie ervan aan elk normelement invulling worden gegeven. Dit moet resulteren in een handboek waarin beschreven staat hoe het systeem is opgebouwd en zal worden beheerd. Daarbij is het belangrijk om te kijken welke activiteiten van de deelgebruiker locatiegebonden en welke niet locatiegebonden zijn (dit is ook in de ISO 14001 norm een gangbaar onderscheid). De locatiegebonden activiteiten komen in principe voor rekening van de milieubelasting van de betreffende locatie. De milieubelasting die met de niet locatiegebonden activiteiten samenhangt komt voor rekening van het beleidsterrein waartoe de deelgebruiker behoort. Tijdens de inventarisatie van relevante milieuaspecten wordt verder vastgelegd dat de eenheid deelgebruiker is op een locatie. Onderdeel van de inventarisatie is in dit geval de invulling van de normelementen in samenspraak met de hoofdgebruiker, om conflicten te voorkomen.

Zowel wanneer het beleidsterrein de gasteenheid onder brengt in een milieuzorgsysteem dat meerdere eenheden omvat, als wanneer gekozen wordt voor een zelfstandig systeem, zullen afspraken moeten worden gemaakt met hoofdgebruikers. Deze afspraken worden vastgelegd in zgn. deelgebruikersovereenkomsten. Er is dan sprake van het afstemmen van milieuzorg van de deelgebruiker op het milieuzorgsysteem van de hoofdgebruiker, in overeenstemming met de geldende milieuvergunning. Deze afspraken worden schriftelijk vastgelegd en opgenomen in de zorgsysteemprocedures of werkinstructies van beide partijen.

Tenslotte zal in overleg de mate van betrokkenheid van de deelgebruiker in het milieuzorgsysteem van de hoofdgebruiker worden vastgesteld

Elk beleidsterrein is zelf verantwoordelijk voor de milieuzorgsystemen van de eigen eenheden. Daarnaast is de vergunninghouder van een inrichting eindverantwoordelijk voor het voldoen aan voorwaarden van de milieuvergunning. Alle partijen hebben dus alle belang bij het schriftelijk vastleggen van afspraken, zodat de verantwoordelijkheden en plichten van elke eenheid voor eenieder duidelijk zijn (incl. de handhaver dan wel certificerende instantie.

Bijlage 1: leidraad ISO 14001 gast en gastheer (naar: leidraad DICO)

ISO element

Te eisen/vragen van Gastheer

(op hoofdlijnen)

Acties Gast

Milieubeleid

Milieubeleidsverklaring

Management statement conformering aan DMB en mil. bel. verkl. van gast

Wet en regelgeving

Schema van wet- en regelgeving, voorschriften geldend voor gasteenheid

Medecontrole op naleving geldende voorschriften.

Milieu-aspecten

Is de milieuaspect inventarisatie uitgevoerd? In hoeverre is de Gast daarin meegenomen?

Zijn er milieu-aspecten verbonden aan het primaire proces van Gast? Zo ja welke?

Doel en Taakstellingen

Wat zijn de doel en taakstellingen? Welk deel dient Gast daaraan bij te dragen?

Confirmatie doel en taakstellingen

Milieuprogramma

Welke relevante milieuprogramma punten zijn voor Gast van belang?

Opname van programmapunten in centraal plannings en begrotingscyclus (indien van toepassing)

Opleiding bewustwording en vakbekwaamheid

Is het noodzakelijk om opleiding te volgen in het kader van het systeem van de host?

In hoeverre wordt Gast betrokken bij het bewustwordingsproces?

Opleiding inventarisatie

Bewustwording stimuleren onder werknemers

Communicatie

Is er een centraal milieu overleg waar de "gasten" op hoogte gehouden worden? Zo niet: op welke wijze vindt informatie voorziening vanuit het Gastheer-zorgsysteem plaats?

Vinden van overlegorganen of media waarbinnen relevante milieu-informatie binnen de eigen organisatie of naar buiten (staf Gast) geventileerd kan worden.

Documentenbeheer.

Zie volgende

Zie volgende

Documentatie van het milieuzorgsysteem

Krijgt Gast ook een handboek? Of in ieder geval die delen die relevant of van toepassing zijn voor Gast?

Keuze handboek ja/nee afhankelijk van omvang organisatie, complexiteit

Beheersing van de werkzaamheden

Welke procedures zijn relevant en van toepassing op Gast? Zijn deze bij Gastheer aanwezig (geborgd)?

Inventarisatie overige milieuactiviteiten binnen Gast, die borging behoeven (bijv. inkoop) (zie ook opmerking mbt milieuaspecten)

Monitoring en Metingen

Hoe wordt er nu gemeten? Gast apart meetbaar? Wat is wenselijk? Milieubelasting met Gastheer mee of rapporteert Gast apart?

Implementatie monitoring en meetregistratiesysteem (de mate is afhankelijk van afspraken met Gastheer)

Registraties

Ontvangt Gast de registraties van monitoring en meten ook?

zie bovenstaand.

Afwijking tekortkomingen en corrigerende maatr.

Procedure aanwezig? Zo ja: geldt dit ook voor de Gast?

Zo niet: criteria vaststellen mbt omgang met en registratie van afwijkingen.

Noodsituaties

Calamiteitenplan aanwezig? Zo ja: kopie. Zo niet: planning opvragen. In hoeverre is Gast in plan verwerkt?

In principe geen aparte milieucalamiteiten procedure. Kennis nemen van aanwezige calamiteiten plan bij Gastheer.

Milieuzorgsysteemaudits

Is er in dit onderdeel een rol weggelegd voor de Gast? Is de Gast opgenomen in het audit traject van de Gastheer?

Registratie resultaten van Gastheer-audit. Jaarlijkse zelf-evaluatie, rapportage staf (Gast).

Beoordeling door de directie

Vindt de directiebeoordeling reeds plaats? Op welk niveau?

Jaarlijkse evaluatie (staf Gast)

Nieuws Ministerie van Defensie