Vrije Universiteit Amsterdam

Informatie voor de pers. Vrije Universiteit Amsterdam. 09/01/2002

Letsel door politiegeweld blijft stabiel

Het aantal burgers dat door politiegeweld letsel heeft opgelopen is de afgelopen jaren niet toegenomen. Dat blijkt uit onderzoek van het politieel geweldgebruik uit de jaren 1998, 1999 en 2000 door het Centrum voor Politiewetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU). De onderzoekers constateerden overigens wel dat de registratie van politiegeweld nog onder de maat is. Het onderzoek werd uitgevoerd in opdracht van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en stond onder leiding van prof.dr. J. Naeyé, hoogleraar strafrecht aan de VU.

De analyse heeft betrekking op de 1.299 aan het ministerie van BZK gerapporteerde gevallen waarin is gebruik gemaakt van het dienstpistool (1208) of waarin letsel "van meer dan geringe betekenis" is ontstaan, bijvoorbeeld als gevolg van de inzet de diensthond (62), gebruik van fysiek geweld (19) en van de wapenstok (5). Het gerapporteerde vuurwapengebruik bestond uit dreigen met het dienstpistool (86 procent), waarschuwingsschoten (8 procent), gerichte schoten (6 procent) en ongewilde schoten (1 procent). Er vielen in de periode 1998-2000 totaal 11 doden door politiekogels en 37 gewonden. Door ander vormen van politieel geweldgebruik vielen er in deze periode vier doden en 88 gewonden.

De belangrijkste bevindingen met betrekking tot het gerapporteerde politiegeweld in de periode 1998-2000 zijn:

* Het absolute aantal burgers dat door politiekogels is gedood of verwond is in de afgelopen 23 jaar gemiddeld niet gestegen.


* Van de 130 gevallen waarin personen ernstig gewond zijn geraakt, was ongeveer de helft het gevolg van de inzet van de diensthond, een derde van schieten met het dienstpistool, en een vijfde van fysiek geweld.


* In 90 procent van de 1299 gerapporteerde gevallen was sprake van situaties waarin politieambtenaren door burgers werden bedreigd, bijv. met een vuurwapen (49 procent), mes (16 procent), fysiek geweld (10 procent), voertuigen (7 procent) of slagwapen (5 procent).


* Vergeleken met de voorafgaande jaren is het aantal meldingen van gericht schieten op personen in rijdende auto"s in de onderzochte periode meer dan gehalveerd.


* Van de 154 gevallen waarin is geschoten met het dienstpistool, is maar drie maal (2 procent) geschoten door een vrouwelijke politieambtenaar. Dat is naar verhouding weinig omdat het executief politiepersoneel voor circa 16 procent uit vrouwen bestaat.

Driekwart van de 49 geweldmeldingen met ernstig, zwaar of dodelijk letsel ten onrechte niet aan het ministerie van BZK gerapporteerd. Die zaken zijn wel onderzocht door de rijksrecherche. Door deze onderrapportage heeft de minister van BZK geen betrouwbaar actueel overzicht met betrekking tot juist de meest ingrijpende gevallen van politieel geweldgebruik.

De onderzoekers doen drie aanbevelingen:

* Het verdient aanbeveling te onderzoeken hoe het criterium "letsel van meer dan geringe betekenis" (artikel 17 lid 2 Ambtsinstructie 1994) in de praktijk van de geweldrapportage wordt toegepast en of het criterium nadere toelichting of uitwerking behoeft. De politieambtenaar is namelijk verplicht aan de minister van BZK geweldaanwendingen te rapporteren wanneer "letsel van meer dan geringe betekenis" is toegebracht. Op grond van de circulaire van 20 april 1994 is letsel dat niet tot ziekenhuisopname leidt per definitie gering letsel. Dat betekent dat bepaalde soorten letsel zoals een hersenschudding of ernstige beetwonden die poliklinisch worden behandeld, formeel niet behoeven worden gerapporteerd aan het ministerie van BZK. In zijn aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer van 8 januari 2002 legt de minister van BZK deze aanbeveling naast zich neer. De definitie van "meer dan gering letsel" zoals voorgesteld door de werkgroep wijziging Ambtsinstructie 1994 is volgens de minister afdoende. Deze definitie is evenwel nimmer geïmplementeerd als gevolg waarvan tot 21 augustus 2001 volgens de vigerende meldingsformulieren de oude definitie van toepassing was. De circulaire van 20 april 1994 is weliswaar op 21 augustus 2001 - dat wil zeggen na de afronding van dit onderzoek - vervangen door een nieuwe regeling Melding geweldaanwendingen, maar in deze nieuwe regeling ontbreekt een definitie van "letsel van meer dan geringe betekenis", evenals in de op 16 juli 2001 gewijzigde Ambtsinstructie 1994. Dat betekent dat de politie thans geweldaanwendingen moet rapporteren zonder dat het onderscheidend criterium "letsel van meer dan geringe betekenis" nader is toegelicht.


* Het verdient aanbeveling de wenselijkheid te onderzoeken om de politieregio"s te verplichten een jaarverslag te maken waarin alle geweldmeldingen worden beschreven en verantwoord. Per ministeriële regeling is namelijk wel het meldingsformulier voorgeschreven, maar de registratie daarvan wordt overgelaten aan de korpschef. Aan de hand van de aanbevolen jaarverslagen zouden ook de geweldaanwendingen met gering letsel in beeld kunnen worden gebracht. Bovendien kan met behulp van deze jaarverslagen worden vastgesteld of de daarvoor in aanmerkingen komende geweldaanwendingen inderdaad zijn gerapporteerd aan de minister van BZK.


* Het verdient aanbeveling éénmalig bijvoorbeeld met betrekking tot de geweldaanwendingen in het jaar 2000 de aard en omvang van het politieel geweldgebruik zo precies mogelijk in beeld te brengen. Door het politieel geweldgebruik in het jaar 2000 zo precies mogelijk in beeld te brengen, kan een betrouwbare basis worden gelegd voor trendmatige analyses in de komende jaren.