Meer ruimte voor scholen om kwaliteit onderwijs op hoog peil te brengen
Wetenschappelijk Instituut bepleit kleinere scholen
Scholen krijgen met leerlingen, ouders, onderwijsgevenden en schoolbesturen de ruimte om de kwaliteit van het onderwijs op hoog peil te brengen. Dat is de rode draad in het rapport 'Vertrouwen in talent - ruimte voor onderwijs met een missie-' dat woensdag 9 januari in perscentrum Nieuwspoort is gepresenteerd. Het Wetenschappelijk Instituut doet in het rapport verder voorstellen voor kleinere scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Daarnaast staan in het rapport voorstellen om het aantal leraren te verhogen, het beroepsonderwijs structureel op te waarderen en de verantwoordelijkheid van de ouders te vergroten. In 'Vertrouwen in Talent' staan bijna 50 concrete voorstellen op het terrein van het basis- en voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en het hoger onderwijs.
Het Wetenschappelijk Instituut constateert dat "het broeit in het onderwijs.
Ouders, leraren, schoolbesturen en leerlingen hebben een front gevormd. Zij
vragen daden van de politiek om de achterstanden en tekorten in het
onderwijs aan te pakken. Met geld, menskracht en visie." Het WI stelt dat
investeringen in het onderwijs hard nodig zijn, maar dat een forse
financiële investering alleen niet voldoende is. "Van niet minder betekenis
is de culturele betekenis en de bijdrage aan het onderwijs aan de sociale
samenhang."
"Scholen moeten weer het hart van het onderwijs gaan vormen." Daarom moet
het maatschappelijk ondernemerschap in het onderwijs krachtig gestimuleerd
worden. "Scholen krijgen met leerlingen, ouders, onderwijsgevenden en
schoolbesturen de ruimte om kwaliteit van onderwijs op een hoog peil te
brengen. De condities waaronder scholen dat doen, worden ten dele bepaald
door de overheid. Besturenorganisaties, vakbonden, ouderorganisaties,
onderwijsinnovatieorganisaties, schoolbesturen en schoolteams zijn
medebepalend voor het slagen van het beleid om scholen in staat te stellen
hun verantwoordelijkheid waar te maken."
In financiële zin voldoet Nederland met 5,1 % niet aan het OESO-gemiddelde
van 6%. Het WI stelt in aansluiting op het verkiezingsprogram dan ook voor
in de periode 2002-2006 4 miljard gulden extra te besteden aan onderwijs.
Concrete voorstellen
De visie van het WI leidt tot een reeks van concrete voorstellen op
verschillende terreinen. Hieronder staan de belangrijkste maatregelen
opgesomd.
Algemeen
* Het beroep van leraar wordt gerevitaliseerd door verbetering van
arbeidsvoorwaarden, taak- en functiedifferentiatie,
doorgroeimogelijkheden binnen de beroepsgroep en naar verschillende
onderwijstypen te bevorderen, competenties te belonen en
deskundigheidsbevordering te faciliteren. Hier wordt 1,5 miljard gulden
voor uitgetrokken.
* De sociale partners in het onderwijs kunnen de daadwerkelijke
vergroting van de beleidsruimte voor scholen vergroten door open en
flexibele CAO's te sluiten die ruimte laten voor scholen de
inzetbaarheid van onderwijsgevenden te vergroten.
* Er wordt een mededingingsautoriteit opgericht die bewaakt in hoeverre
er daadwerkelijk sprake is van een schoolkeuze in de regio, of er
sprake is van een gedifferentieerd onderwijsaanbod en of
aanbestedingsprocedures geen farce zijn.
Basis- en voortgezet onderwijs
* Voor investeringen in ICT (infrastructuur en didactiek), verhoging van
de vergoedingen voor schoonmaak en leermiddelen, verbetering van
lokalen en gebouwen, implementatie van kwaliteitszorgsystemen en
verbetering van sportonderwijs wordt 1 miljard gulden uitgetrokken.
* In het basisonderwijs geldt een kerncurriculum dat bestaat uit 50% van
de lestijd. Het kerncurriculum bestaat uit taal, rekenen, schrijven,
kennis van de wereld (nabij en ver), levensbeschouwing, sport en
creatieve vorming. De andere helft van de tijd is het profieldeel waar
scholen zelf de inhoud bepalen van het onderwijsaanbod.
* In het voortgezet onderwijs worden lesroosters en urentabellen
afgeschaft. Het kernleerplan wordt beperkt tot: Nederlands, Engels,
wiskunde, levensbeschouwing, techniek, en natuur- en
maatschappijgeoriënteerde leergebieden waaronder geschiedenis.
* Kwaliteitszorg wordt de verantwoordelijkheid van de scholen zelf. De
overheid stelt de invoering van kwaliteitszorgsystemen als
deugdelijkheidseis. Hiervoor geldt een overgangstermijn van vijf jaar;
* Peuterspeelzalen worden een basisvoorziening waarbij gemeenten en rijk
gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de bekostiging. Voor
professionalisering van de medewerkers en uitbreiding van
peuterspeelzalen wordt 500 miljoen gulden uitgetrokken.
* De stichtingsvrijheid in het basisonderwijs wordt verruimd door de
stichtingsnormengelijk te trekken met de huidige opheffingsnormen.
* De nieuwe maximumnorm voor een basisschool wordt gesteld op maximaal 16
groepen met als richtsnoer 360 leerlingen.
* De institutionele schaal van scholen voor voortgezet onderwijs moet
verkleind kunnen worden. De overheid stelt geen nieuwe normen vast maar
realiseert de condities waardoor scholen kleinere eenheden realiseren.
Belangrijkste aanpassingen betreffen de vaste voet in de bekostiging en
de verruiming van de mogelijkheden van nevenvestiging en dislokaties.
Het stimuleringsbeleid ten gunste van brede scholengemeenschappen wordt
hiermee afgeschaft. Voor de schaalverkleining in basis- en voortgezet
onderwijs en de verruiming mogelijkheden van nevenvestigingen wordt 250
miljoen gulden uitgetrokken.
* Er wordt ruimte geboden aan scholen om een 'proeve van bekwaamheid'
vast te stellen.
De bestuurlijke schaalvergroting in het basisonderwijs wordt krachtig
gestimuleerd.
* In het basisonderwijs wordt lumpsumfinanciering ingevoerd. Het moment
van invoering is afhankelijk van de mate van succes van de bestuurlijke
schaalvergroting. Verschillen in snelheden van invoering past bij de
benadering die scholen centraal stelt.
* De relatie school-ouders wordt op alle niveaus versterkt. Ouderraden
worden verplicht gesteld en tenminste eenderde deel van het
schoolbestuur bestaat uit ouders.
Beroepsonderwijs
* Het beroepsonderwijs krijgt een eigenstandige, en aan het algemeen
vormend onderwijs, gelijkwaardige positie. Voor bevordering van de
doorstroming van VMBO naar HBO en uitbreiding van het werkend leren
wordt 250 miljoen gulden uitgetrokken. De sector beroepsonderwijs
bevordert een doorstroomagenda.
* De bekostiging van het beroepsonderwijs wordt op een niveau gebracht
dat gelijkwaardig is aan het algemeen vormend onderwijs.
* De BVE-sector moet met de sociale partners komen tot een herformulering
van gedetailleerde eindtermen. De 1-op-1-relatie tussen kwalificatie-
en opleidingenstructuur wordt losgelaten. Daarnaast wordt de vrije
ruimte binnen de eindtermen vergroot zodat instellingen zich sterker
kunnen profileren in een dynamische arbeidsmarkt.
* De Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) wordt vervangen door een
wetgevend kader waarin vergaande samenwerking mogelijk gemaakt wordt
tussen het VMBO, BVE en HBO.
Hoger onderwijs
* Het hoger onderwijs krijgt meer ruimte en verantwoordelijkheid om een
vitale rol te vervullen in de kenniseconomie. Voor fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek en hoger onderwijs wordt 250 miljoen gulden
uitgetrokken.
* PABO' s en lerarenopleidingen voor voortgezet onderwijs worden
ingrijpend vernieuwd en aangepast aan het veranderende leraarsberoep.
Duaal leren en het versneld behalen van de leraarscompetentie na
werkervaring in een andere sector worden gestimuleerd.
* De gewenste ontwikkeling naar een systeem van leerrechten dient te
worden uitgewerkt. Het systeem mag geen afbreuk doen aan de kwaliteit
van de opleidingen.
Een studiecommissie onder leiding van prof. dr. Andries Postma is
verantwoordelijk voor het rapport. Het rapport is geschreven door drs. Petra
van de Kwast.