Persbericht 2, 9 januari 2002
EMBARGO TOT WOENSDAG 9 JANUARI 2001, 14.30 UUR
Geringe daling totale productiewaarde vee-, vlees- en eiersector
Door BSE en MKZ wel grote verschillen tussen sectoren
Het jaar 2001 was een bewogen jaar voor de vee-, vlees- en eiersector.
De uitbraak van mond- en klauwzeer (MKZ) raakte de veehouderij
financieel maar ook emotioneel. Daarnaast had de BSE crisis in Europa
een groot effect op de productiewaarde van de rund- en
kalfsvleessector. De schapen- en de pluimveesector profiteerden van de
BSE en MKZ situatie. Dit blijkt uit de `voorlopige jaarcijfers 2001'
van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (PVE). Uit de cijfers
blijkt ook dat de crises geen effect hadden op de consumptie van
vlees.
De bruto productiewaarde van de vee-, vlees- en eiersector daalde
ondanks de crises slechts beperkt met 2% naar 4,8 miljard euro. In
2000 was deze nog met 17% gestegen. In 2001 bedroeg het volume van de
bruto eigen productie circa 2,9 miljoen ton, een daling van 6% ten
opzichte van 2000.
Bruto productiewaarde
In 2001 nam de bruto productiewaarde van rund- en kalfsvlees af met
respectievelijk 47% en 13% naar 330 en 570 miljoen euro. Reden voor
deze daling was de sterk afgenomen vraag naar rund- en kalfsvlees in
Europa door de tweede BSE crisis eind 2000. Ook sloten veel landen
buiten Europa hun grenzen voor Europees rund- en kalfsvlees. Hierdoor,
en vanwege de kostprijsverhogende BSE maatregelen, daalden de
opbrengstprijzen fors zodat veehouders hun dieren langer aanhielden.
Zo nam het aantal runderslachtingen af met 31%. Het aantal
kalverslachtingen daalde met 25%.
De bruto eigen productie van de varkenssector daalde met 5% naar bijna
1,7 miljoen ton. Oorzaken waren MKZ en de structurele daling van de
varkensstapel. Echter door de gestegen varkensprijzen in 2001 steeg de
bruto productiewaarde van de varkenssector met 6% naar bijna 2,6
miljard euro. Zonder de MKZ crisis was die groei nog groter geweest
gelet op de prijsstijging in Europa van 15%.
In 2001 steeg de bruto productiewaarde van de pluimveesector met 15%
naar 778 miljoen euro door de gestegen prijzen als gevolg van de BSE
crisis. De daling van de bruto productiewaarde van de eiersector met
3% naar 340 miljoen euro was het gevolg van het toegenomen aanbod in
de EU. Dit leidde tot een prijsdaling van 9%.
Forse daling uitvoer
In 2001 daalde de totale uitvoer van vee, vlees en eieren met 10% tot
2,1 miljoen ton. Het totale uitvoervolume komt in waarde overeen met
circa 4,9 miljard euro. Dat is een daling van 3,5% ten opzichte van
2000. De stijging van de uitvoerwaarde van de varkenssector (+5%),
schapen- en geitensector (+13%), de pluimveevleessector (+8%) en de
paardensector (+4%) kon de daling van de uitvoerwaarde in de rund- en
kalfsvleessector niet goedmaken (-30%). Ook in de eiersector daalde de
uitvoerwaarde (-7%).
Grote stijging invoer
In 2001 steeg de invoer van producten uit de vee, vlees en eiersector
met 11% tot 760.000 ton. De totale invoerwaarde komt overeen met ruim
1,8 miljard euro. Dit is een stijging van 5% ten opzichte van 2000.
Een toename was vooral te zien bij de invoer van rundvlees en
rundervleeswaren (+17%), pluimveevlees (+7%) en
pluimveevleesbereidingen (+22%). De invoer van levende dieren nam
daarentegen fors af.
Vleesconsumptie stabiel
In 2001 was het vleesverbruik in Nederland met 1,4 miljoen ton gelijk
aan het verbruik in 2000, terwijl de bestedingen met circa 9% stegen.
Per persoon komt het verbruik neer op 86,1 kg (vlees met been). In
2001 werd vooral meer rundvlees (+1,4%) en pluimveevlees gegeten
(+2%). De toename van het rundvleesverbruik in Nederland geeft aan dat
de BSE crisis thans minder effect heeft. De consument heeft vertrouwen
in de getroffen maatregelen. In 2001 werd minder varkensvlees en
varkensvleeswaren geconsumeerd (-2,8%) door de sterk gestegen
winkelprijzen. Het verbruik van eieren is gestegen met 1,6% tot 2,9
miljard stuks. Dit komt neer op 181 stuks per persoon, in 2000 was dit
180.
Afname werkgelegenheid
In 2001 werkten 118.000 mensen in de totale productiekolom, dit is een
daling van 4%. In de primaire sector nam de werkgelegenheid gemiddeld
af met 4%, waarbij de daling in de varkenshouderij het grootst was
(7%). In de veehandel bedroeg de daling van de werkgelegenheid ook 7%.
In de verwerkende industrie nam het aantal werknemers af met 2% als
gevolg van een krimp van de primaire sector. Daarnaast kan voor het
eerst de afname van het aantal werknemers bij de slagers niet meer
worden opgevangen door een verschuiving van de traditionele functie
van slager naar traiteur.