IP/02/13
Brussel, 7 januari 2002
Concurrentiebeleid: nieuwe bekendmaking inzake overeenkomsten van
geringe betekenis (de minimis-bekendmaking)
De Europese Commissie heeft een nieuwe bekendmaking inzake
overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar
beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag ("de
minimis-bekendmaking") vastgesteld. De nieuwe bekendmaking vervangt de
vorige bekendmaking van 1997(1)
. De herziening van de "de minimis-bekendmaking" maakt deel uit van de
doorlichting van de communautaire mededingingsregels door de
Commissie. Doordat in de bekendmaking wordt omschreven wanneer
overeenkomsten tussen ondernemingen niet door het Verdrag worden
verboden, zullen voor de ondernemingen en vooral voor de kleinere
ondernemingen de lasten worden verlicht die voortvloeien uit de
naleving van de regels. Tegelijkertijd behoeft de Commissie nu geen
zaken meer te onderzoeken die vanuit een oogpunt van
concurrentiebeleid niet van belang zijn en zal zij zich derhalve
kunnen concentreren op meer problematische overeenkomsten.
Artikel 81, lid 1, verbiedt overeenkomsten welke de handel tussen
lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten
gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt
wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Het Hof van Justitie van de
Europese Gemeenschappen heeft verduidelijkt dat deze bepaling niet van
toepassing is indien het effect van de overeenkomst op de
intracommunautaire handel of op de mededinging niet merkbaar is. In de
nieuwe bekendmaking kwantificeert de Commissie met behulp van
marktaandeeldrempels wat geen merkbare beperking van de mededinging
is, d.w.z. wat "de minimis" is en derhalve niet wordt verboden door
artikel 81, lid 1.
De nieuwe bekendmaking getuigt van een economische benadering en heeft
de volgende hoofdkenmerken:
De "de minimis"-drempels worden verhoogd tot een marktaandeel van 10%
voor overeenkomsten tussen concurrenten en 15% voor overeenkomsten
tussen niet-concurrenten.
In de vorige bekendmaking waren de "de minimis"-drempels vastgesteld
op een marktaandeel van respectievelijk 5% en 10%. In de nieuwe
bekendmaking worden deze drempels verhoogd tot respectievelijk 10% en
15%(2)
.
Concurrentieproblemen zijn in het algemeen niet te verwachten wanneer
ondernemingen niet een minimale marktmacht hebben. Bij de vaststelling
van de nieuwe drempels is dit in aanmerking genomen, terwijl zij
tegelijkertijd toch laag genoeg blijven om van toepassing te zijn
ongeacht hoe de algemene marktstructuur eruit ziet. Het verschil
tussen de twee drempels dient om even als voorheen in aanmerking te
nemen dat overeenkomsten tussen concurrenten in het algemeen
gemakkelijker tot mededingingsbeperkende effecten leiden dan
overeenkomsten tussen niet-concurrenten.
Voor de eerste maal wordt een marktaandeeldrempel vastgesteld voor
netwerken van overeenkomsten die een cumulatief
concurrentiebeperkend effect hebben.
De vorige de minimis-bekendmaking had geen betrekking op
overeenkomsten op een markt waar "de mededinging wordt beperkt door de
cumulatieve werking van naast elkaar bestaande netten van soortgelijke
overeenkomsten tussen verscheidene producenten of handelaren". Dit
betekende in de praktijk dat ondernemingen in sectoren zoals de bier-
en de benzinesector gewoonlijk niet van de de minimis-bekendmaking
konden profiteren. De nieuwe bekendmaking voert een speciale de
minimis-marktaandeeldrempel van 5% in voor markten waar dergelijke
parallelle netwerken van soortgelijke overeenkomsten bestaan.
De lijst van "hardcore"-restricties is dezelfde als in de
groepsvrijstellingsverordeningen voor respectievelijk horizontale
en verticale overeenkomsten.
De nieuwe bekendmaking bevat een duidelijkere en meer consistente
definitie van de "hardcore"-restricties, d.w.z. de restricties, zoals
vaststelling van de prijzen en verdeling van de markten, die
normaliter altijd verboden zijn ongeacht de marktaandelen van de
betrokken ondernemingen. "Hardcore"-restricties kunnen niet onder de
de minimis-bekendmaking vallen. Voor overeenkomsten tussen
niet-concurrenten heeft de nieuwe bekendmaking de
"hardcore"-restricties van groepsvrijstellingsverordening nr.
2790/1999 voor verticale overeenkomsten(3)
overgenomen. Voor overeenkomsten tussen concurrenten heeft de nieuwe
bekendmaking de "hardcore"-restricties van
groepsvrijstellingsverordening nr. 2658/2000 voor
specialisatieovereenkomsten(4) overgenomen.
Overeenkomsten tussen kleine en middelgrote ondernemingen zijn in
het algemeen "de minimis".
In de nieuwe bekendmaking staat dat overeenkomsten tussen kleine en
middelgrote ondernemingen (KMO's) zelden de handel tussen lidstaten
kunnen beïnvloeden. Overeenkomsten tussen KMO's vallen derhalve in het
algemeen buiten de werkingssfeer van artikel 81, lid 1.
In gevallen die onder de nieuwe bekendmaking vallen, zal de Commissie
noch op verzoek, noch op eigen initiatief een procedure inleiden.
Indien ondernemingen te goeder trouw aannemen dat een overeenkomst
onder de bekendmaking valt, zal de Commissie geen boetes opleggen.
Hoewel de bekendmaking niet verbindend is voor de rechtbanken en
autoriteiten van lidstaten, is zij mede bedoeld als leidraad voor deze
instanties bij de toepassing van artikel 81.
De nieuwe bekendmaking inzake overeenkomsten van geringe betekenis zal
verschijnen in reeks C 368 van 22.12.2001, van het Publicatieblad van
de Gemeenschappen en zal ook te vinden zijn op het internet op het
volgende adres:
http://europa.eu.int/comm/competition/antitrust/deminimis/
(1)
PB C 372 van 9.12.1997, blz. 13.
(2)
Dit impliceert niet dat overeenkomsten tussen ondernemingen waarvan de
marktaandelen de in de bekendmaking vastgestelde drempels
overschrijden, de concurrentie merkbaar beperken. Ook dergelijke
overeenkomsten kunnen slechts een te verwaarlozen effect op de
concurrentie binnen de gemeenschappelijke markt hebben, maar dit kan
slechts van geval tot geval worden beoordeeld. Een dergelijke
beoordeling is vooral van belang voor overeenkomsten die niet vallen
onder een van de groepsvrijstellingsverordeningen van de Commissie.
(3)
Groepsvrijstellingsverordening nr. 2790/1999 van de Commissie, PB L
336 van 29.12.1999, blz. 21.
(4)
Groepsvrijstellingsverordening nr. 2658/2000 van de Commissie, PB L
304 van 5.12.2000, blz. 3.