European Commission

IP/02/14

Brussel, 7 januari 2002

Mededingingsbeleid: Commissie geeft aanzet tot debat over groepsvrijstelling licentieovereenkomsten

De Europese Commissie heeft een evaluatieverslag over de werking van Verordening nr. 240/96 waarin de concurrentievoorschriften voor de toepassing van artikel 81, lid 3 op
technologieoverdrachtovereenkomsten zijn uiteengezet, goedgekeurd. Dit is een belangrijk beleidsterrein aangezien de economische ontwikkeling van de Gemeenschap en haar kansen om gelijke tred te houden met haar concurrenten in de rest van de wereld afhankelijk zijn van de bekwaamheid van de industrie om nieuwe technologieën te ontwerpen en ze op grote schaal te verspreiden. Concurrentie is een van de voornaamste stuwende krachten achter innovatie en om die reden is het belangrijk een juist evenwicht te vinden tussen de bescherming van de concurrentie en de bescherming van intellectuele eigendomsrechten. Het door de Commissie goedgekeurde evaluatieverslag stelt onder meer de behandeling van softwarelicentieovereenkomsten en licentiepools, die steeds belangrijker worden voor de ontwikkeling en de verspreiding van nieuwe technologieën, aan de orde. In haar verslag vraagt de Commissie om opmerkingen over haar concurrentiebeleid inzake licentieovereenkomsten. Na bespreking van het verslag met het bedrijfsleven, consumentenverenigingen en andere belanghebbenden zou de Commissie nieuwe concurrentieregels voor de toepassing van artikel 81 op licentieovereenkomsten voorstellen in de tweede helft van het jaar 2002.

Artikel 81, lid 1) van het EG-Verdrag verbiedt overeenkomsten die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Krachtens artikel 81, lid 3 kan een concurrentiebeperkende overeenkomst van het verbod van artikel 81, lid 1 worden vrijgesteld indien de positieve gevolgen ervan zwaarder doorwegen dan de negatieve. De Commissie kan een groepsvrijstelling verlenen voor categorieën overeenkomsten van dezelfde aard en heeft dit in 1996 gedaan voor bepaalde licentieovereenkomsten door middel van Verordening nr. 240/96 groepsvrijstelling technologieoverdracht ("GVTO) die betrekking heeft op de licentiëring van octrooi- en knowhowrechten.

Het verslag bevat een kritisch onderzoek van de toepassing van en het beleid achter de GVTO. In het verslag worden problemen in verband met licenties inzake intellectuele-eigendomsrechten besproken en erkend dat concurrentiebeleid en innovatiebeleid elkaar aanvullen. Het bevat tevens een vergelijking van de mededingingsrechtelijke benadering van de licentiëring van intellectuele-eigendomsrechten in de Gemeenschap en in de Verenigde Staten.

In het verslag wordt benadrukt dat de GVTO moet worden aangepast om de samenhang met de nieuwe groepsvrijstellingen van de Commissie inzake distributieovereenkomsten(1)
en O&O- en specialisatieovereenkomsten(2), die op een meer economische benadering zijn gebaseerd, veilig te stellen.

Voornaamste bevindingen van het Verslag

Alvorens haar verslag goed te keuren heeft de Commissie een onderzoek verricht waaruit is gebleken dat het bedrijfsleven een herziening van de GVTO zou toejuichen en aandringt op een vereenvoudiging en verduidelijking van de huidige voorschriften.

In het verslag wordt geconcludeerd dat de GVTO criteria gebruikt die eerder verband houden met de vorm van de overeenkomst dan met de daadwerkelijke effecten op de markt. De GVTO vertoont voornamelijk vier tekortkomingen:

* In de eerste plaats is de GVTO te normatief en lijkt zij te functioneren als een keurslijf dat een ontmoedigend effect kan hebben op efficiënte transacties en de verspreiding van nieuwe technologieën kan belemmeren.

* In de tweede plaats heeft de GVTO alleen betrekking op bepaalde octrooi- en knowhowlicentieovereenkomsten. Dit enge toepassingsgebied lijkt steeds meer onbruikbaar om complexe moderne licentieovereenkomsten (zoals poolingovereenkomsten, softwarelicenties die betrekking hebben op auteursrechten) te behandelen.

* In de derde plaats worden een aantal beperkingen thans als onrechtmatig beschouwd of van de groepsvrijstelling uitgesloten zonder passende economische rechtvaardiging. Het betreft inzonderheid bepaalde beperkingen die verder reiken dan het toepassingsgebied van de in licentie gegeven intellectuele eigendomsrechten (bijvoorbeeld niet-concurrentiebedingen, koppelverkoop). In termen van economische analyse kunnen dergelijke beperkingen de efficiëntie bevorderen of de concurrentie beperken afhankelijk van de concurrentierelatie tussen de partijen, de marktstructuur en de marktmacht van de partijen.

* In de vierde plaats breidt de GVTO, doordat zij voornamelijk op de vorm van de overeenkomst is toegespitst, het voordeel van de groepsvrijstelling uit tot situaties waarvan niet altijd kan worden aangenomen dat zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3 omdat de overeenkomstsluitende partijen concurrenten zijn of omdat zij een sterke positie op de markt innemen. Het verlenen van een exclusieve licentie kan bijvoorbeeld ernstige afschermingseffecten sorteren wanneer een exclusieve licentie wordt verleend aan een dominante producent waardoor andere ondernemingen geen toegang krijgen tot technologie die hun toetreding tot de markt zou bevorderen.

Discussiepunten

In het verslag worden de belanghebbenden uitgenodigd opmerkingen te maken over een aantal punten:

* Moet de werkingssfeer van de GVTO die nu slechts van toepassing is op octrooien en knowhow worden uitgebreid tot auteursrechten, modelrechten en merken? Deze kwestie is van bijzonder belang voor een aantal sectoren, onder meer de software-industrie, die afhankelijk is van een keten auteursrechtlicenties voor productie en distributie.

* Moet de GVTO ook betrekking hebben op licentieovereenkomsten tussen meer dan twee ondernemingen, zoals licentiepools? Dergelijke regelingen zijn steeds belangrijker geworden voor de industrie gezien de groeiende complexiteit van nieuwe technologieën. In dit verband zij opgemerkt dat meerpartijenlicenties de efficiëntie en de concurrentie kunnen bevorderen inzonderheid wanneer de exploitatie van de nieuwe technologie niet mogelijk zou zijn zonder alle octrooien die in de pool zijn ingebracht. Meerpartijenlicenties kunnen echter ook ernstige concurrentiebeperkende effecten sorteren inzonderheid wanneer de overeenkomst betrekking heeft op concurrerende technologieën of wanneer van de leden wordt vereist dat zij elkaar tegen minimumkosten of op exclusieve basis licenties verlenen voor huidige en toekomstige technologie. In dergelijke omstandigheden kunnen meerpartijenovereenkomsten een kartel verhullen, leiden tot afscherming en de stimulans van de partijen om zich in te laten met O&O, beperken en aldus de innovatie vertragen.
* Een mildere benadering van licentieovereenkomsten tussen niet-concurrenten. Er wordt algemeen erkend dat exclusieve licenties in het algemeen de efficiëntie en de concurrentie bevorderen voor zover de partijen onderling in een verticale relatie staan, dit wil zeggen geen concurrenten zijn. Wanneer de houder van een intellectueel eigendomsrecht niet over productie- of distributieactiva voor de in licentie gegeven producten beschikt, is het efficiënter een licentie te verlenen aan iemand die wel over die activa beschikt. Exclusiviteit kan noodzakelijk zijn om de licentienemer te beschermen tegen parasitair gebruik (free riding) van zijn investeringen of om voor beide partijen de noodzakelijke stimulansen in het leven te roepen zodat zij in bijkomende verbeteringen zouden investeren.
* Een voorzichtiger aanpak van licentieovereenkomsten tussen concurrenten. Overeenkomsten tussen concurrenten kunnen uit het oogpunt van de mededinging aanleiding geven tot een aantal bedenkingen indien de licentie de concurrentie verhindert die bij ontstentenis van de licentie plaats had kunnen vinden tussen de licentiegever en de licentienemer. Enerzijds zullen exclusieve licenties vaak leiden tot een marktverdeling via de toewijzing van gebieden of afnemers, inzonderheid wanneer de licentie wederzijds is of de exclusiviteit eveneens betrekking heeft op niet in licentie gegeven concurrerende producten. Productiequota die in licentieovereenkomsten zijn overeengekomen tussen concurrenten, kunnen gemakkelijk leiden tot een onvervalste productiebeperking. Anderzijds kan de exclusiviteit onder bepaalde omstandigheden, inzonderheid bij licentiëring aan een gemeenschappelijke onderneming en niet-wederzijdse licentiëring, niet alleen leiden tot een verlies van interbrandconcurrentie maar ook efficiëntievoordelen meebrengen. Om na te gaan of de negatieve effecten op de concurrentie zwaarder doorwegen dan de efficiëntievoordelen moet rekening worden gehouden met de marktmacht van de partijen en de structuur van de door de overeenkomst beïnvloede markten.

Dit verslag zal worden gepubliceerd en is reeds beschikbaar op het volgende internetadres:
http://europa.eu.int/comm/competition/antitrust/technology_transfer/

Opmerkingen bij dit verslag kunnen tot uiterlijk 26 april 2002 aan de Commissie worden toegestuurd.

(1)
Groepsvrijstellingsverordening 2790/1999 van de Commissie, PB L 336 van 29.12.1999, blz. 21.

(2)
Groepsvrijstellingsverordeningen 2658/2000 en 2659/2000 van de Commissie, PB L 304 van 5.12.2000, blz. 3 en blz. 7.