zeescheepvaart. Willekeurige afschrijving
zeeschepen
Belastingdienst/Centrum voor proces- en
productontwikkeling, domein winstbelastingen
Besluit van 27 maart 2001, nr. CPP2001/366M
De directeur-generaal Belastingdienst heeft
namens de staatssecretaris van Financiën het
volgende besloten.
Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de
toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen
inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van
het besluit van 4 november 1996, nr. DB96/3720M
dat gold voor de toepassing van de Wet op de
inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964).
De vragen en toelichtingen die onder de Wet IB
2001 niet langer van belang zijn, zijn niet
opgenomen.
1. Inleiding
Met betrekking tot de mogelijkheid om de winst
uit zeescheepvaart forfaitair vast te stellen
zijn mij diverse vragen voorgelegd. De
antwoorden op die vragen zijn hierna opgenomen.
2. Tonnagegrondslag artikel 3.22,
eerste lid, van de Wet IB 2001
In artikel 3.22, eerste lid, van de Wet IB 2001
is de toepassing van de artikelen 3.8 tot en met
3.20 en 3.25 tot en met 3.65 van de Wet IB 2001
uitgesloten. Dit betekent dat bijvoorbeeld de
aftrekbeperkingen van de gemengde kosten en de
herinvesteringsreserve buiten werking zijn
gesteld.
3. Tonnagegrondslag artikel 3.22,
eerste lid, van de Wet IB 2001
Een fiscale eenheid voor de
vennootschapsbelasting kan zowel winst uit
zeescheepvaart genereren als winst uit andere
activiteiten. Een fiscale eenheid dient voor de
tonnagegrondslag één keuze te maken voor al haar
zeescheepvaartactiviteiten. Het is derhalve niet
mogelijk een fiscale eenheid aan te gaan tussen
een moeder die winst uit zeescheepvaart behaalt
en die wel heeft geopteerd voor de
tonnagegrondslag en een dochter die eveneens
winst uit zeescheepvaart behaalt en die dat niet
heeft gedaan of omgekeerd.
Toelichting
Bij moeder- en dochtermaatschappij moeten
dezelfde bepalingen van toepassing zijn bij het
bepalen van de winst. In dit kader wil dit
zeggen dat winst uit zeescheepvaart bij zowel
moeder als dochter òf op grond van de
tonnagegrondslag òf volgens het gewone regime
wordt bepaald. Bij uitsluitend andere
activiteiten is er geen probleem omdat de
daarmee te behalen winst zowel bij moeder als
dochter volgens dezelfde bepalingen - een keuze
is daar immers niet mogelijk - wordt bepaald.
Voeging van vennootschappen met uitsluitend
andere activiteiten dan
zeescheepvaartactiviteiten levert dan geen
problemen op.
4. Tonnagegrondslag artikel 3.23,
eerste lid, van de Wet IB 2001
De tabel van artikel 3.23, eerste lid, van de
Wet IB 2001 wordt toegepast op het op 1.000 ton
naar beneden afgeronde nettotonnage van een
schip.
Toelichting
In de tabel wordt het bedrag aan winst
aangegeven dat per 1.000 nettoton wordt behaald.
5. Tonnagegrondslag artikel 3.23,
eerste lid, van de Wet IB 2001
Voor berekening van de met een slotcharter
behaalde winst, wordt eerst de winst berekend
die met het totale schip wordt behaald.
Vervolgens wordt een evenredig deel daarvan aan
de slotcharter toegerekend.
Toelichting
Onder een slotcharter (slot exchange agreement)
wordt verstaan een overeenkomst waarbij een
partij een deel van de capaciteit van een schip
ter beschikking stelt aan een andere partij. Eén
slot is gelijk aan de scheepsruimte die nodig is
om één container te vervoeren.
Voorbeeld
Er wordt gedurende geheel 2001 een slotcharter
overeenkomst gesloten voor 500 slots. Totaal
zijn er 4.000 slots op dat schip. Het
nettotonnage van het schip bedraagt 20.000 ton.
De winst op grond van de tabel bedraagt in 2001
voor het gehele schip EUR 42.256. Aan die slots
kan dan een winst worden toegerekend van
500/4.000 x EUR 42.256 = EUR 5.282.
6. Tonnagegrondslag artikel 3.22,
vierde lid, van de Wet IB 2001
De inkomsten uit het beleggen van gelden,
bijvoorbeeld op deposito's, kunnen niet worden
begrepen in de winst uit zeescheepvaart als
bedoeld in artikel 3.22, vierde lid, van de Wet
IB 2001. Die gelden kunnen bijvoorbeeld zijn
ontstaan door verkoop van een schip of door
ingehouden winsten. De bestemming van die
gelden, bijvoorbeeld voor aankoop van een
vervangend schip, is daarbij niet van belang.
Toelichting
Onder de winst uit zeescheepvaart wordt in
artikel 3.22, vierde lid, van de Wet IB 2001
verstaan de winst behaald met de in dat lid
bedoelde exploitatie van een schip en de winst
behaald met de werkzaamheden (onderdeel a) die
daarmee direct samenhangen (onderdeel b). Er
moet dus een relatie kunnen worden gelegd met de
exploitatie van een schip of eventueel met een
werkzaamheid die direct daarmee samenhangt. Het
beleggen van gelden kan niet worden aangemerkt
als exploitatie van een schip noch als een
werkzaamheid die met de exploitatie van een
schip samenhangt. Ook het in de toekomst kopen
van een vervangend schip kan niet als
exploitatie van een schip worden beschouwd.
7. Tonnagegrondslag artikel 3.22,
vijfde lid, van de Wet IB 2001
Per boekjaar wordt getoetst of aan de verhouding
drie op één als bedoeld in artikel 3.22, vijfde
lid, onderdeel b en c, van de Wet IB 2001 is
voldaan.
Toelichting
Indien op 1 juli 2001 schepen worden aangekocht
waarvan belastingplichtige in Nederland in
belangrijke mate het beheer verricht, dan worden
voor de beantwoording van de vraag of aan de
drie op één verhouding is voldaan, de schepen in
vlootbeheer en de schepen in tijd- en
reischarter gedurende het boekjaar van 1 januari
2001 tot en met 31 december 2001 in beschouwing
genomen.
8. Tonnagegrondslag artikel 3.22,
vijfde lid, van de Wet IB 2001
Voor toetsing aan de drie op één verhouding als
bedoeld in artikel 3.22, vijfde lid, onderdeel
c, van de Wet IB 2001 wordt aan een slotcharter
een evenredig deel van het nettotonnage van het
schip toegerekend.
Voorbeeld
Er wordt gedurende het gehele jaar een
slotcharter overeenkomst gesloten voor 500 slots
op een schip van een derde. Totaal zijn er 4.000
slots op dat schip. Het nettotonnage van het
schip bedraagt 20.000 ton. Aan die slots kan dan
een nettotonnage worden toegerekend van
500/4.000 x 20.000 = 2.500 nettoton.
9. Tonnagegrondslag artikel 3.23,
derde lid, van de Wet IB 2001
Het bedrag dat op grond van artikel 3.23, derde
lid, van de Wet IB 2001 buiten aanmerking is
gebleven, kan na afloop van de eerste
tienjaarstermijn definitief niet meer in de
heffing worden betrokken. De claim gaat dan van
rechtswege verloren.
10. Tonnagegrondslag artikel 3.24,
eerste lid, van de Wet IB 2001
Indien de onderneming waarin in Nederland winst
uit zeescheepvaart wordt behaald, binnen tien
jaren gedeeltelijk wordt gestaakt, wordt een
deel van het bedrag dat op grond van artikel
3.23, derde lid, Wet IB 2001, buiten aanmerking
is gebleven, tot de winst gerekend. Dat deel is
even groot als het deel van de onderneming dat
is gestaakt. Daarbij is niet van belang of
bedoeld bedrag (mede) is vastgesteld met
betrekking tot de zaken waarvan de vervreemding
heeft geleid tot de gedeeltelijke staking van
die onderneming.
Toelichting
Indien een onderneming voor 40% is gestaakt,
wordt 40% van het buiten aanmerking gebleven
bedrag tot de winst gerekend, ongeacht de wijze
waarop de claim destijds is bepaald.
Voorbeeld
Inleiding
Ultimo 2001 heeft een belastingplichtige een
zeescheepvaartonderneming waartoe de schepen B
en C behoren. De stille reserve per schip
bedraagt dan EUR 1.000.000. Tevens bestaat er
een herinvesteringsrerseve groot EUR 500.000 met
betrekking tot het in 2001 verkochte schip A.
Het gezamenlijke bedrag op grond van artikel
3.23, tweede lid, van de Wet IB 2001 bedraagt in
dat geval EUR 2.500.000. Eind 2001 had
belastingplichtige nog een verrekenbaar verlies
van EUR 300.000. De claim op grond van artikel
3.23, derde lid, van de Wet IB 2001 ziet
derhalve op een bedrag van EUR 2.200.000.
Belastingplichtige koopt in jaar 1 schip D. In
jaar 4 verkoopt belastingplichtige schip B en
koopt schip E.
Variant 1
In jaar 8 wordt de onderneming na verkoop van
schip D duurzaam ingekrompen. Belastingplichtige
en de fiscus zijn het er over eens, dat de
onderneming in casu voor 40% is gestaakt. Er
wordt dan 40% van het buiten aanmerking gebleven
bedrag, te weten EUR 880.000, tot de winst van
jaar 8 gerekend.
Variant 2
In jaar 8 wordt de onderneming na verkoop van
schip C duurzaam ingekrompen. Belastingplichtige
en de fiscus zijn het er over eens, dat de
onderneming in casu voor 30% is gestaakt. Er
wordt dan 30% van het buiten aanmerking gebleven
bedrag, te weten EUR 660.000, tot de winst van
jaar 8 gerekend.
Conclusie
Voor de bepaling van de hoogte van het deel van
het buiten aanmerking gebleven bedrag dat bij
gedeeltelijke staking aan de winst dient te
worden toegevoegd, is het niet van belang hoe de
claim destijds is berekend.
11. Willekeurige afschrijving
De willekeurige afschrijving op zeeschepen kan
slechts worden toegepast op zeeschepen ter zake
waarvan op of na 1 januari 1996 verplichtingen
zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn
gemaakt. De artikelen 10a, eerste lid, van de
Wet 1964 jo. artikel 3.39 Wet IB 2001 leiden tot
deze conclusie.
Dit besluit treedt in werking met ingang van het
belastingjaar 2001.
| In Favorieten plaatsen | Stuur dit door