Wijziging van de Uitvoeringsregeling belastingen
op milieugrondslag
Directoraat-generaal voor fiscale zaken,
directie wetgeving verbruiksbelastingen
Besluit van 20 december 2001, nr. WV2001/683M,
Stcrt. Nr. 249
De Staatssecretaris van Financiën,
Gelet op de artikelen 12, derde lid, 15, tweede
lid, 18, tweede lid, onderdeel e, en vijfde lid,
19, tweede lid, 36i, elfde lid, 36l, tiende en
elfde lid, 36o, zesde lid, 36p, zesde lid en
artikel 36t, zesde lid, van de Wet belastingen
op milieugrondslag;
Handelende wat artikel 15, tweede lid, van de
Wet belastingen op milieugrondslag betreft, mede
namens de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Handelende wat de artikelen 36o, zesde lid, 36p,
zesde lid, en 36t, zesde lid, van de Wet
belastingen op milieugrondslag betreft, in
overeenstemming met de Minister van Economische
Zaken en de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Besluit:
Artikel I
In de Uitvoeringsregeling belastingen op
milieugrondslag worden de volgende wijzigingen
aangebracht:
A. Artikel 1, eerste lid, wordt vervangen
door:
1. Deze regeling geeft uitvoering aan de
artikelen 6, vierde lid, 10a, zesde lid, 11,
tweede lid, 11c, vierde lid, 11f, vierde lid,
11i, zesde lid, 11j, derde lid, 11k, tweede lid,
12, derde lid, 15, tweede lid, artikel 18,
tweede lid, onderdeel e, en vijfde lid, 18a,
tweede lid, 18b, tweede en vijfde lid, artikel
18c, tweede lid, 19, tweede lid, 20, tweede lid,
22, tweede lid, 27a, vierde lid, 28, achtste
lid, 28a, vijfde lid, 29, tweede lid, 36a,
tweede lid, 36c, achtste lid, 36h, zevende lid,
36i, elfde lid, 36j, zevende lid, 36k, vierde
lid, 36l, tiende en elfde lid, 36m, tweede lid,
36n, derde lid, 36o, zesde lid, 36p, zesde lid,
36s, vijfde lid, en 36t, zesde lid, van de Wet
belastingen op milieugrondslag en aan de
artikelen 7, derde lid, 7a, tweede lid, 7b,
derde lid, 8c, tweede en achtste lid, en 8f,
tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit
belastingen op milieugrondslag.
B. In artikel 5 worden, onder vernummering van
het tweede lid tot vierde lid, na het eerste lid
twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van artikel 15, eerste
lid, van de wet wordt, in afwijking in zoverre
van het eerste lid, het gewicht van baggerspecie
die wordt afgegeven aan een andere inrichting
dan een stortplaats voor baggerspecie op land
als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de
Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land
in eenheden van duizend kilogram (ton) als volgt
bepaald:
a. bij afgifte vanuit een geijkt middel van
transport volgens de formule:
m
- rhow
V
x rhova.st x V
rhova.st x 1,25,
-rhow
waarbij
rhow voorstelt: de dichtheid van het water in
ton/m3;
rhova.st voorstelt: de dichtheid van de vaste
stof in ton/m3;
m voorstelt: de gemeten massa van de
baggerspecie in ton;
V voorstelt: het gemeten volume van de
baggerspecie in m3;
b. bij afgifte waarbij uitsluitend sprake is van
hydraulisch transport volgens de formule:
rhositu x V,
waarbij
rhositu voorstelt: de in situ dichtheid van de
aangeboden baggerspecie in ton/m3;
V voorstelt: het volume van de aangeboden
baggerspecie in m3.
3. Indien geen waarden bekend zijn voor rhow
en rhova.st, wordt in afwijking van het tweede
lid, onderdeel a, het gewicht van de
baggerspecie bepaald volgens de formule:
(1,606 x (m - V)) x 1,25.
C. In artikel 5a, eerste lid, wordt "artikel
18, tweede lid, onderdeel d," vervangen door:
artikel 18, tweede lid, onderdeel e,.
D. Aan artikel 5b worden, onder vernummering
van de bestaande tekst tot eerste lid, twee
nieuwe leden toegevoegd, luidende:
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid,
is de administratie van de houder van een
inrichting waar baggerspecie ter verwijdering
wordt afgegeven zodanig ingericht dat daarin per
partij op overzichtelijke wijze de gegevens zijn
opgenomen met betrekking tot:
a. de herkomst van de baggerspecie;
b. de wijze waarop de baggerspecie is
aangeboden;
c. het zandgehalte van de baggerspecie;
d. de hoeveelheid zand alsmede het residu van
de reiniging van baggerspecie;
e. de dichtheid van het water in de
baggerspecie;
f. de dichtheid van de vaste stof van de
baggerspecie;
g. de gemeten massa van de baggerspecie;
h. het gemeten volume van de baggerspecie.
3. Bij afgifte van baggerspecie waarbij
uitsluitend sprake is van hydraulisch transport
wordt, in afwijking van het tweede lid, de
administratie van de houder van een inrichting
waar baggerspecie wordt afgegeven zodanig
ingericht dat daarin per partij op
overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen
met betrekking tot:
a. de herkomst van de baggerspecie;
b. de wijze waarop de baggerspecie is
aangeboden;
c. het zandgehalte van de baggerspecie;
d. de hoeveelheid zand alsmede het residu van
de reiniging van baggerspecie;
e. de in situ dichtheid van de baggerspecie;
f. het volume van de aangeboden baggerspecie.
E. In artikel 5c wordt "artikel 18, tweede
lid, onder d," vervangen door: artikel 18,
tweede lid, onderdeel e,. Voorts wordt na
"zuiveringsslib" ingevoegd: ,
regeneratiezandstof dat vrijkomt bij het stralen
van voorwerpen of bij het vervaardigen van
zandvormen in het productieproces van aluminium-
en ijzergieterijen.
F. Artikel 8f, derde lid, wordt vervangen
door:
3. De verklaring, bedoeld in artikel 8a,
eerste lid, van het besluit, wordt ondertekend
en bevat ten minste:
a. naam en adres van de leverancier;
b. naam en adres van de belastingplichtige;
c. het tijdvak waarop de verklaring betrekking
heeft;
d. de hoeveelheid elektriciteit waarop de
groencertificaten, die de belastingplichtige in
het tijdvak heeft gebruikt voor de toepassing
van artikel 36i, zesde lid, van de wet,
betrekking hebben.
4. Ter zake van de levering van elektriciteit,
bedoeld in artikel 36i, zesde lid, van de wet,
vindt het aldaar bedoelde tarief slechts
toepassing indien de leverancier ter zake van
die levering een contract kan overleggen waarin
zijn vermeld:
a. de dagtekening;
b. naam en adres van de afnemer;
c. naam en adres van de leverancier;
d. de periode waarop het contract betrekking
heeft;
e. de hoeveelheid en de prijs van de te
leveren elektriciteit, bedoeld in artikel 36i,
zesde lid, van de wet.
5. Het vierde lid is van overeenkomstige
toepassing op toepassing van het tarief, bedoeld
in artikel 36i, zevende lid, van de wet, ter
zake van de levering van aardgas als bedoeld in
artikel 36o, eerste lid, van de wet.
G. In artikel 8j wordt "belastingvrije voeten"
telkens vervangen door: belastingverminderingen.
H. Na artikel 8ja wordt onder vernummering van
artikel 8jb tot artikel 8jc een nieuw artikel
ingevoegd, luidende:
Artikel 8jb
1. De administratie van degene die verzoekt om
teruggaaf van belasting als bedoeld in artikel
36l, twaalfde lid van de wet, is zodanig
ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze
alle voor de vaststelling van het bedrag van de
teruggaaf van belang zijnde gegevens zijn
opgenomen.
2. In het verzoek om teruggaaf, bedoeld in
artikel 36l, twaalfde lid, van de wet, worden de
volgende gegevens vermeld:
a. het tijdvak waarover teruggaaf wordt
verzocht;
b. naam en adres van de verbruiker;
c. naam en adres van de leveranciers;
d. de hoeveelheid aardgas waarvoor teruggaaf
wordt verzocht per leverancier;
e. de periode van levering van het aardgas;
f. het bedrag aan belasting dat wordt
teruggevraagd.
I. Artikel 8k, vijfde lid, vervalt.
J. Artikel 8l wordt als volgt gewijzigd:
1. De bestaande tekst wordt aangeduid als
eerste lid.
2. In het eerste lid wordt "artikel 36o,
eerste lid" vervangen door: artikel 36o, eerste
en vierde lid. Voorts vervalt de zinsnede "ten
behoeve van de opwekking van elektriciteit,".
Ten slotte wordt, onder vervanging van de punt
aan het eind van onderdeel d door een puntkomma
na onderdeel d een onderdeel toegevoegd,
luidende:
e. de door de installatie geproduceerde en
geleverde hoeveelheid warmte.
3. Na het eerste lid wordt een nieuw lid
toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige
toepassing op de administratie van een
installatie die warmte opwekt met behulp van een
aardwarmtewinningssysteem, als bedoeld in
artikel 36o, vierde lid, van de wet.
K. Artikel 8n wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid wordt een volzin
toegevoegd, luidende:
Het formulier wordt vergezeld door de in het
formulier gevraagde stukken.
2. Het vierde lid wordt vervangen door:
4. Het verzoek kan niet worden gedaan indien:
a. het gezamenlijke bedrag van de
energiepremies per verzoek minder bedraagt dan
¤ 50;
b. het een energiebesparende
voorziening voor bestaande woningen als
omschreven in Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies betreft ten
behoeve van een woning, waarvoor de
bouwvergunning is afgegeven op of na 1 januari
1998;
c. ter zake van een voorziening voor
het opwekken van duurzame energie als bedoeld in
de onderdelen 3020, 3030 en 3040 van Bijlage I
bij de Uitvoeringsregeling energiepremies reeds
subsidie is verleend op basis van de
Subsidieregeling actieve zon-thermische systemen
1998 of haar voorgangers;
d. ter zake van een PV-systeem als
bedoeld in onderdeel 3010 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies voor
1 januari 2001 subsidie is verleend op grond van
het Besluit subsidies energieprogramma's;
e. ter zake van een PV-systeem als
bedoeld in onderdeel 3010 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies op of na
1 januari 2001 subsidie is verleend op grond van
het Besluit subsidies energieprogramma's
publicaties BSE 1999-V (Stcrt. 1999, 225),
Bijlage 1, Tender PV-GO! 1999 of BSE 2000-III
(Stcrt. 2000, 116, gewijzigd bij Stcrt. 2000,
220), onderdeel A3 Tenderregeling PV-GO!;
f. ter zake van een warmtepomp als
bedoeld in de onderdelen 3050, 3060, 3070, 3072,
3074 en 3080 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies voor
1 november 2001 subsidie is verleend op grond
van het Besluit subsidies energieprogramma's;
g. ter zake van een warmtepomp als
bedoeld in de onderdelen 3050, 3060, 3070, 3072,
3074 en 3080 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies voor
1 januari 2002 subsidie is verleend op grond van
het Besluit subsidies energieprogramma's
publicatie BSE 2000-III, onderdeel F (Stcrt.
2000, 116, laatstelijk gewijzigd bij
ministeriële regeling van 10 oktober 2001,
Stcrt. 198);
h. ter zake van een lage temperatuur
systeem als bedoeld in de onderdelen 4050, 4051
en 4052 van Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling
energiepremies voor 1 november 2001 subsidie is
verleend op grond van het Besluit subsidies
energieprogramma's;
i. ter zake van een energiezuinige
nieuwbouwwoning als bedoeld in het onderdeel
4010 en 4020 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies voor
1 november 2001 subsidie is verleend op grond
van het Besluit subsidies energieprogramma's;
j. ter zake van een energiezuinige
nieuwbouwwoning als bedoeld in de onderdelen
4010 en 4020 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies
tegelijkertijd met of in een periode van 13
weken voorafgaand aan de aanvraag een aanvraag
is ingediend voor een Lage Temperatuur
Verwarmingssysteem als bedoeld in de onderdelen
4050, 4051 en 4052 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies of voor een
voorziening voor het opwekken van duurzame
energie als bedoeld in de onderdelen 3010 tot en
met 3080 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies;
k. ter zake van een Lage Temperatuur
Verwarmingssysteem als bedoeld in de onderdelen
4050, 4051 en 4052 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies
tegelijkertijd met of in een periode van 13
weken voorafgaand aan de aanvraag een aanvraag
is ingediend voor een energiezuinige
nieuwbouwwoning als bedoeld in de onderdelen
4010 en 4020 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies;
l. ter zake van een voorziening voor
het opwekken van duurzame energie als bedoeld in
de onderdelen 3010 tot en met 3080 van Bijlage I
bij de Uitvoeringsregeling energiepremies
tegelijkertijd met of in een periode van 13
weken voorafgaand aan de aanvraag een aanvraag
is ingediend voor een energiezuinige
nieuwbouwwoning als bedoeld in de onderdelen
4010 en 4020 van Bijlage I bij de
Uitvoeringsregeling energiepremies.
3. Het vijfde lid komt te luiden als volgt:
5. Een verzoek voor een voorziening voor het
opwekken van duurzame energie, dan wel voor een
voorziening voor nieuwbouwwoningen als bedoeld
in Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling
energiepremies wordt vergezeld door een
verklaring die in overeenstemming is met het in
de bijlage 1) bij deze regeling opgenomen model
EP5.
.....
1)Hier niet opgenomen. Deze bijlage ligt ter
inzage bij het Ministerie van Financiën,
Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen.
L. Na artikel 8p wordt een nieuw artikel
ingevoegd, luidende:
Artikel 8q
1. De verklaring, bedoeld in artikel 8i,
eerste lid, onderdeel a, van het besluit, wordt
ondertekend en bevat ten minste:
a. naam en adres van de leverancier;
b. naam en adres van de belastingplichtige;
c. het tijdvak waarop de verklaring betrekking
heeft;
d. de wijze waarop de elektriciteit is
opgewekt;
e. het bedrag aan belasting dat in het
desbetreffende tijdvak is ontvangen van de
belastingplichtige.
2. De verklaring, bedoeld in artikel 8i,
eerste lid, onderdeel b, van het besluit, wordt
ondertekend en bevat ten minste:
a. naam en adres van de leverancier;
b. naam en adres van de belastingplichtige;
c. het tijdvak waarop de verklaring betrekking
heeft;
d. de hoeveelheid netto aan het
elektriciteitsnet geleverde elektriciteit per
installatie voor warmtekrachtkoppeling in het
tijdvak waarop de verklaring betrekking heeft en
de voorgaande tijdvakken in het zelfde
kalenderjaar.
3. De verklaring, bedoeld in artikel 8i,
eerste lid, onderdeel c, van het besluit, heeft
betrekking op één maand, wordt ondertekend en
bevat ten minste:
a. naam en adres van de leverancier;
b. naam en adres van de belastingplichtige;
c. de maand waarop de verklaring betrekking
heeft;
d. het aantal draaiuren van de installatie in
de maand waarop de verklaring betrekking heeft;
e. het brandstofverbruik van de installatie in
de maand waarop de verklaring betrekking heeft,
uitgedrukt in Nm3;
f. de hoeveelheid door de installatie
opgewekte elektriciteit in de maand waarop de
verklaring betrekking heeft, uitgedrukt in kWh;
g. de hoeveelheid door de installatie
geproduceerde nuttig aan te wenden warmte in de
maand waarop de verklaring betrekking heeft,
uitgedrukt in MJ.
4. Ter vaststelling van de gegevens, bedoeld
in het derde lid, onderdelen d, e, f en g, wordt
gebruik gemaakt van meters.
5. De vermindering van belasting, bedoeld in
artikel 36t, eerste lid, van de wet, geschiedt
op aangifte over het tijdvak waarin het bedrag
van de vermindering op de in artikel 36t, tweede
lid, van de wet bedoelde wijze is doorgegeven.
Artikel II
Als formulier dat aangewend wordt voor een
verzoek om toekenning van een energiepremie als
bedoeld in artikel 8n, derde lid, wordt
vastgesteld het formulier dat in overeenstemming
is met één van de in de bijlage opgenomen
modellen EP1, EP2, EP3 en EP4.
Artikel III
Als verklaring die een verzoek om toekenning van
een energiepremie vergezelt als bedoeld in
artikel 8n, vijfde lid, wordt vastgesteld de
verklaring die in overeenstemming is met het in
de bijlage opgenomen model EP5.
Artikel IV
Deze regeling treedt in werking met ingang van
1 januari 2002 met dien verstande dat artikel I,
onderdeel K, artikel II en artikel III
uitsluitend van toepassing zijn op apparaten en
voorzieningen die op of na 1 januari 2002 zijn
aangeschaft.
Deze regeling zal met de toelichting in de
Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering
van de in de bijlage opgenomen modellen EP1,
EP2, EP3, EP4 en EP5 die ter inzage liggen bij
de Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen van
het Ministerie van Financiën.
De Staatssecretaris van Financiën,
Toelichting
ALGEMEEN
Inleiding
De Uitvoeringsregeling belastingen op
milieugrondslag is op een aantal onderdelen
aangepast in verband met de wijzingen van de Wet
belastingen op milieugrondslag als gevolg van de
Wet van 14 december 2001 tot wijziging van
belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002-III
Natuur, milieu en vervoer (Stb. 642).
In de eerste plaats is hoofdstuk III, waarin
nadere regels met betrekking tot de
afvalstoffenbelasting zijn opgenomen, aangepast.
De wijzigingen houden verband met de per
1 januari 2002 gewijzigde heffingssystematiek
ter zake van baggerspecie. Daarnaast is aan de
onder het lage storttarief vallende monostromen
een categorie afvalstoffen toegevoegd.
Voorts is hoofdstuk IVa, waarin nadere regels
met betrekking tot de regulerende
energiebelasting zijn opgenomen, aangepast. De
wijzigingen houden met name verband met de
koppeling van de toepassing van het nihiltarief
voor duurzame elektriciteit aan
groencertificaten, het opnemen van nadere regels
voor de toepassing van de afdrachtskorting voor
WKK-installaties en de wijziging van de
energiepremieregeling.
Baggerspecie
Met ingang van 1 januari 2002 is het storten van
reinigbare baggerspecie belast met
afvalstoffenbelasting. In verband daarmee worden
in de Uitvoeringsregeling belastingen op
milieugrondslag enkele bepalingen aangepast. Het
gaat hierbij onder meer om het vastleggen van
een rekenmethode waarbij de aan het baggerdepot
aangeboden hoeveelheid vloeibare baggerspecie
wordt omgerekend naar steekvast (de
verschijningsvorm van baggerspecie in de bodem
voordat de specie is gebaggerd).
Afvalstoffenbelasting wordt ingevolge de
wettelijke bepalingen berekend over de
hoeveelheid afgegeven afvalstoffen, gemeten in
kilogrammen (artikel 13 en 15 van de Wet
belastingen op milieugrondslag). Dit geldt ook
voor baggerspecie. Indien baggerspecie wordt
aangevoerd per vrachtauto betreft het steekvaste
baggerspecie en kan het gewicht van de afgegeven
hoeveelheid eenvoudig volgens de hoofdregel van
het eerste lid van artikel 5 via de weegbrug
worden vastgesteld. De afgifte van baggerspecie
aan een stortplaats vindt echter niet altijd
plaats op deze wijze, met name niet wanneer
baggerspecie wordt gestort in de zogenoemde
"natte" depots. Aanvoer in een geijkt middel van
transport (dit kan zijn een beunschip of -bak,
een hopper, een tankwagen of een dumper) of via
pijpleiding betreft vaak natte specie waaraan
water is toegevoegd tijdens het baggerproces of
om transport mogelijk te maken. Zoals in de nota
van wijziging op het wetsvoorstel houdende
wijziging van belastingwetten c.a.
(Belastingplan 2002-III Natuur, milieu en
vervoer, kamerstukken II 2001/2002, 28 014, nr.
6, blz. 7-8) is aangegeven, wordt dit water niet
gestort maar als retourwater uit het depot
geloosd. Met behulp van een rekenmethode kan de
aangevoerde baggerspecie die met water vermengd
is, worden herleid tot steekvaste baggerspecie.
Toelichting op de artikelen
Artikel I (Uitvoeringsregeling belastingen op
milieugrondslag)
Onderdeel A (artikel 1)
De in het eerste lid van dit artikel opgenomen
delegatiebepalingen zijn in overeenstemming
gebracht met de gewijzigde Wet belastingen op
milieugrondslag.
Onderdeel B (artikel 5)
Zoals in het algemeen deel van de toelichting is
opgemerkt, kan met behulp van een rekenmethode
de aangevoerde baggerspecie die met water
vermengd is, worden herleid tot steekvaste
baggerspecie. Voor de rekenmethode wordt
aangesloten bij het droge stof gehalte van de
baggerspecie. Alle baggerspecie wordt zodoende
op dezelfde wijze in de belastingheffing
betrokken.
De noodzaak tot het toepassen van een
rekenmethode doet zich in twee situaties voor:
- bij aanvoer per (geijkt) vaartuig of in
een ander geijkt middel van transport zoals een
tankwagen of dumper, waarbij de baggerspecie
veel water bevat als gevolg van het baggerproces
(tweede lid, onderdeel a, en derde lid);
- in het geval waarin de baggerspecie wordt
gestort met behulp van een rechtstreekse
pijpverbinding tussen de plek waar gebaggerd
wordt en het depot (tweede lid, onderdeel b).
Omdat voor de heffing van afvalstoffenbelasting
de afgifte aan de poort het relevante moment is,
wordt daarbij ook voor de belastingheffing van
baggerspecie zoveel mogelijk aangesloten. Bij
aanvoer per geijkt voer- of vaartuig levert dit
geen probleem op (volume en gewicht zijn
bekend), zij het dat er een omrekening moet
plaatsvinden om het overtollige water te
elimineren. Bij bagger die rechtstreeks via een
pijpleiding van baggerplaats naar baggerdepot
wordt gebracht is het niet mogelijk op het
moment van afgifte de hoeveelheid en het gewicht
te bepalen. Afhankelijk van de situatie van
aanvoer zijn er verschillende rekenmethodes die
dienen te worden toegepast.
Bij aanvoer van baggerspecie in een geijkt
vaartuig kan gebruik worden gemaakt van de
kadastrale meetbrieven (de beunbrief voor de
inhoud en de ijkbrief voor het gewicht). Hierop
staan onder meer vermeld de ruimcapaciteit van
het schip, ofwel de geijkte laadruimte, de
waterverplaatsing van het lege schip en de
geladen tonnen per centimeter inzinking. De
massa (m) en het volume (V) van de baggerspecie
dienen bij de afgifte aan het depot in het
middel van vervoer te worden gemeten. Het volume
dient gemeten te worden in de geijkte
laadruimte. De massa dient bij aanvoer in een
vaartuig berekend te worden uit de inzinking van
het vaartuig.
Bij aanvoer van natte specie in overige geijkte
middelen van transport (bijvoorbeeld tankwagens)
is het volume bekend en kan de massa worden
bepaald via een weegbrug. Voor het berekenen van
de heffing wordt uitgegaan van een vochtgehalte
in de baggerspecie van 20%. Om het overtollige
water uit de gemeten massa te elimineren, wordt
de massa droge stof (in tonnen) berekend met de
RAW formule 17.27.02 (RAW 1995, zoals opgenomen
in de tabellen voor Rationalisatie en
Automatisering in de Wegenbouw (RAW) van het
Centrum voor regelgeving en onderzoek in de
grond-, water- en wegenbouw en verkeerstechniek
en overgenomen als RAW-formule 22.07.10 in de
RAW 2000). De heffingsplichtige massa wordt
vervolgens berekend door de massa droge stof te
vermenigvuldigen met de factor 1,25.
Als geen waarden bekend zijn voor rhow en
rhova.st, wordt voor de berekening uitgegaan van
de waarden rhow = 1,00 ton/m3 en rhova.st = 2,65
ton/m3.In dat geval kan de massa droge stof in
tonnen berekend worden met de vereenvoudigde
formule (1,606 x (m - V)), waarbij V voorstelt
het gemeten volume van de baggerspecie in m3,
vermenigvuldigd met een dichtheid van water
gesteld op 1 ton/m3. Vervolgens wordt de
heffingsplichtige massa weer berekend door de
massa droge stof te vermenigvuldigen met de
factor 1,25. Een en ander is geregeld in het
nieuwe derde lid.
Als de aanvoer van baggerspecie plaats vindt per
pijpleiding (hydraulisch transport: tweede lid,
onderdeel b) is het, zoals gezegd, niet mogelijk
om op het moment van afgifte de hoeveelheid en
gewicht te bepalen. Vandaar dat in dergelijke
situaties wordt uitgegaan van de gegevens van de
baggerspecie zoals die zich in de waterbodem
bevindt (in situ). Het volume van de aangeboden
baggerspecie wordt berekend uit het verschil in
diepteligging van de waterbodem voorafgaande aan
het baggerwerk en na afloop van het baggerwerk.
Indien de situ dichtheid niet in het veld is
gemeten, dient gebruik te worden gemaakt van de
indicatieve waarden voor de situ dichtheid,
zoals vermeld in tabel G1.2 van het Handboek
bodemsaneringstechnieken, afl. 13 juni 1999.
Onderdeel C (artikel 5a)
Deze wijziging vloeit voort uit de verlettering
van onderdeel d van artikel 18, tweede lid, van
de Wet belastingen op milieugrondslag tot
onderdeel e.
Onderdeel D (artikel 5b)
De toevoeging van twee nieuwe leden aan artikel
5b houdt verband met het feit dat met ingang van
1 januari 2002 het storten van reinigbare
baggerspecie belast is met
afvalstoffenbelasting. De wijze van aanvoer van
baggerspecie maakt het noodzakelijk om met
behulp van een rekenmethode de aangevoerde
specie die met water vermengd is, te herleiden
tot baggerspecie zoals die wordt aangevoerd op
een droog depot. Deze rekenmethode is opgenomen
in het nieuwe tweede en derde lid van artikel 5.
Teneinde controle door de belastingdienst op de
toepassing van deze methode mogelijk te maken,
wordt artikel 5b uitgebreid met een tweetal
nieuwe leden. Daarin worden de gegevens opgesomd
die noodzakelijk zijn om het gewicht van de
baggerspecie waarover de afvalstoffenbelasting
wordt berekend te kunnen vaststellen. Deze
gegevens sluiten aan op de formules die in het
nieuwe tweede en derde lid van artikel 5 zijn
opgenomen. Daarnaast moeten in de administratie
van de depothouder worden opgenomen algemene
gegevens inzake de herkomst van de baggerspecie,
de wijze van aanvoer, het zandgehalte zoals dat
blijkt uit de afgegeven verklaring als bedoeld
in artikel 12, eerste lid, onderdeel d, van de
Wet belastingen op milieugrondslag. Ten slotte
moet in de administratie melding worden gemaakt
van de gegevens die noodzakelijk zijn om de
teruggaaf van afvalstoffenbelasting ingevolge
artikel 18b van de Wet belastingen op
milieugrondslag te kunnen toepassen.
Onderdeel E (artikel 5c)
De wijziging van artikel 5c betreft een tweetal
aanpassingen. De eerste aanpassing houdt verband
met de verlettering van onderdeel d van artikel
18, tweede lid, van de Wet belastingen op
milieugrondslag tot onderdeel e. De tweede
aanpassing betreft de toevoeging van een nieuwe
categorie afvalstoffen waarvoor het lage tarief
geldt aan de in dat onderdeel bedoelde
afvalstromen.
Onderdeel F (artikel 8f)
In het Belastingplan 2002-III Natuur, milieu en
vervoer is bepaald dat de belastingplichtige
voor toepassing van het nihiltarief van artikel
36i, zesde lid, van de wet dient te beschikken
over groencertificaten. Het systeem van
groencertificaten is geregeld in de Regeling
groencertificaten Elektriciteitswet 1998.
Ingevolge die regeling boekt de beheerder van
het landelijk hoogspanningsnet (TenneT)
groencertificaten bij op een
groencertificatenrekening van (bijvoorbeeld) de
leverancier of producent van duurzame
elektriciteit, indien voldaan wordt aan de bij
die regeling gestelde eisen. Op grond van
artikel 6, zesde lid, van de Regeling
groencertificaten vervalt de geldigheid van de
groencertificaten na uiterlijk één jaar dan wel
nadat het groencertificaat is gebruikt voor
toepassing van artikel 36i, zesde lid, van de
Wet belastingen op milieugrondslag. Vervolgens
wordt het certificaat afgeboekt van de
groencertificatenrekening. Binnen het systeem
van groencertificaten betekent gebruiken voor de
toepassing van artikel 36i, zesde lid, van de
wet dat de groencertificaten zijn overgeboekt
naar een geblokkeerde rekening van de
belastingplichtige ten behoeve van de
belastingdienst.
In dit onderdeel worden nadere regels gesteld
voor de toepassing van het nihiltarief van
artikel 36i, zesde lid, van de wet. In het derde
lid worden gegevens opgenomen die een verklaring
als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van het
Uitvoeringsbesluit belastingen op
milieugrondslag, ten minste dient te bevatten.
Het vierde lid bevat de eisen die worden gesteld
aan een specifiek contract eveneens van
toepassing verklaard op aardgas als bedoeld in
artikel 36i, zevende lid, van de wet.
Onderdeel G (artikel 8j)
De in dit onderdeel opgenomen wijziging betreft
een redactionele aanpassing.
Onderdeel H (artikel 8jb)
In artikel 8ia worden nadere regels gesteld voor
de toepassing van de teruggaafregeling van
artikel 36l, twaalfde lid, van de wet ter zake
van de levering van aardgas, als bedoeld in
artikel 36k, eerste lid, van de wet. Op grond
van artikel 36k, eerste lid, betreft het aardgas
dat wordt gebruikt als brandstof voor het
opwekken van elektriciteit dan wel als grondstof
voor de productie van belastbare producten. Het
tweede lid van artikel 8ia bevat een bepaling
met betrekking tot de in het verzoek om
teruggaaf te vermelden gegevens. Artikel 8ca van
het uitvoeringsbesluit regelt de voorwaarden
voor de toepassing van de teruggaafregeling van
artikel 36l, twaalfde lid, van de wet. In het
derde lid van artikel 8ca is onder meer bepaald
dat de administratie van degene die om teruggaaf
verzoekt moet voldoen aan bij ministeriële
regeling te stellen voorwaarden. In het eerste
lid van artikel 8ia wordt hieraan gevolg
gegeven.
Onderdeel I (artikel 8k)
Het eerste lid van artikel 8k geeft nadere
regels voor een verklaring die ten behoeve van
de toepassing van de vermindering van artikel
36o, eerste lid, van de wet dient te worden
overgelegd. Het vijfde lid van dit artikel
verklaart deze nadere regels van overeenkomstige
toepassing op de verklaring ten behoeve van de
vermindering van artikel 36t, eerste lid, van de
wet voor WKK-installaties. Het vierde lid geeft
aan over welk tijdvak de vermindering geschiedt.
Ook deze bepaling is op grond van het vijfde lid
van overeenkomstige toepassing op de verklaring
voor artikel 36t, eerste lid, van de wet. In
artikel 8i van het uitvoeringsbesluit zijn
echter aanvullende verklaringen opgenomen die
ten behoeve van de toepassing van de
vermindering van artikel 36t, eerste lid, van de
wet dienen te worden overgelegd. Ten behoeve van
de overzichtelijkheid van de regeling worden de
nadere regels die betrekking hebben op de
vermindering van artikel 36t, eerste lid, van de
wet in een afzonderlijk artikel in de
uitvoeringsregeling opgenomen (zie hierna
onderdeel L). Om die reden kan het vijfde lid
van artikel 8k komen te vervallen.
Onderdeel J (artikel 8l)
De in dit onderdeel opgenomen wijziging houdt
verband met het bij nota van wijziging op het
Belastingplan 2000 (Stb. 1999, 579) aan artikel
36o van de wet toegevoegde vierde lid. Hierin
wordt bepaald dat de in artikel 36o van de wet
opgenomen regeling van overeenkomstige
toepassing is op zogenoemde duurzame warmte. De
wijziging van artikel 8l strekt ertoe de eisen
waaraan de administratie van een installatie
waarin biomassa wordt verwerkt eveneens van
toepassing te laten zijn op de wijze van
verwerking als bedoeld in artikel 36o, vierde
lid, van de wet. Daarnaast is de bepaling
uitgebreid met gegevens over geproduceerde en
geleverde warmte. In het toegevoegde tweede lid
wordt het eerste lid van overeenkomstige
toepassing verklaard op installaties die warmte
opwekken door middel van een
aardwarmtewinningssyteem.
Onderdeel K (artikel 8n)
De zogenoemde energiepremieregeling van artikel
36p van de wet wordt met ingang van 1 januari
2002 uitgebreid met een aantal maatregelen.
Daarnaast wordt een aantal premiebedragen
gewijzigd. In het vierde lid, onderdeel a, is
tevens een nieuw minimum bedrag van de
energiepremies per verzoek opgenomen van ¤ 50.
Dit nieuwe bedrag vloeit voort uit de verhoging
van diverse premiebedragen. Het minimumbedrag is
namelijk gerelateerd aan een minimumaanschaf van
apparaten of voorzieningen uit de
energiepremielijst per verzoek. Door de
verhoging van de diverse premiebedragen per
1 januari 2002 kan een verzoeker onder dezelfde
omstandigheden aan het nieuwe minimum
premiebedrag voldoen als voorheen. De verhoging
van het minimum werkt derhalve niet ten nadele
uit van aanvragers van energiepremies.
In verband met de wijzigingen dienen de
formulieren waarmee voor een apparaat of voor
een voorziening energiepremie kan worden
aangevraagd te worden aangepast. Ingevolge
artikel II worden de nieuwe formulieren
vastgesteld.
Om te voorkomen dat voor dezelfde voorziening
tweemaal een subsidie wordt toegekend is in het
vierde lid, onderdelen c tot en met l, bepaald
dat geen aanvraag kan worden ingediend indien
reeds in het kader van aldaar genoemde
regelingen subsidie is verleend. Ter zake van
een aantal van deze voorzieningen kan namelijk
reeds een subsidietoezegging gedaan zijn op
grond van het Besluit subsidies
energieprogramma's. Om dubbele subsidiëring te
voorkomen worden voorzieningen met een
dergelijke BSE-subsidie uitgesloten van
energiepremie. Daarnaast kan er een ongewenste
cumulatie van subsidies ontstaan indien een
aanvrager van een premie voor een energiezuinige
nieuwbouwwoning tevens een aanvraag indient voor
voorzieningen voor het opwekken van duurzame
energie of voor een lage temperatuur
verwarmingssysteem, terwijl deze voorzieningen
bij oplevering van de woning zijn aangebracht.
Om dubbele subsidiëring te voorkomen zijn in
artikel 8n om die reden anti-cumulatiebepalingen
opgenomen. Op grond van het vierde lid,
onderdeel b, wordt voor een voorziening ten
behoeve van een woning, waarvoor de
bouwvergunning was afgegeven op of na 1 januari
1998 geen energiepremie verstrekt, omdat deze
woningen op grond van regelgeving reeds
verplicht zijn te voldoen aan een voorgeschreven
energetische kwaliteit. In het vijfde lid is
hierop een uitzondering gemaakt voor
voorzieningen voor het opwekken van duurzame
energie. De uitzondering wordt uitgebreid met
voorzieningen voor nieuwbouwwoningen en wel door
de bouwvergunningeis slechts van toepassing te
laten zijn op energiebesparende voorzieningen
voor bestaande woningen.
Onderdeel L (artikel 8q)
In artikel 8i, van het uitvoeringsbesluit worden
voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de
vermindering voor WKK-installaties, bedoeld in
artikel 36t, eerste lid, van de wet, wordt
verleend. Er wordt een drietal verklaringen
gevraagd. In artikel 8q wordt bepaald aan welke
eisen deze verklaringen minimaal dienen te
voldoen. Uit de verklaring waarvoor in het derde
lid van artikel 8q nadere regels worden gegeven
dient te blijken dat de WKK-installatie voldoet
aan de rendementseis van artikel 36a, eerste
lid, onderdeel g, van de wet. Met ingang van
1 januari 2002 wordt op grond van dat artikel
als minimaal energetisch rendement geëist 60%,
gebaseerd op de onderste verbrandingswaarde van
aardgas. Dit rendement dient per maand te worden
berekend. Om die reden heeft ook de verklaring
betrekking op één maand. Gegevens die benodigd
zijn voor de berekening van het energetisch
rendement zijn het aantal draaiuren, het
brandstofverbruik, de hoeveelheid opgewekte
elektriciteit en de hoeveelheid door de
installatie geproduceerde nuttig aan te wenden
warmte. Om de betrouwbaarheid van de gegevens te
kunnen controleren geeft het vijfde lid aan dat
zowel de draaiuren, als het brandstofverbruik,
de hoeveelheid opgewekte elektriciteit en de
hoeveelheid geproduceerde nuttig aan te wenden
warmte worden gemeten door middel van
nauwkeurige meters. Onder nuttige aanwending van
warmte wordt verstaan levering van warmte aan
gebouwen of processen en wordt in ieder geval
niet verstaan vernietiging van warmte. Het
vijfde lid geeft ten slotte aan dat de
vermindering van de belasting geschiedt op
aangifte over het tijdvak waarin het bedrag van
de vermindering is doorgegeven aan degene die de
elektriciteit met een installatie voor
warmtekrachtkoppeling heeft opgewekt.
Artikel II
In artikel II worden de nieuwe modelformulieren
voor toepassing van de energiepremieregeling
vastgesteld. Het betreft de modellen EP1, EP2,
EP3 en EP4. Een verzoek om toekenning van een
energiepremie dient te worden gedaan met
gebruikmaking van een formulier dat in
overeenstemming is met één van deze modellen.
Artikel III
In artikel III wordt een modelverklaring
vastgesteld. Het betreft model EP5. Een verzoek
om toekenning van een energiepremie voor een
aantal voorzieningen als bedoeld in Bijlage I
bij de Uitvoeringsregeling energiepremies wordt
vergezeld door een verklaring die in
overeenstemming is met dit model indien in die
bijlage is aangegeven dat een dergelijke
verklaring is vereist.
Artikel IV
Ingevolge dit artikel treedt deze regeling in
werking met ingang van 1 januari 2002. Voor
zover deze regeling betrekking heeft op
wijzigingen in de energiepremieregeling, is deze
regeling uitsluitend van toepassing op apparaten
en voorzieningen die op of na 1 januari 2002
zijn aangeschaft. In dit verband dient onder
aanschaf te worden verstaan het door koop
volledig in eigendom krijgen van het apparaat of
de voorziening.
De Staatssecretaris van Financiën,
| In
Favorieten
plaatsen |