Aan de voorzitter van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA Den Haag
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
21 december AFP 2001-933 M
2001
Onderwerp
Antwoorden op vragen n.a.v. gezamenlijke
behandeling wetsvoorstellen Belastingplan 2002
Tijdens de gezamenlijke behandeling op 10 en 11
december 2001 van de wetsvoorstellen die tezamen
het Belastingplan 2002 vormen, zijn enkele
aanvullende vragen gesteld. Hierbij bied ik u de
antwoorden op deze vragen aan.
De staatssecretaris van Financiën,
Bijlage bij Brief AFP2001-00933M
Vraag Stevens (CDA)
De leden van de CDA-fractie vragen naar een
toelichting op de passage in de memorie van
toelichting op hoofdstuk IXB van de
rijksbegroting over de registratie van de
aanslagen die 9 jaar na het belastingjaar nog
openstaan.
Antwoord
Wanneer aanslagen na 9 jaar nog openstaan wordt
dit veroorzaakt door langdurige bezwaar- en
beroepsprocedures tegen de aanslagen. Zolang een
aanslag nog niet onherroepelijke vaststaat,
wordt in het algemeen voor de betaling van de
aanslag uitstel verleend voor het bestreden
bedrag. Het gaat hier in totaal om een kleine
4000 aanslagen (cijfers 2001). In het huidige
geautomatiseerde registratiesysteem van de
Belastingdienst is het op dit moment nog niet
mogelijk om de gegevens van openstaande
aanslagen langer dan 9 jaar (gerekend vanaf het
belastingjaar) te volgen. In deze
geautomatiseerde administratie kunnen namelijk
(nog) niet aanslagen van bijvoorbeeld 1992 en
2002 van dezelfde belastingplichtige naast
elkaar worden geregistreerd. Op dit moment
worden deze aanslagen daarom na 9 jaar handmatig
gevolgd. Dit betekent dat eventuele mutaties en
invorderingshandelingen bij deze aanslagen
handmatig door de Belastingdienst worden
bijgehouden. Thans wordt gewerkt aan de
herziening van dit systeem, zodat (onder meer)
belastingaanslagen ook na de negen-jaarstermijn
op geautomatiseerde wijze kunnen worden
geregistreerd.
Vraag Stevens (CDA)
Het Bedrijfsplan 2002-2006 van de
Belastingdienst meldt onder het kopje
"Belastingdienst straks" dat de leiding en
medewerkenden van de FIOD/ECD nadrukkelijk zelf
verantwoordelijk worden voor de beste inrichting
van hun werk. Ook wordt gesteld dat de
medewerkers meer zullen worden aangesproken op
hun vakkennis. De leden van de CDA-fractie
vragen naar de betekenis hiervan.
Antwoord
Niet alleen bij de FIOD/ECD, maar ook bij alle
andere onderdelen van de Belastingdienst wordt
meer nadruk gelegd op de eigen
verantwoordelijkheid voor de inrichting van het
werk. Belastingdienstbreed worden medewerkers op
hun vakkennis aangesproken. Deze ontwikkelingen
houden verband met de wijze waarop de
Belastingdienst aankijkt tegen de interne
besturing. De besturing laat zich niet langer
vernauwen tot formele regelingen en klassieke
schema's van bevoegdheden, verantwoordelijkheden
en op hiërarchie gestoeld gezag. Hoewel heldere
formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden
uiteraard blijven bestaan gaat daarnaast de
aandacht veel meer uit naar het motiveren en
stimuleren tot professionele ontplooiing van
mensen in de organisatie, ten dienste van de
doelen van de Belastingdienst. Deze
professionele ontplooiing, waarbij vakkennis een
essentiële rol vervult, gaat hand in hand met
het dragen van meer eigen verantwoordelijkheid.
Dit versterkt de betrokkenheid van medewerkers
bij de organisatie en bij de inrichting van het
werk. Die betrokkenheid is bepalend voor de
resultaten die de Belastingdienst wil bereiken
en versterkt de arbeidsmotivatie voor
medewerkers.
Vraag Stevens (CDA)
In het Bedrijfsplan 2002-2006 van de
Belastingdienst is vermeld dat de
Belastingdienst bij vragen per e-mail in 80% van
de gevallen binnen twee maal 24 uur reageert, de
Douane binnen 30 minuten. De leden van de
CDA-fractie vragen om een toelichting van dit
verschil in reactietijd.
Antwoord
Uitgangspunt is dat vragen aan de
Belastingdienst, telefonisch of per e-mail,
direct beantwoord worden. De genoemde twee maal
24 uur voor 2003 geldt wanneer directe
beantwoording, bijvoorbeeld in piekperioden niet
lukt. De belastingplichtige die e-mailt ontvangt
wel in alle gevallen direct een
ontvangstbevestiging.
De genoemde termijn van 30 minuten in de
douanesfeer betreft de e-mail die het faxverkeer
vervangt. Het gaat hier om een speciale vorm van
communicatie op de douaneposten. Namelijk
meldingen van het bedrijfsleven in het kader van
vergunningen over voorgenomen lading en lossing
van goederen, waar snelheid geboden is. De
huidige faxprocedure zal vervangen worden door
e-mailberichten, waarop net als nu per fax
binnen 30 minuten een antwoord verstrekt moet
worden.
Vraag Stevens (CDA)
De leden van de CDA-fractie vragen aan te geven
tot welke aanbevelingen de fiscale
kwaliteitsindex (FIX) en de nadere analyse van
de gegevens 2000 heeft geleid.
Antwoord
De analyse van de FIX-gegevens leverde als
belangrijkste aanbeveling op dat de
verslaglegging van de klantbehandeling moet
worden verbeterd. Om dit te waarborgen wordt het
onderwerp in de managementcontracten voor 2002
meegenomen die met de eenheden van de
Belastingdienst worden gesloten. Tevens wordt
onderzocht op welke wijze de verslaglegging
verdergaand geautomatiseerd kan worden
ondersteund.
Vraag Stevens (CDA)
De leden van de CDA-fractie verwijzen naar de
inhaalslag die in het najaar 2000 is gestart om
de voorraad rulingaanvragen verder te
verminderen en naar de aanzet die is gegeven om
de gemiddelde doorlooptijd van rulingverzoeken,
die ongeveer 124 dagen bedroeg, te verlagen.
Deze leden verzoeken aan te geven wat de huidige
doorlooptijd is, mede gezien het belang hiervan
voor het bedrijfsleven.
Antwoord
In mijn brief van 20 november 2000 aan de Tweede
Kamer (kenmerk G 2000-00454) heb ik reeds
aangegeven dat het internationaal opererende
bedrijfsleven veel belang hecht aan snelheid van
het verstrekken van zekerheid vooraf over haar
fiscale positie in Nederland. In verband daarmee
heb ik toen maatregelen genomen om de
organisatie van de rulingpraktijk (omgevormd tot
APA/ATR-praktijk) te verbeteren en de
doorlooptijd van rulingverzoeken van ongeveer
vier maanden in principe terug te brengen tot de
AWB-conforme termijn van 8 weken en de voorraad
verzoeken bij gelijkblijvende instroom te
halveren. In de voorgenoemde brief heb ik tevens
aangegeven dat ik de verkorting van de
behandelingstijd in het najaar 2001 zal
evalueren. Ik streef ernaar om zowel de Tweede
Kamer als uw Kamer begin volgend jaar van de
resultaten van de evaluatie op de hoogte te
brengen.
Vraag Stevens (CDA)
Over de codificatie van het
arm's-length-beginsel bij intercompany-pricing
hebben de leden van de CDA-fractie enkele
aanvullende vragen gesteld. Wat betreft de term
'voorwaarden' in artikel 8b van de Wet Vpb
concluderen deze leden dat het niet van belang
is of niet-gelieerde partijen vergelijkbare
contracten zouden zijn overeengekomen, maar of
de vergoeding voor de gelopen risico's en
verrichte functies zakelijk is.
Antwoord
Deze conclusie is in beginsel juist. Een
uitzondering op deze regel zal zich echter
voordoen in situaties waarbij de contractuele
voorwaarden niet in overeenstemming zijn met de
economische realiteit, dan wel in gevallen
waarin risico's niet los kunnen worden gezien
van bepaalde functies en deze risico's en
functies in gelieerde verhoudingen aan
verschillende partijen zijn toebedeeld.
Vraag Stevens (CDA)
De leden van de CDA-fractie verzoeken ten
aanzien van de documentatieverplichting zoals
neergelegd in artikel 8b, lid 3 van de Wet op de
vennootschapsbelasting om in de uitvoeringssfeer
een regeling te treffen ten aanzien van
langetermijncontracten die zijn aangegaan voor 1
januari 2002, teneinde te voorkomen dat
ondernemingen worden opgezadeld met zware
administratieve lasten.
Antwoord
Zoals ik eerder tijdens de behandeling in de
Tweede Kamer heb geantwoord zal de informatie
waarop het derde lid van artikel 8b van de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969 ziet over het
algemeen binnen het concern aanwezig zijn. Het
gaat immers om informatie die ook voor de
bedrijfsmatige sturing van de verschillende
concernonderdelen van belang zal zijn. Dit
betekent tevens dat de toename van de
administratieve lasten voor het bedrijfsleven
beperkt zal zijn. Ook ten aanzien van
langetermijncontracten aangegaan voor 1 januari
2002 kan ervan uit worden gegaan dat de
betreffende informatie binnen het concern
aanwezig is. Zoals ik reeds heb toegezegd, zal
van belastingplichtigen die voor 1 januari 2002
langetermijncontracten hebben gesloten en reeds
uitvoeringshandelingen hebben verricht voor die
datum niet worden verwacht dat de vereiste
informatie reeds op 1 januari 2002 in de
administratie van het Nederlandse
concernonderdeel aanwezig is. Aan betreffende
belastingplichtigen zal een redelijke termijn
worden geboden om de vereiste informatie te
verzamelen en in de administratie op te nemen.
Daar over het algemeen de gevraagde informatie
beschikbaar is binnen het concern, zie ik geen
aanleiding om in de uitvoeringssfeer een
verdergaande regeling te treffen voor
langetermijncontracten aangegaan voor 1 januari
2002.
Vraag Stevens (CDA)
Ten aanzien van de definitie van de gelieerdheid
in artikel 8b, eerste lid van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 en de doorwerking
van deze gelieerdheid naar de
documentatieverplichting in het derde lid van
dit artikel, stellen de leden van de CDA-fractie
de vraag of het niet eenvoudiger zou zijn om
voor de documentatieverplichting in ieder geval
bepaalde gradaties van gelieerdheid - zoals een
belang van 51% of meer - te laten gelden.
Antwoord
Ik acht het niet wenselijk om een onderscheid te
maken tussen de verhoudingen die leiden tot
gelieerdheid zoals bedoeld in het eerste lid van
artikel 8b Wet Vpb 1969 en verhoudingen die
leiden tot het bijhouden van documentatie als
bedoeld in het derde lid van dit artikel. Indien
een dergelijk onderscheid zou worden gemaakt,
dan is niet in alle gevallen de door de
belastingdienst benodigde documentatie aanwezig
om het arm's lengthkarakter van de
overeengekomen prijsstelling te kunnen toetsen,
terwijl wel sprake is van gelieerdheid in de zin
van het eerste lid. Daarmee zou in feite weer
worden teruggekeerd naar de (ongewenste)
situatie zoals deze op dit moment bestaat.
Indien er bij een belastingplichtige in een
concrete situatie onduidelijkheid bestaat of er
sprake is van gelieerdheid, kan, zoals reeds in
de nota naar aanleiding van het verslag van de
Tweede Kamer is aangegeven, deze
belastingplichtige zekerheid vooraf vragen.
Indien het standpunt van de belastingplichtige
dat geen sprake is van gelieerdheid wordt
onderschreven door de inspecteur, volgt hieruit
dat de belastingplichtige niet gebonden wordt
aan de administratieve verplichting van het
derde lid.
Vraag Stevens (CDA)
De leden van de CDA-fractie zijn bezorgd over
het gebruik van zogenaamde 'secret comparables'
door de Belastingdienst ter onderbouwing van een
verrekenprijscorrectie. Hierdoor zou volgens
deze leden de gelijkheid van procespartijen in
het gedrang kunnen komen.
Antwoord
De Belastingdienst maakt voor de onderbouwing
van verrekenprijscorrecties sinds de
inwerkingtreding van de Wet herziening van het
fiscale procesrecht geen gebruik meer van
'secret comparables' om door haar voorgestelde
correcties te onderbouwen, tenzij sprake is van
een omkering van de bewijslast. Zie in dit
verband ook artikel 8:29 van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna Awb), de behandeling van
de vierde tranche van de Awb in de Eerste Kamer
(Eerste Kamer, vergaderjaar 1997/1998, 25 175,
nr. 323b, blz. 5, Wet herziening van het
fiscale procesrecht) en mijn Besluit van 23
augustus 2000, nr. CPP2000/789, V-N 2000/40.11.
Vraag Schuyer (D66)
De leden van de D66-fractie vragen naar de
budgettaire opbrengst van het successierecht per
tariefgroep.
Antwoord
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de
opbrengst van het successierecht per categorie
verkrijger. De romeinse cijfers tussen haakjes
in de eerste kolom geven de tariefgroep aan waar
betrokken categorie verkrijgers onder valt.
Volledigheidshalve merk ik nog op dat de cijfers
in deze tabel ook zijn opgenomen in een notitie
aan de Tweede Kamer van 26 oktober 2001, waarvan
een afschrift aan de Eerste Kamer is toegezonden
(kamerstukken II 2000/2001, 27 789, nr. 7; blz.
12). In deze cijfers is geen rekening gehouden
met de in Belastingplan 2002, deel IV, opgenomen
verhoging van de partnervrijstelling van
f 600.000 tot f 1 mln (¤ 453.780) en de
omzetting van de drempelvrijstelling voor
verkrijgers in tariefgroep II en III die geen
recht hebben op een bijzondere vrijstelling van
f 1.708 in een voetvrijstelling van f 3.700.
Tabel: Opbrengst successie- en schenkingsrecht
uitgesplitst naar categorieën verkrijgers
(raming 2002)
Categorie verkrijger Opbrengst
(tariefgroep) (in mln ¤)
Echtgenoten en samenwonenden 5 72,1
jaar of meer (I)
Kinderen 23 jaar en ouder (I) 541,0
Kinderen jonger dan 23 (I) 8,7
Kleinkinderen etc. (IA ) 32,7
Subtotaal: tariefgroep I 654,5
Broers en zusters (II) 236,1
Ouders (II) 4,8
Subtotaal: tariefgroep II 240,9
Niet- of ververwanten (III) 647,4
Totaal 1.542,8
---
De verwijdering uit het systeem vindt plaats
door de betreffende aanslagen in het systeem als
'oninbaar' aan te merken. Dit is een zuiver
technische aanduiding om de verwijdering te
kunnen verwerken in het systeem. Deze
systeemaanduiding heeft geen juridische
gevolgen; de aanslagen zijn immers niet
feitelijk als oninbaar aangemerkt, maar worden
in het vervolg handmatig bijgehouden.
Voor deze categorie verkrijgers is het
tarief gelijk aan het tarief van tariefgroep 1
met een opslag van 60%.
| In
Favorieten
plaatsen |