Ministerie van Financien

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen

Besluit van 12 december 2001, nr. CPP2001/2139M

De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is een herziene versie van het besluit 22 december 2000, nr. CPP2000/3110M. Het besluit is herzien in verband met het opnemen van eurobedragen en het herstel van enkele oneffenheden in de uitwerking van casus c.5.Het besluit is uitsluitend van toepassing voor het belastingjaar 2001. In verband met de
wijzigingen per 1 januari 2002 zal voor het belastingjaar 2002 een nieuw besluit worden uitgebracht.


1. Inleiding


In dit besluit is beleid opgenomen met betrekking tot de regeling voor privégebruik van personen- en bestelauto's, opgenomen in de artikelen 3.20 en 3.145 Wet IB 2001. Hiermee is het onder de Wet IB 1964 geldende besluit van 22 oktober 1999, nr. DB99/2930M, aangepast aan het sedert 1 januari 2001 geldende wettelijke regime. Voor overige vragen en antwoorden rond het privégebruik van auto's onder het regime van de Wet IB 2001 verwijs ik naar het besluit van 15 december 2000, nr. RTB 2000-3235M.


2. Hardheidsclausule


Met de forfaitaire regeling van de artikelen
3.20 en 3.145 van de Wet IB 2001 heeft de wetgever het privégebruik van een personen- of bestelauto op praktische wijze in de
inkomstenbelasting willen betrekken. Een dergelijke bepaling is niet vrij van een zekere ruwheid; dit is een kenmerk van forfaitaire regelingen. De wetgever heeft bewust voor deze ruwheid gekozen.

Alleen voor situaties waarin iemand kan laten blijken te hebben gereden in een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen, geldt de forfaitaire regeling niet. Voorts wordt de bijtelling voor de inkomstenbelasting op nihil gesteld indien blijkt dat de auto (personenauto of bestelauto) niet ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld en gebruikt dan wel indien wordt aangetoond dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor die doeleinden is gebruikt.

In de artikelen 9 en 22 van de
Uitvoeringsregeling IB 2001 heb ik aangegeven aan welke voorwaarden een kilometeradministratie moet voldoen om als bewijsmiddel door de Belastingdienst geaccepteerd te worden. Deze kilometeradministratie is overigens niet de enige vorm van bewijs om aan te tonen dat niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Men is bij een dergelijk gering privégebruik van de auto vrij in het aanvoeren van bewijsmiddelen waaruit het privégebruik van de auto blijkt. De waardering van het aangevoerde bewijs behoort tot de taak van de inspecteur. Bij een blijvend geschil daarover kan de kwestie worden voorgelegd aan de administratieve rechter in belastingzaken.

Gelet op de bewuste keuze van de wetgever wijs ik verzoeken om toepassing van de
hardheidsclausule met betrekking tot de regeling voor privégebruik auto steeds af. Dit geldt bijvoorbeeld in situaties waarin het bedrag van de autokostenfictie hoog is in verhouding tot het aantal daadwerkelijk gereden privékilometers of waarin een duurdere auto wordt gebruikt dan de belastingplichtige gelet op zijn
maatschappelijke positie in privé zou hebben aangeschaft.

3. Kosten die voor rekening van de werknemer of ondernemer komen


a. Aan de werkgever betaalde of voor eigen rekening genomen kosten

Uit artikel 3.145, zevende lid, van de Wet IB 2001 blijkt dat een bijdrage voor privégebruik die de werknemer aan zijn werkgever betaalt, rechtstreeks op de bijtelling in mindering wordt gebracht.

Dit geldt niet voor een eventuele bijdrage in de kosten van woon-werkverkeer. Deze kosten worden op grond van het achtste lid geacht niet te zijn gemaakt voor privédoeleinden.

Voorzover de aan de werkgever betaalde vergoeding de bijtelling voor privégebruik te boven gaat heeft de Hoge Raad in het arrest van 17 april 1996, rolnummer 30.995 (BNB 1996/197) beslist dat er geen sprake is van negatief loon of van aftrekbare kosten.

In artikel 3.20, zevende lid, van de Wet IB 2001 is een gelijksoortige regeling getroffen voor de ondernemer die kosten en lasten van de auto-van-de-zaak voor privérekening neemt en ze niet ten laste van de winst laat komen. Voorzover de voor privérekening genomen kosten betrekking hebben op woon-werkverkeer, wordt de onttrekking niet daarmee verminderd.


b. Kosten die aan derden zijn betaald
Kosten in verband met de auto van de werkgever die aan derden zijn betaald, kunnen niet in mindering komen op de in aanmerking te nemen waarde van het privégebruik, tenzij de betaling is aan te merken als gedaan ten behoeve van de werkgever en bij overeenkomst is voorzien dat die betaling als bijdrage privégebruik auto wordt aangemerkt; zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 11 april 1979, nr. 19.185, BNB1979/143 en van 15 december 1999, nr. 34.945, V?N 2000/7.19.


c. Auto van de zaak wordt gebruikt voor andere werkzaamheden

Wordt de auto van de zaak gebruikt voor andere werkzaamheden, waarvan de opbrengst wordt aangemerkt als winst uit (een andere)
onderneming, loon uit (een andere)
dienstbetrekking of resultaat uit een (andere) werkzaamheid, dan zijn de kilometers die daarmee gemoeid zijn voor de toepassing van de artikelen 3.20 en 3.145 van de Wet IB 2001 als
privékilometers te beschouwen. De Hoge Raad besliste in het arrest van 8 juli 1986, rolnummer 23.861 (BNB 1986/259) dat in dat geval een evenredig deel van de bijtelling voor privégebruik als aftrekbare kosten in verband met de nevenwerkzaamheden in aanmerking kan worden genomen volgens de formule: kilometers andere werkzaamheden/totale privékilometers x het loon in natura.

Vanaf 2001 dient voor "aftrekbare kosten in verband met nevenwerkzaamheden" te worden gelezen: kosten die ten laste van de winst of het resultaat komen, en voor "loon": onttrekking of loon. Voor die situaties dat in de Wet IB 2001 specifieke regelingen of bedragen zijn opgenomen, gaan deze naar mijn oordeel voor de door de Hoge Raad in genoemd arrest
geformuleerde algemene regel.

Dit arrest, in samenhang bezien met het arrest van 10 september 1980, BNB 1980/330, leidt tot het standpunt dat voor de berekening van de in aanmerking te nemen kosten als onttrekking/loon in natura in aanmerking genomen wordt het bruto bedrag van de bijtelling voor privégebruik vermeerderd met het bedrag waarmee de vergoeding aan de werkgever de bruto-bijtelling overtreft (c.q. de voor privérekening genomen kosten deze bijtelling overtreft).

In dit kader kan een hoog aantal kilometers in verband met de andere werkzaamheden en overig privégebruik een reden zijn voor een hogere bijtelling voor privégebruik dan de forfaitaire bijtelling.

In de verschillende situaties werkt het hiervóór vermelde als volgt uit.


c.1. Werknemer/ondernemer gebruikt de auto in het kader van zijn (andere) onderneming of voor het verwerven van (ander) resultaat uit een werkzaamheid

Een door de werkgever ter beschikking gestelde auto is geen tot het privévermogen van de ondernemer behorende of door hem in privé gehuurde personenauto. Daarom is artikel 3.17, eerste lid, onderdeel b van de Wet IB 2001 niet van toepassing. Dit geldt ook als de auto tot het vermogen van een andere onderneming of werkzaamheid van belastingplichtige behoort.

Wordt de auto gebruikt voor in de (andere) onderneming verrichte werkzaamheden of voor het verwerven van (ander) resultaat uit een werkzaamheid, dan kan een evenredig deel van de bruto-bijtelling voor privégebruik, vermeerderd met het bedrag waarmee de vergoeding aan de werkgever de bruto-bijtelling overtreft, ten laste van de winst uit onderneming worden gebracht of ten laste van het resultaat uit de (andere) werkzaamheid. Dit geldt niet voor de specifieke regeling van artikel 3.18 van de Wet IB 2001 betreffende het woon-werkverkeer. Voor het regelmatig woon-werkverkeer kan geen groter bedrag ten laste van de winst komen dan toegestaan is volgens die regeling.


c.2.De werknemer/ondernemer gebruikt de auto in het kader van een (andere) dienstbetrekking

Wordt de auto gebruikt voor andere in
dienstbetrekking verrichte werkzaamheden dan kan via de Wet IB 2001 niet tot verlaging van de bijtelling/onttrekking worden gekomen, maar wel is het voor de (andere) werkgever mogelijk om op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2001) vrije vergoedingen te verstrekken op basis van artikel 15b, eerste lid, onderdeel b en - voor het regelmatig woon-werkverkeer - artikel 16b van die wet.


c.3.De werknemer/ondernemer gebruikt de auto voor reizen in verband met geneeskundige hulp of ziekenbezoek


c.3.1.Voor vervoer als bedoeld in artikel 6.17, onderdeel a, van de Wet IB 2001 (bijvoorbeeld bezoek aan artsen) wordt in aanmerking genomen een evenredig deel van de bruto-bijtelling voor het privégebruik van de auto vermeerderd met het bedrag waarmee de vergoeding aan de werkgever de bruto-bijtelling overtreft (Hof Arnhem van 14 april 1983, nr. 1387/1981, BNB 1984/222).


c.3.2.Voor de reizen genoemd in artikel 6.17, onderdeel e, van de Wet IB 2001 is in artikel 6.18, zesde lid, onderdeel a, een specifieke regeling getroffen.


c.4.De werknemer/ondernemer gebruikt de auto voor reizen in het kader van scholingsuitgaven

Deze kosten van deze reizen behoren volgens artikel 6.28, eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB 2001 niet tot de in aanmerking te nemen scholingsuitgaven.


c.5.De werknemer/ondernemer gebruikt de auto voor reizen in het kader van giften

Indien reizen per auto volgens de giftenregeling als gift in aanmerking kunnen worden genomen, geldt daarvoor de specifieke regeling van artikel 6.36 van de Wet IB 2001.

Casus

De werknemer X heeft in 2001 van zijn werkgever A. een auto ter beschikking gekregen met een cataloguswaarde van ¤ 18.151 (f 40.000). Voor het privégebruik betaalt hij in het jaar 2001 een vergoeding aan de werkgever A van ¤ 545 (f 1.200). De gereden kilometers bedragen in het jaar 2001 inclusief het zakelijk en
woon-werkverkeer van de dienstbetrekking bij A 30.000, waarvan 15.000 km (vanuit A bezien) voor privédoeleinden onderverdeeld in:


1. reizen in verband met een
onderneming/resultaat van X: 5.000 km waarvan 3.000 km woon-werkverkeer over een afstand van 12 km gedurende 3 dagen per week;


2. reizen in verband met een dienstbetrekking bij werkgever B: 5.000 km waarvan 3.000 km woon-werkverkeer over een afstand van 17 km gedurende 2 dagen per week;


3. reizen in verband met bezoek arts:
1.000 km;







4. reizen in verband met het regelmatig bezoeken van een langdurig verpleegd gezinslid:
1.500 km;







5. reizen in verband met scholing: 300 km;






6. reizen die als giften in aanmerking komen:
500 km:







7. overig privégebruik: 1.700 km.

Uitwerking

Vanuit de dienstbetrekking bij A bezien wordt door X in de auto voor 15.000 km voor
privédoeleinden gereden, zodat de
autokostenfictie van toepassing is: voor de heffing van de inkomstenbelasting volgt een bijtelling van 25% van ¤ 18.151 (f 40.000) = ¤ 4.538 (f 10.000) -/- vergoeding ¤ 545 (f 1.200) = ¤ 3.993 (f 8.800). "Binnen" dit privégebruik moet iedere "soort" kilometers op zijn eigen merites worden bezien.


1. Ten laste van de winst/resultaat komen






a. voor het woon-werkverkeer: een evenredig deel van de bijtelling, maar de maximering van de tabel van artikel 3.18 Wet IB 2001 geldt, zodat ¾ * ¤ 780 (f 1.719) = ¤ 585 (f 1.290) ten laste van de winst komt.


b. voor de zakelijke kilometers: een evenredig deel van de bijtelling, zijnde 2.000/15.000 * ¤ 4.538 (f 10.000) = ¤ 605 (f 1.333).


2. De bijtelling wordt niet verlaagd, maar werkgever B kan belastingvrij vergoeden:


a. voor het woon-werkverkeer: 12 maanden ½ * ¤ 91 (f 200,50) = ¤ 546 (f 1.203); zie artikel
16b Wet LB 1964 (tekst 2001).







b. voor de dienstkilometers: 2.000 * ¤ 0,27 (f 0,60) = ¤ 540 (f 1.200); zie artikel 15b, eerste lid, onderdeel b Wet LB 1964 (tekst
2001).







3. Voor de bezoeken aan de arts is als buitengewone uitgaven aan te merken: een evenredig deel van de bijtelling, zijnde
1.000/15.000 * ¤ 4.538 (f 10.000)= ¤ 303 (f 667).


4. De bezoeken aan het gezinslid volgen de regeling van artikel 6.17, aanhef en onderdeel e Wet IB 2001. Als buitengewone uitgaven is aan te merken:1500 * ¤ 0,16 (f 0,35) = ¤ 240 (f 525).


5. De reizen i.v.m. scholing leiden niet tot een aftrek, omdat deze zijn uitgesloten in artikel 6.28, eerste lid, onderdeel c Wet IB
2001.







6. De "giftenkilometers" volgen de regeling van artikel 6.36 Wet IB 2001. Als giften is aan te merken: 500 * ¤ 0,16 (f 0,35) = ¤ 80 (f 175).


7. Aangegeven moet worden voor de inkomstenbelasting de volledige autokostenfictie
-/- de vergoeding, dus ¤ 3.993 (f 8.800).

4. Toepassing van dit besluit

Dit besluit vervangt het besluit van 22 december
2000, nr. CPP2001/3110M, dat hierbij is ingetrokken. Dit besluit is uitsluitend van toepassing voor het belastingjaar 2001. In verband met de wijzigingen per 1 januari 2002 zal voor het belastingjaar 2002 een nieuw besluit worden uitgebracht.

| In Favorieten plaatsen | Stuur dit door