volksverzekeringen. Vrije vergoeding voor
reiskosten
Belastingdienst/Centrum voor proces- en
productontwikkeling, domein belastingen op
arbeid en vermogen
Besluit van 10 december 2001, nr. CPP2001/1947M
De plv. directeur-generaal Belastingdienst heeft
namens de staatssecretaris van Financiën het
volgende besloten.
Inleiding
Vanuit de praktijk zijn vragen gesteld op het
reiskostengebied. De op deze vragen gegeven
antwoorden zijn hierna opgenomen, uitgaande van
de wet- en regelgeving die geldt met ingang van
het jaar 2001 voor de loon- en
inkomstenbelasting.
Openbaar-vervoerverklaring
1. Vraag
Een werknemer woont in België en werkt in
Nederland. Voor het regelmatig woon-werkverkeer
maakt hij mede gebruik van het Belgische
openbaar vervoer.
Komt deze werknemer met een door de Belgische
openbaarvervoersonderneming afgegeven
openbaar-vervoerverklaring (hierna:
OV-verklaring) in aanmerking voor de reisaftrek
(artikel 3.87 Wet IB 2001)?
Antwoord
Ja, het verstrekken van een OV-verklaring als
bedoeld in artikel 3.87, achtste lid, Wet IB
2001 is niet uitsluitend voorbehouden aan
Nederlandse openbaar-vervoersondernemingen. Ook
een door een Belgische
openbaar-vervoersonderneming afgeven
OV-verklaring kan leiden tot de reisaftrek. Een
OV-verklaring dient te voldoen aan de criteria
zoals genoemd in artikel 16, eerste lid, van de
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
Uitbreiding trajectkaart
2. Vraag
Als een werkgever een recht op vrij reizen ter
beschikking stelt dat is beperkt tot het reizen
over een vast traject ten behoeve van het
woon-werkverkeer, wordt de waarde daarvan
fiscaal op nihil gesteld. Er is dan sprake van
vervoer vanwege de werkgever (artikel 16, eerste
lid, onderdeel b, ten tweede, van de Wet op de
loonbelasting 1964, hierna: Wet LB).
Een werknemer krijgt echter, voor
privé-doeleinden, een recht op vrij reizen ter
beschikking dat ruimer is dan het vaste
woon-werkverkeertraject (Voorbeeld: het
woon-werkverkeertraject is Utrecht-Den Haag,
maar de werknemer krijgt een maandtrajectkaart
Amersfoort-Den Haag.)
Welke fiscale gevolgen zijn daaraan verbonden?
Antwoord
In dit geval is de genoemde waardering van nihil
niet van toepassing, maar de waarderingsnorm van
¤ 54 (f 119), dan wel, bij reizen per 1e klas,
¤ 82 (f 181) in artikel 26 van de
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.
Voorwaarde daarvoor is dat aannemelijk is dat
het recht op vrij reizen in redelijkheid mede
dient ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking of voor het woon-werkverkeer.
Zo is de desbetreffende waarderingsnorm niet van
toepassing als een in Assen gevestigde werkgever
aan een in Groningen wonende werknemer voor
privé-doeleinden een trajectkaart
Groningen-Leeuwarden verstrekt. In een zodanig
geval moet de desbetreffende kaart worden
gewaardeerd op de waarde in het economische
verkeer.
Ketenforfait
3. Vraag
Als een werknemer met het openbaar vervoer
pleegt te reizen kan de werkgever een vrije
vergoeding toekennen voor de werkelijke kosten
van het openbaar vervoer. Daarnaast kan de
werkgever een vrije vergoeding geven voor de
kosten van en naar de opstapplaats voor het
openbaar vervoer van maximaal ¤ 91 (f 201) op
jaarbasis (vgl. artikel 15a, eerste lid,
onderdeel j, Wet LB).
Kan dat bedrag ook vrij worden vergoed als de
plaatsbewijzen voor het openbaar vervoer door de
werkgever worden aangeschaft en aan de
werknemers worden verstrekt (en er fiscaal dus
sprake is van vervoer vanwege de werkgever)?
Antwoord
Ja. De desbetreffende vergoeding dient ter
compensatie van de kosten die verband houden met
het vervoer van en naar de opstapplaats van het
openbaar vervoer, zoals de kosten van de
(huur-)fiets, de rijwielstalling, de
(trein-)taxi. Een werknemer die reist met
plaatsbewijzen die de werkgever heeft
aangeschaft en aan hem heeft verstrekt komt
evenzeer met die kosten in aanraking en dus ook
voor een vrije vergoeding daarvoor.
Vergoeding van de kosten van het vervoer per
bromfiets en motorfiets
4. Vraag
Welke vrije vergoeding kan een werkgever aan
zijn werknemers (bijvoorbeeld pizzakoeriers)
geven voor de kosten van het vervoer per eigen
bromfiets onderscheidenlijk motorfiets?
Antwoord
Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen
het zgn. regelmatig woon-werkverkeer en
niet-regelmatig woon-werkverkeer en zakelijke
reizen:
- Regelmatig woon-werkverkeer:
Als sprake is van "plegen te reizen van de
woning of verblijfplaats naar de plaats of
plaatsen waar arbeid wordt verricht", is een
vrije vergoeding mogelijk ter grootte van het
toepasselijke reiskostenforfait.
- Niet-regelmatig woon-werkverkeer en
zakelijke reizen:
Voorop staat dat dan de werkelijke kosten vrij
kunnen worden vergoed, waarbij de werkgever die
werkelijke kosten aannemelijk moet kunnen maken.
Om praktische redenen is zonder nadere
onderbouwing bij een bromfiets per kilometer een
vrije vergoeding toegestaan van maximaal ¤ 0,10
(f 0,21), en bij een motorfiets per kilometer
maximaal ¤ 0,28 (f 0,60).