Ministerie van Economische Zaken
http://www.minez.nl
MIN EZ: duurzame energie
Ministerie van Economische Zaken
Berichtnaam: Persbericht
Nummer: 164
Datum: 10-12-2001
DUURZAME ENERGIE
Het lid van de Tweede Kamer, Witteveen-Hevinga (PvdA), heeft aan de
minister van Economische Zaken op 09-11-2001 de volgende schriftelijke
vragen gesteld.
1 Kent u het CBS-persbericht 'Productie duurzame energie gestegen'
van 6 november jl.?
2 Hoe verhoudt de vermelding dat in de begroting EZ voor het jaar
2001 reeds in 1999 de duurzame energie 1,2 % van de totale
energievoorziening uitmaakte zich tot de cijfers uit het
CBS-persbericht waaruit zou blijken dat pas in 2000 dit percentage van
1,2 % is bereikt? Is de methodiek van meten weer veranderd?
3 Hoe groot acht u de kans dat de door het CBS vermelde gegevens
meetfouten bevatten waardoor de in het persbericht genoemde stijging
van 12% in de praktijk mogelijk geringer was?
4 Bent u van mening dat de in dat bericht genoemde toename van
duurzame energie voldoende is om in een traject te geraken dat zal
moeten leiden tot 10% duurzame energie in 2020? Zo ja, waarom? Zo
neen, waarom niet?
5 In welke mate zal de invoer van duurzame energie aan de
bovenstaande doelstelling naar verwachting gaan bijdragen?
6 Hoeveel is het opgestelde vermogen aan windmolens in 2000 gestegen
ten opzichte van 1999? Hoe verhoudt zich dit tot de doelstelling ten
aanzien van windenergie zoals bijvoorbeeld in de Derde Energienota of
het Actieprogramma Duurzame energie in Opmars was voorzien?
7 Spelen - zoals het persbericht stelt dat de toename van energie uit
waterkracht een gevolg is van klimatologische omstandigheden in 2000-
deze (zonne-uren, windaanbod of temperatuur) naast overheidsbeleid mee
bij de groei van duurzame energie (met uitzondering van biomassa)? Kan
dit worden gekwantificeerd?
8 Waarom is door het CBS in het genoemde persbericht gekozen voor m3
aardgasequivalenten als maatstaf voor uitgespaarde fossiele brandstof
en niet voor petajoules zoals eerder nog wel het geval was?
9 Waarom wijken de cijfers in m3 aardgasequivalenten in het
CBS-persbericht, als men ze omrekent naar petajoules, af van de
gegeven petajoules in de EZ-begroting 2001 (p. 183)?
De Minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink, heeft deze
vragen als volgt beantwoord.
1 Ja.
2 De methodiek van meten van het duurzame energieverbruik is niet
veranderd, maar de interpretatie van de meetgegevens op één punt wel,
namelijk ten aanzien van het gebruik van houtkachels door huishoudens.
Nieuwe inzichten van TNO hebben er onlangs toe geleid dat we de
bijdrage van houtkachels aan de realisatie van de duurzame
energiedoelstelling met ca. 1,5 PJ naar beneden hebben moeten
bijstellen. Daardoor is het gerealiseerde duurzame energiepercentage
in 1999 nu 1,1% (was 1,2%) en in 2000 1,2%. Overigens had het
relatieve percentage van het duurzame energieverbruik groter kunnen
zijn als het primaire energieverbruik niet was gestegen van 2974 PJ
in 1999 naar 3050 PJ in 2000.
3 Deze kans is gering. CBS en Novem maken gebruik van de meest
betrouwbare beschikbare bronnen, waarbij uiteraard ook gebruik gemaakt
wordt van voortschrijdend inzicht. Een voorbeeld hiervan is de
herwaardering van de bijdrage van huishoudelijke houtkachels (zie
antwoord op vraag 2). Omdat de bijdrage van duurzame energie aan de
energievoorziening nog beperkt is, zijn de statistische gegevens
relatief gevoelig voor dit soort kleine verbeteringen.
4 De 10% doelstelling is ambitieus. Wel is het mogelijk dat de
doelstelling niet met puur Nederlandse duurzame energieproductie
gerealiseerd zal worden. Dit is overigens in overeenstemming met de
ontwikkeling op de Europese energiemarkten, mede als gevolg van de
onlangs in werking getreden richtlijn Duurzame Elektriciteit van de
Europese Commissie (2001/77/EG). Hierin worden de spelregels voor de
totstandkoming van één EU markt voor groene stroom geregeld, o.a. (op
termijn) harmonisering van steunregels, en de (op termijn) verplichte
invoering van een groencertificatensysteem in de EU lidstaten.
Nederland is per 1 juli jl. al met een groencertificatensysteem
gestart.
5 Een realistische inschatting van de mate waarin de import van
duurzame energie aan de genoemde doelstelling zal bijdragen is op dit
moment zeer lastig te geven vanwege het feit dat vraag en aanbod meer
en meer in internationale (EU) context bepaald gaan worden, terwijl
belangrijke vraag- en aanbodfactoren (zoals fiscale steun) nog niet
altijd vast liggen. De richtlijn Duurzame Elektriciteit gaat daar de
komende 5 à 10 jaar verandering in brengen. Zo ver is het nog niet. Op
dit moment is de vraag naar duurzame elektriciteit in
Nederland bijvoorbeeld zeer hoog, maar dit hangt samen met het
aantrekkelijke Nederlandse fiscale stelsel voor groene stroom (REB).
Relatief veel import van andere landen naar Nederland ligt dan voor de
hand. Als andere landen ook een vergelijkbaar steunniveau gaan
invoeren kan import naar Nederland minder gaan worden. De snelheid en
mate van marktliberalisering in de EU, de harmonisering van de
steunmaatregelen en de ontwikkeling van een internationaal
groencertificatensysteem zullen dus een sterke invloed hebben op de
internationale verhandelbaarheid - en daardoor op de Nederlandse
import - van duurzame energie.
6 Het opgesteld vermogen windmolens bedroeg in 1999 409 MWe. In 2000
was dit toegenomen tot 442 MWe (toename van 8%). In het Actieprogramma
Duurzame Energie in Opmars was een toename voorzien van 250 MW in 1995
tot 750 MW in 2000.
7 De invloed van klimatologische omstandigheden op de jaarlijkse
productie van duurzame energie is het grootst bij zogenaamde
stromingsbronnen als windenergie, zonne-energie en waterkracht. Er
kunnen variaties van ca. 5% meer- of minderopbrengst optreden. De
bijdrage van deze opties aan de totale duurzame energieproductie is op
dit moment echter nog relatief klein. De bijdrage van biomassa aan de
totale duurzame energieproductie is op dit moment het grootst, ca.
75%. Op deze vorm van duurzame energie hebben klimatologische
schommelingen geen effect.
8 Het CBS heeft in het persbericht gekozen voor m3 aardgasequivalent
omdat de ervaring heeft uitgewezen dat de gemiddelde krantenlezer zich
hierbij meer kan voor stellen dan bij de grootheid PJ (petajoule). De
gegevens zijn ook in PJ beschikbaar en als bijlage bij dit antwoord
toegevoegd.
9 In de EZ begroting 2002 is gebruik gemaakt van de voorlopige
cijfers over 2000. Die wijken iets af van de later gepubliceerde
definitieve cijfers. Bovendien heeft, zoals bij vraag 2 is aangegeven,
bij de nu gepubliceerde cijfers ook een correctie plaatsgevonden voor
eerdere jaren in verband met de lagere bijdrage van houtkachels.
Noot van de redactie: inlichtingen bij Jan van Diepen,
tel: (070) 379 60 73
10 dec 01 16:06