de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-GRAVENHAGE
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
7 december 8-11-2001/ IFZ 2001-01074 U
2001 2010201990
Onderwerp
Vragen over nieuwe fiscale wetgeving
Bondsrepubliek Duitsland
Hierbij doe ik u het antwoord toekomen op de
vragen die inzake bovenvermeld onderwerp op 7
november jl. werden ingezonden door de leden van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal, De Vries en
Weekers.
De staatssecretaris van Financiën,
W. Bos
Antwoorden naar aanleiding van de vragen van de
leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal De
Vries en Weekers van 7 november 2001 (nr.
2010201990), inzake nieuwe Duitse fiscale
wetgeving betreffende de belastingheffing van
bouwondernemingen die in Duitsland werkzaam
zijn.
1. Ja. De Duitse wet van 30 augustus 2001
(Gesetz zur Eindämmung illegaler Betätigung im
Baugewerbe; Bundesgesetzblatt I S. 2267)
voorziet in de invoering van de inhouding van
15% belasting op de bruto aanneemsom die door
een Duitse ondernemer/opdrachtgever wordt
betaald aan bouwondernemingen die in Duitsland
werken uitvoeren. Deze maatregel zal van
toepassing zijn op bouwwerken die na 31 december
2001 in Duitsland worden uitgevoerd. Doel van de
maatregel is de bestrijding van belastingfraude
in de bouw- en aannemingssector. De maatregel
geldt in gelijke mate voor in Duitsland en in
het buitenland gevestigde ondernemingen. De wet
voorziet evenwel in de mogelijkheid dat een
vrijstellingsbeschikking wordt afgegeven door de
Duitse belastingdienst in gevallen dat de
bouwondernemer aannemelijk maakt dat ter zake
van de uitgevoerde bouwwerkzaamheden in
Duitsland geen belasting verschuldigd zal zijn,
of dat de voldoening van de eventueel in
Duitsland verschuldigde belasting op andere
wijze verzekerd is. Bij de aanvraag van een
dergelijke vrijstellingsbeschikking dient een
buitenlandse ondernemer een verklaring over te
leggen dat de ondernemer als zodanig bekend is
bij de belastingautoriteiten van het land waar
hij gevestigd is. De Nederlandse Belastingdienst
is hiervan op de hoogte gesteld en zal
desgevraagd de benodigde verklaring aan de
betrokken ondernemer verstrekken.
2 en 4. Nederlandse
bouwondernemingen dienen hun verzoek om afgifte
van een vrijstellingsbeschikking te richten tot
het Finanzamt Kleve. Ook mij hebben berichten
bereikt als zou dat Finanzamt nog niet in staat
zijn om verzoeken om afgifte van
vrijstellingsbeschikkingen op adequate wijze te
behandelen. Ik heb daarvoor nadrukkelijk de
aandacht gevraagd van mijn Duitse ambtgenoot.
Deze heeft mij, bij brief van 14 november jl.,
medegedeeld dat Nederlandse ondernemingen met
onmiddellijke ingang verzoeken (niet gebonden
aan enige voorgeschreven vorm) om afgifte van
een vrijstellingsbeschikking bij het Finanzamt
Kleve kunnen indienen. Als de verzoeker tot dan
toe bij geen Duits Finanzamt geregistreerd is,
ontvangt hij een vragenformulier en, na
invulling en beoordeling daarvan, de gevraagde
vrijstellingsbeschikking. Is de verzoeker reeds
bij een ander Finanzamt dan het Finanzamt Kleve
geregistreerd (in veel gevallen zou dat het
Finanzamt Wuppertal-Barmen kunnen zijn), dan
wordt hij naar dat Finanzamt doorverwezen en
wordt de vrijstellingsbeschikking in voorkomend
geval door dat Finanzamt verstrekt. Mijn Duitse
ambtgenoot heeft mij verder medegedeeld dat haar
geen problemen bekend zijn bij de verstrekking
van
vrijstellingsbeschikkingen door de Duitse
belastingdienst. Overigens heeft het Duitse
Bundesfinanzministerium op 1 november jl.
richtlijnen aan de Duitse belastingdienst
verstrekt voor de uitvoering van de hiervoor
bedoelde wet.
3 . Vanuit het streven om de
gevolgen van de hiervoor bedoelde Duitse wet
voor het Nederlandse bedrijfsleven zoveel
mogelijk te beperken, heeft Nederland aan
Duitsland voorstellen gedaan tot vereenvoudiging
van de procedure voor de afgifte van een
vrijstellingsbeschikking. In dat kader heeft
Nederland voorgesteld dat de Duitse
belastingdienst de vrijstellingsbeschikking zou
kunnen afgeven op basis van de enkele verklaring
van de Nederlandse belastingdienst dat een
Nederlandse bouwonderneming in Nederland correct
aan zijn fiscale verplichtingen voldoet. Dit
voorstel is gedaan tegen de achtergrond van de
inwerkingtreding van het op 23 juni 2001 in
werking getreden Nederlands-Duitse verdrag voor
wederzijdse bijstand bij invordering (Trb. 1999,
113). Op basis van dat verdrag zou Duitsland in
voorkomend geval aan Nederland kunnen verzoeken
om bijstand te verlenen bij de invordering van
in Duitsland door een Nederlandse
bouwonderneming verschuldigde belastingen,
waarmee de voldoening van
belastingverplichtingen in Duitsland in
redelijke mate zou zijn verzekerd. Omdat de
hiervoor bedoelde Duitse wet de voorwaarde stelt
dat beoordeeld wordt of een onderneming, die om
afgifte van een vrijstellingsbeschikking
verzoekt, ook in Duitsland op correcte wijze aan
zijn fiscale verplichtingen voldoet, kon
Duitsland het Nederlandse voorstel niet
overnemen. Duitsland heeft evenwel te kennen
gegeven dat een verklaring van de Nederlandse
belastingdienst, dat ten aanzien van een
Nederlandse bouwonderneming in Nederland geen
invorderingsproblemen bestaan, uiteraard wel
door de Duitse belastingdienst kan worden
meegenomen bij de beoordeling van de vraag of de
voldoening van fiscale verplichtingen in
Duitsland voldoende verzekerd is met betrekking
tot bouwwerkzaamheden die door een Nederlandse
onderneming in Duitsland worden verricht. De
Nederlandse belastingdienst zal daarom op
verzoek van een belanghebbende hem een
verklaring verstrekken over het al dan niet
bestaan van een achterstand bij de voldoening
van door hem verschuldigde vennootschaps-,
inkomsten-, loon- of omzetbelasting ten tijde
van de datum van het verzoek. Zo'n verklaring
gaat vergezeld van een woonplaatsverklaring als
bedoeld in het antwoord op vraag 1.
| In
Favorieten
plaatsen |
Ministerie van Financien