DOC: FR EN DE DA ES PT NL IT SW FI EL
CJE/01/58 20 november 2001
Arrest van het Hof in de gevoegde zaken C-414/99, C-415/99 en C-416/99
Zino Davidoff SA tegen A & G Imports Ltd, Levi Strauss & Co, Levi
Strauss (UK) Ltd tegen Tesco Stores, Tesco plc en Costco Wholesale UK
Ltd
De toestemming van de merkhouder voor het in de EER verhandelen van
waren die daarbuiten in de handel zijn gebracht, zijnde uitdrukkelijk
of impliciet, moet met zekerheid worden uitgedrukt. Dat is niet het
geval met het enkele stilzwijgen van de merkhouder.
Zino Davidoff is houdster van twee merken "Cool Water" en "Davidoff
Cool Water", die in het Verenigd Koninkrijk zijn ingeschreven voor
toiletartikelen en cosmetica. De betrokken producten dragen
identificatienummers en worden door Davidoff of voor haar rekening
zowel binnen de Europese Economische Ruimte (EER) als daarbuiten
verkocht.
A & G Imports heeft voorraden producten gekocht, die oorspronkelijk
door Davidoff of met haar toestemming in Singapore op de markt waren
gebracht. A & G heeft die voorraden in de Gemeenschap (meer bepaald in
het Verenigd Koninkrijk) ingevoerd, waar zij is begonnen ze te
verkopen. Die producten verschillen van de andere producten van het
merk Davidoff enkel door het feit, dat de identificatienummers zijn
verwijderd of uitgewist.
De vennootschappen Levi-Strauss zijn houdsters van de merken "Levi's"
en "501", die in het Verenigd Koninkrijk zijn ingeschreven, onder meer
voor jeans.
Tesco en Costco hebben - authentieke - Levi's 501-jeans betrokken bij
leveranciers die de jeans vanuit landen buiten de EER in de
Gemeenschap invoerden en hebben ze in het Verenigd Koninkrijk
verkocht. Levi Strauss had steeds geweigerd, aan Tesco en Costco
dergelijke jeans te verkopen.
Davidoff en Levi Strauss hebben bij de High Court of Justice beroepen
ingesteld, op grond dat de invoer en de verkoop van die waren in de
Gemeenschap een inbreuk opleverden op de rechten die zij aan de
inschrijving van hun merken ontleenden.
In de drie zaken beroepen A & G Imports en Tesco zich op uitputting
van de door het merk verleende rechten.
Naar gemeenschapsrecht verbiedt het in de merkenrichtlijn neergelegde
beginsel van de uitputting de houder van het merk, zich op het aan dit
merk verbonden uitsluitende recht teberoepen, wanneer de van het merk
voorziene producten door de merkhouder of met zijn toestemming in de
Gemeenschap (hierna: "EER") in de handel zijn gebracht.
De door de High Court of Justice aan het Hof van Justitie gestelde vragen strekken hoofdzakelijk tot precisering van de voorwaarden voor die uitputting en van het begrip "toestemming". Gezien het belang ervan, hebben vijf regeringen (namelijk de Duitse, de Franse, de Italiaanse, de Finse en de Zweedse regering) opmerkingen ingediend.
Het Hof herinnert allereerst aan de gevolgen van de richtlijn voor de
merken in het algemeen. Volgens het Hof beperkt de richtlijn de
uitputting van het aan de merkhouder verleende recht tot de gevallen
waarin de waren in de EER in de handel worden gebracht, en staat zij
de merkhouder toe, zijn waren buiten die zone in de handel te brengen,
zonder dat dit de uitputting van zijn rechten binnen de EER meebrengt.
Bovendien is het Hof van oordeel dat de richtlijn, door te preciseren
dat het op de markt brengen buiten de EER geen uitputting meebrengt
van het recht van de merkhouder om zich tegen de invoer van deze waren
zonder zijn toestemming te verzetten, de merkhouder toestaat de eerste
verhandeling van de van het merk voorziene waren in de EER te
controleren.
Vervolgens onderzoekt het Hof, hoe de toestemming van de merkhouder
voor het verhandelen in de EER kan worden uitgedrukt; moet de
toestemming uitdrukkelijk zijn of mag zij impliciet zijn?
Het Hof is van oordeel dat de toestemming, die erop neerkomt dat de
merkhouder afstand doet van zijn uitsluitend recht om iedere derde te
verbieden, van zijn merk voorziene waren in te voeren, het beslissende
element is voor de uitdoving van dat recht. Het staat dus aan het Hof,
een eenvormige uitlegging te geven van het begrip "toestemming" voor
het in de EER in de handel brengen, teneinde te voorkomen dat de
bescherming verschilt naar gelang van het nationale recht van de
lidstaten.
Gezien het belangrijke gevolg dat de toestemming meebrengt, namelijk
de uitdoving van het uitsluitende recht van de houder van het merk,
moet zij worden uitgedrukt op een manier waaruit met zekerheid de wil
blijkt afstand te doen van dat recht. Deze wil blijkt normaliter uit
een uitdrukkelijke formulering van de toestemming. In bepaalde
gevallen kan hij echter op impliciete wijze voortvloeien uit elementen
en omstandigheden vóór, tijdens of na het buiten de EER in de handel
brengen, waaruit met zekerheid blijkt dat de merkhouder afstand doet
van zijn recht.
Ten slotte onderzoekt het Hof de mogelijkheid van een impliciete
toestemming voortvloeiend uit het enkele stilzwijgen van de
merkhouder.
Het Hof stelt vast, dat de toestemming positief moet worden
uitgedrukt; uit de elementen die in aanmerking worden genomen om tot
het bestaan van een impliciete toestemming te besluiten, moet met
zekerheid kunnen worden afgeleid dat de merkhouder ervan afziet, zich
op zijn uitsluitende recht te beroepen. Bijgevolg staat het niet aan
de merkhouder, het ontbreken van toestemming te bewijzen, maar
integendeel aan de handelaar die zich op het bestaan van toestemming
beroept, het bewijs daarvan te leveren.
Een impliciete toestemming voor het in de EER verhandelen van waren
die daarbuiten in de handel zijn gebracht, kan niet voortvloeien uit
het enkele stilzwijgen van de merkhouder. Bovendien kan een impliciete
toestemming ook niet voortvloeien uit de omstandigheid dat de eigendom
van de van het merk voorziene waren zonder contractuele beperkingen is
overgedragen, uit het feit dat de merkhouder niet heeft meegedeeld dat
hij zich tegen het verhandelen in de EER verzet, en evenmin uit het
feit dat op de waren niet is vermeld dat het verboden is ze in de EER
in de handel te brengen.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie
niet bindt. Beschikbare talen: alle officiële talen. Voor de volledige
tekst van het arrest kunt u vanaf ongeveer 15.00 u vandaag onze
internetpagina www.curia.eu.int. raadplegen. Voor nadere informatie
kunt u zich wenden tot mevrouw Zaïra Penders, tel. (352) 4303 3127,fax
(352) 4303 3656. Beelden van de terechtzitting zijn beschikbaar op
"Europe by Satellite" Europese Commissie , DG X, Audiovisuele dienst,
L-2920 Luxemburg, tel. (352) 4301 35177, fax (352) 4301 35249, of
B-1049 Brussel, tel (32) 2964106, fax (32) 2 2965956, of (32) 2
2301280