Inbreng begroting Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu
Groep: Tweede-Kamerfractie Datum: 20 november 2001
De Tweede Kamerleden Nellie Verbugt(VRO) en Jan Hendrik Klein
Molekamp(Milieu) maken bij de laatste begroting van VROM voor de
verkiezingen 2002 de balans op.
Betreft: Begroting VROM / onderdeel VRO
Inbreng: VVD-fractie, mw drs Nellie Verbugt
datum: 20 november 2001
Voorzitter!
Drie jaar geleden ging dit kabinet van start met grote ambi-ties en
vernieuwingsdrang op het terrein van de volkshuisves-ting en de
ruimtelijke ordening. De VVD vindt het nodig dat een aantal wissels
verzet wordt. De koers moet verlegd worden. Mondige burgers beslissen
graag zelf over hun woning en vragen om kwaliteit. Dus moeten we ook
zeggenschap over de woonsitua-tie teruggeven aan burgers.
In het regeeraccoord zijn accenten gezet. Nu de laatste begro-ting van
dit kabinet voorligt, vindt de VVD-fractie het een goed moment om de
balans op te maken.
Laat ik dan beginnen met het terrein van de volkshuisvesting. Ik stel
vast, dat op dit terrein een omvangrijke vernieuwing tot stand is
gebracht, die de sector sterk in beweging heeft gezet. Dat
tegenwoordig vaker wordt gesproken over de sector wonen spreekt op
zich al boekdelen. Aan burgers is hun zelf-standigheid teruggegeven.
Burgers moeten zelf kunnen bepalen hoe ze het beste kunnen wonen. De
huidige voorzitter van de vereniging van woningcorporaties spreekt in
een interview met Binnenlands bestuur van afgelopen week zelfs van een
revolu-tie.
Er zijn nieuwe accenten gezet, die de VVD sterk toejuicht. Ik heb het
dan over de aandacht voor de woonwensen van bur-gers, bevorderen van
het eigen woningbezit, de vrije keuze tussen kopen of huren, de
kwaliteitsimpuls voor de woning en de woonomgeving, het bevorderen van
het particulier opdracht-geverschap, het versterken van de positie van
de woonconsu-ment, een vernieuwing van het huurbeleid, modernisering
van de welstand, het verkorten van de vergunningsprocedures en de
vraaggerichte sturing in het woon-zorgbeleid.
Kortom, voorzitter, er is veel aan noodzakelijke vernieuwing op de
rails gezet. Dat is een prestatie. Desondanks zijn er ook een aantal
ontwikkelingen waarover de VVD-fractie zich zorgen maakt.
- De bouwproductie blijft ver achter bij het streven van 100.000
nieuwbouwwoningen per jaar. De productiecijfers laten zelfs over de
laatste jaren een neerwaartse trend zien. Dit jaar komen we naar
verwachting uit op 80.000 woningen. Volgend jaar komen we
waarschijnlijk niet veel hoger uit dan 60.000. Dat zou een naoorlogs
diepterecord zijn. De nieuwbouwmarkt kenmerkt zich door een toenemende
schaarste. En mede daardoor is er een snellere prijsstijging dan in de
bestaande bouw.
We maken ons al langer zorgen over de prijs/kwaliteitverhou-ding die
onder druk staat. Een van de belangrijkste aandachts-punten daarbij
is, dat vraag en aanbod beter op elkaar moeten worden afgestemd.
Als we nu kijken naar de kwalitatieve discrepanties tussen vraag en
aanbod dan doen zich vooral bij het kwaliteitssegment absurde
verhoudingen voor. Ik heb een beetje rond gebeld en de uitkomst liegt
er niet om: in een project in Breukelen werden 32 luxe woningen
gebouwd, er kwamen 250 inschrijvingen.
In Soesterberg 225 gegadigden voor 15 nieuwbouwwoningen, in Breda 700
belangstellenden voor 7 woningen. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Er
komen ons ook steeds meer geluiden ter oren over vermeende
oneerlijkheid bij de toewijzing en speculatie. Kortom: allemaal dingen
die we niet willen. Ik wil daarom aan de staatssecretaris vragen welke
maatregelen hij gaat nemen om de productie op te voeren en vraag en
aanbod beter af te stemmen?
De voorbeelden die ik net noemde hebben ons ook nog eens duidelijk
getoond dat de schaarste bij nieuwbouwkoopwo-nin-gen, zich vooral
voordoet in het middeldure segment en hoger. Daarom dat mijn fractie
er bij de staatssecretaris vooral op wil aandringen vast te houden aan
het kwaliteitspro-gramma. Aan de kwaliteitsimpulsen die we eerder
hebben afge-sproken, moeten we vasthouden. Het antwoord ligt volgens
onze fractie niet bij het snel op poten zetten van een massaproduc-tie
van goedkope koopwoningen. Die zee kan snel vollopen, maar in de markt
is een kwaliteitsvraag, die we niet mogen negeren. We mogen niet voor
de vraag van morgen, de woningen van gisteren bouwen. We hebben onze
les uit VINEX geleerd. Ik wil de staatssecreta-ris uitnodigen om
hierop zijn visie te geven? Staat kwaliteit op de agenda van de door
hem in het leven geroepen Task Force voor de Woningbouwproduc-tie?
- Door het grote tekort aan koopwoningen en de schaarste op de
nieuwbouwmarkt is de positie van de (potentiele) koper op voorhand
niet sterk. De afgelopen jaren is de positie van de huurder
aanzienlijk versterkt. De VVD-fractie vindt dat ook de positie van de
koper verbeterd moet worden. De staatssecreta-ris werkt op dit moment
aan een nieuwe Woonwet. Wat mogen we van deze wet verwachten als het
gaat om de versterking van de positie van de huurder en de koper?
Al jaren bereiken ons klachten over opleveringsproblemen bij
nieuwbouwwoningen, die niet of niet tijdig worden hersteld. De
VVD-fractie denkt dat een wettelijk inhoudingsrecht tbv de koper van
een nieuwbouwwoning een belangrijk middel kan zijn om de kwaliteit van
de woning bij oplevering en het tijdig herstel van gebreken te
verbeteren en te bevorderen. Wij willen op korte termijn via een
wettelijke regeling hier verandering in aanbrengen.
- Een ander punt waar we de beleidsdoelen niet halen is bij de
omzetting van huurwoningen in koopwoningen. Uit CBS-cijfers blijkt dat
er gedurende het afgelopen jaar ruim 10.000 huurwo-ningen zijn
verkocht. Dat is ver onder het streefcijfer van de staatssecretaris,
die in 10 jaar 500.000 huurwoningen wil verkopen. Bovendien laten de
cijfers zien dat er minder wordt verkocht aan zittende huurders.
Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de kloof tussen zijn
beleidsambities en de weerbarsti-ge prak-tijk? Hoe gaat de
staatssecretaris onwillige corpora-ties aanpakken?
Wij vinden dat er ook meer bekendheid gegeven moet worden aan de
koopsubsidie. Ik heb me laten vertellen dat er slechts 175 aangemelde
belangstellenden zijn. Dat terwijl er een poten-tieel van 1,4 mio
mensen is, dat voor koopsubsidie in aanmer-king zou kunnen komen. Dus:
er is een hele grote groep mensen, die profijt van de regeling zou
kunnen hebben en ook bewuster een keuze zou kunnen maken over hun
woonsituatie: in dit geval blijven we huren of is kopen misschien toch
een reeel en aantrekkelijk alternatief. Welke ambities verbindt de
staats-secretaris aan de voorlichting?
Er zijn in de voorliggende begroting diverse beleids-doelstel-lingen
geformuleerd rond het thema betaalbare keuze kopen. Wat ik eigenlijk
daarin mis is de verwachting omtrent tussenvormen van huren en kopen,
alsook het effect van de mogelijkheid die corporaties geboden wordt om
onder de markt-waarde te verko-pen. De 30%-regeling. Welke
verwachtingen heeft de staatssecretaris daaromtrent?
- Als laatste punt bij de beleidsagenda Wonen, wil ik stil-staan bij
de stagnatie die we zien in het proces van stedelij-ke
herstructurering. Ik stel vast, dat de kwalitatieve doel-stellingen
die we hebben gezet voor verbetering van de woning-voorraad niet
worden gehaald. De staatssecretaris signaleert dit probleem zelf ook.
Er komt een pakket maatregelen. Daar hoort ook bij het sluiten van
regio-convenanten. Welke waar-borgen kan de staatssecretaris ons geven
dat de prestatie-afspraken ook daadwerkelijk worden gehaald? Wordt er
in de convenanten naast het wonen ook aandacht gegeven aan het
terugbrengen van het MKB naar de stadswijken. Wij zien het hebben van
voorzieningen als deel van de woonkwaliteit.
Over het huurbeleid hebben we afgelopen week nog uitvoerig gesproken.
Daarom wil ik nu overstappen naar de ruimtelijke ordening en mij
richten tot de minister.
Het beleid van de Vierde Nota, de VINEX, is niet meer overtui-gend om
daarmee de beleidskeuzen voor de toekomst te maken. Daar is inmiddels
iedereen het wel over eens. Dus moet er nieuw beleid komen. In het
regeeraccoord is afgesproken dat dit kabinet de Vijfde Nota
Ruimtelijke Ordening zal uitbren-gen. Alleen die is er nog niet. Dat
begint steeds meer te wringen. Het rijk, maar ook provincies en
gemeenten moeten keuzes maken. De VINEX is passe, loopt volledig uit
de pas met de doelstelling van mensen, wensen, wonen. De Vijfde Nota
is er niet. Dus ontstaat er een beleidsvacuum. Voor provincies en
gemeen-ten begint dat steeds problematischer te worden. Op welk kompas
moeten ze hun beleid enten: Is het met de staats-secre-taris werken
aan meer woonkwaliteit of met de minister ploete-ren in de drassige
polder. Gemeenten en provincies weten het niet meer. Ik krijg elke
week veront-waardigde wethouders en gedepu-teerden aan de telefoon,
wier plannen naar de prul-lenbak worden verwezen wegens strijdigheid
met de Vijfde Nota. Die niemand kent. Wat er nu gebeurt is niet goed.
Provincies en gemeenten en dus ook burgers willen weten waar ze met
deze minister aan toe zijn. Dus: Wanneer komt deel 3 van de Vijfde
Nota?
Nu moet ik vaststellen dat de grote Nota's in de afgelopen decennia
niet zo duurzaam zijn gebleken. De tweede en derde nota brach-ten ons
de groeikernen. Maar die droegen bij aan de verstop-ping van de
verkeerswegen rond de grote steden. De VINEX had een te grote ambitie
tav de maakbare samenleving en heeft de woonwensen van burgers te veel
naar de achtergrond geschoven. De Vijfde Nota is er nog niet, maar
heeft in ieder geval al een heleboel kritiek geoogst en we zijn niet
eens begon-nen. Ziet de minister nog toekomst voor de grote nota's in
PKB-vorm? Welke lessen trekt de minister uit de afgelopen 3 jaar? Ziet
de minister de Vijfde Nota als een duurzaam kompas voor de komende
20-25 jaar?
Van deel 1 van de Vijfde Nota hebben we kennis kunnen nemen. De
beleidsvoornemens. De minister heeft die in de Kamer verde-digd en ze
zijn de inspraak ingegaan. Als ik het in een paar woorden mag
samenvatten is het uitgangspunt van de minister: Centraal wat moet,
decentraaL wat kan. Dus een decentrale aanpak met 3 bestuurslagen,
samenwerking met de private sec-tor, aansluitend op woonwensen van
burgers en een contourenbe-leid om te voorzien in flexibiliteit.
Ik heb inmiddels ook kennis mogen nemen van de nota die de PvdA recent
heeft uitgebracht: open land, groene steden - de alter-natieve Vijfde
Nota - en die staat tot mijn grote ver-rassing haaks op de
beleidsuitgangspunten die de minister ons heeft gepresenteerd: het
gaat om centralisatie, naast 3 be-stuurslagen wordt ook nog eens een
gebiedsauthoriteit geintro-duceerd, terug naar een sterke rol van de
overheid, het terug-dringen van het marktdenken, woonwensen van
burgers onderge-schikt maken aan groene doelen en een streep door het
contou-renbeleid. Wat de PvdA-fractie vindt, is hun
verantwoordelijk-heid, maar alom wordt dit rapport beschouwd als de
fragmenta-tiebom onder het beleid van de minister.
De conclusie ligt voor de hand dat er voor de visie van de minister
geen ruimte meer is bij zijn geestverwante fractie. Maar we vernemen
vervolgens uit de pers dat de PvdA-nota geen aanval op de minister is.
Want de minister zou het eens zijn met het PvdA-rapport. Meer dan met
de grijze nota van het kabinet. Ik citeer een aantal citaten uit de
landelijke dag-bladen. Dat roept bij de fractie van de VVD vragen op.
Is de minister weggelopen van het kabinetsbeleid, zijn beleid, dat hij
in de Tweede Kamer heeft verdedigd en vervolgens in de inspraak heeft
gebracht? Waar staat deze minister nu voor: voor eigen beleidsruimte
voor provcies en gemeenten of voor centralisme? Voor publiek-private
samenwerking of voor een sterkere greep van de overheid op de ruimte?
Voor contouren of voor de kaas-stolp? Voor mensen, wensen, wonen of
voor de nieuwe maakbaar-heid? Staat de minister nog altijd achter zijn
toezegging dat het volkhuisvestingsbeleid 1;1 wordt vertaald naar de
ruimte-lijke ordening? Kortom, voorzitter, de VVD-fractie wil weten
waarvoor deze minister staat? Mogen we straks van deel 3 verwachten
dat dit een uitwerking is van de in deel 1 gepresenteerde
beleidsvoornemens?
In het kader van de opstelling van deel 3 van de Vijfde Nota heeft de
VVD-fractie een aantal wensen. Ik zal ze noemen:
- We willen graag zien dat deel 1 wordt aangevuld met de ontbrekende
visie op mainportontwikkeling en de rol van de landbouw als drager van
de open ruimte.
- We vragen aan de minister een alternatief voor de verstede-lijking
van Valkenburg en Bollenstad.
- We vinden het interessant om een aanzet te zien om te komen tot
voorwaartse kustontwikkeling tussen Hoek van Holland en Scheveningen.
- Een ruimtelijke uitwerking van de A4-as kan niet langer gemist
worden, vooral nu Zuid-Holland zelf ook plannen op tafel heeft gelegd.
Graag wil ik de minister uitnodigen daarop te reageren.
De VVD-fractie maakt zich zorgen over de steeds slechter wordende
prijs-kwaliteitsverhouding van woningen. Om er voor te zorgen dat de
burger meer waar voor zijn geld krijgt, zijn een aantal maatregelen
nodig. Een betere afstemming van vraag en aanbod, het opheffen van
kunstmatige schaarste aan bouw-grond, het bevorderen van marktwerking
en het toevoegen van meer kwaliteit. Ook moeten we af van de
toerekeningscultuur. Onder het mom van de huizenprijs is toch hoog, er
kan wel weer een schep bovenop. De VVD heeft zich al eerder kritisch
uitge-sproken over het beleid van diverse gemeenten tav de
grondquo-te. In het debat over het grondbeleid zijn wij zeer kritisch
geweest over plannen voor een open ruimteheffing. De PVDA-fractie wil
een open ruimteheffing als financieringsinstrument voor openbaar
groen. Dat komt bij F 25 per m2 neer op een heffing van F 10.000 per
woning. Groen Links wil de open ruimteheffing als sturingsinstrument.
Dan moet de omslag per m2 hoog zijn. Ga je op F300 per m2 zitten, dan
is dat al een belasting van een ton, F100.000, per nieuwbouwwoning.
Ik wil aan de staatssecretaris vragen of hij het gevaar ziet van een
verdere daling van de woningproductie indien de wo-ningmarkt een
sterkere prijsstijging niet meer accepteert?
Als klap op de vuurpijl presenteert de minister gelijktijdig met de
begroting plannen voor een open ruimteheffing die F 50 miljard moet
opbrengen? Dat bedrag zou de minister nodig hebben voor de sanering
van ongewenste bebouwing met het oog op de Vijfde Nota? Is die F 50
miljard het prijskaartje van de maakbare samenleving? Waarom heeft de
minister er voor gekozen om gelijktijdig met de begroting zijn plannen
voor de open ruimteheffing te presenteren? In de begroting vinden we
er niets van terug. Als nu de minister dit jaar nog zijn Vijfde Nota
zou presenteren, is de begroting daarmee dan achterhaald? Want de
minister mist dan toch een paar miljard voor zijn beleid voor het
komende jaar? Is er al een kabinetsstandpunt over een nieuwe belasting
die F 50 miljard moet opbrengen?
Bij een dergelijk bedrag zou ofwel het hele buitengebied volgebouwd
moeten worden of nieuwbouw wordt starks onbetaal-baar. Terwijl de
Tweede Kamer nog in afwachting is van de Vijfde Nota, vernemen we via
de media dat de minister hem al wil jaan uitvoeren, terwijl de
PvdA-fractie plannen presen-teert om de Vijfde Nota maar over te slaan
en al met de Zesde Nota bezig is. Kortom, heeft de minister zijn
plannen voor een nieuwe heffing gepresenteerd namens het kabinet? En
zo neen, waarom heeft hij het moment van de begroting gekozen om er al
mee naar buiten te gaan?
- Bij de behandeling van de beleidsvoornemens Vijfde Nota heeft de
VVD-fractie gewezen op het spanningsveld tussen het ruimtelijk beleid
en het mileu/veiligheidsbeleid?
In het ruimtelijk beleid wordt stevig ingezet op een geconcen-treerde
ruimtelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, zoals
stationsomgevingen en binnensteden. Inmiddels is het NMP4 uit en het
NVVP. Daarin worden vrijwaringszones geintroduceerd. Die hebben
vergaande gevolgen voor de stede-lijke ontwikkeling. Stadsbesturen
staan voor een groot raad-sel: hoe moeten we nu verder? Wij vragen
daarom aan de minis-ter om ons op zo kort mogelijke termijn een
evaluatie te doen toekomen naar het spanningsveld tussen de
ruimtelijke ambities en de externe veiligheidsnormen in de steden.
Wanneer komt de minister met maatregelen om de problemen van de
spooremplacementen aan te pakken?
Tot slot, voorzitter. Er komt in 2002 een ruimtelijk planbu-reau. De
VVD vindt het een gemiste kans als dat bureau enkel een functie krijgt
op het landelijk niveau. Bij de ruimtelijke ordening gaat het juist om
een koppeling met het decentrale beleid. Zou het daarom niet goed zijn
dat ook provincies en gemeenten gebruik kunnen maken van het
planbureau?
Betreft: Begroting VROM/onderdeel milieu
Inbreng: VVD-fractie, Jan Hendrik Klein Molekamp
Datum: 20 november 2001
Deze begrotingsbehandeling is de laatste voor de verkiezingen en de
laatste van minister Pronk als minister van VROM. Het is dan ook goed
om de balans op te maken.
De Milieubalans 2001 laat zien dat na acht jaar Paars milieubeleid het
milieu er beter voorstaat dan in 1994, toen het eerste Paarse kabinet
aantrad. Bij een ongekende economische groei laten alle
thema-indicatoren een dalende milieudruk zien. Alleen het thema
klimaatverandering toont een stabiele horizontale lijn. Ook dat mag na
een jarenlange stijging als een prestatie worden gezien. Juist het
energiegebruik heeft immers een sterke relatie met economische groei.
De stabilisatie betekent dat daadwerkelijk een begin is gemaakt met
het energie-efficiënter maken van de samenleving. Inmiddels is door de
regering en de Kamer een pakket aan maatregelen genomen om de
reductiedoelstelling te halen. De resultaten daarvan zullen pas de
komende jaren merkbaar zijn.
Hoe anders zijn deze feiten dan het beeld dat de milieubeweging ons
begin september voorspiegelde. Tien verloren jaren voor het
milieubeleid, zo luidde de boodschap. Die boodschap werd vervolgens
ondersteund door zeer selectieve en soms discutabele feiten. De VVD
vindt dat de milieubeweging zichzelf hiermee in diskrediet heeft
gebracht. Haar geloofwaardigheid als gesprekspartner komt daarmee
sterk onder druk te staan. De milieubeweging blijkt immers bereid te
zijn om ter wille van haar boodschap met het werkelijke
cijfermateriaal te manipuleren.
Voorzitter! Niet alleen de milieubeweging, ook de minister van VROM is
daarop aan te spreken. Hij is het die belastinggeld ter beschikking
stelt voor een gedeeltelijke financiering van de milieubeweging. Hoe
voelt de minister op dit punt zijn eigen verantwoordelijkheid? Waarom
heeft hij nagelaten om het cijfermateriaal van de milieubeweging te
corrigeren? De vraag is ook of het de minister misschien goed uitkwam
dat er een somber beeld van de toestand van het milieu werd neergezet.
Bij de inontvangstname van het rapport van Natuur & Milieu en
Milieudefensie hadden de woordvoerders van de Partij van de Arbeid en
D66 reeds grote twijfels over het gepresenteerde feitenmateriaal. De
woordvoerders van CDA en GroenLinks ondersteunden de milieubeweging.
Daarom is mijn vraag aan deze collegas of hun partijen wel hechten aan
de feiten of dat ze hun oppositierol zo invullen dat alle middelen
gerechtvaardigd zijn. Vooral van de zijde van het CDA is mijn fractie
bijzonder tegengevallen.
Voorzitter! Zoals gezegd is het ook de laatste begroting van minister
Pronk als minister van VROM. Reeds lang van tevoren heeft hij laten
weten dat hij één periode als minister van VROM voldoende acht en dat
zijn hart bij het internationale beleid ligt. Een terugblik op en een
balans van zijn periode als milieuminister is dan ook op zijn plaats.
Het hoogtepunt van zijn ministerschap lag in Bonn, toen hij als
voorzitter van de Klimaatconferentie onverwachts toch nog een
compromis uit de hoed wist te toveren. De internationale
klimaatafspraken waren gered. En gelukkig heeft ook de conferentie van
Marakech de afspraken van Bonn bevestigd. Een mondiale aanpak van het
klimaatvraagstuk met uitzondering van de VS lijkt nu mogelijk.
Positief is ook dat er meer aandacht is besteed aan de
kosteneffectiviteit bij de uitvoering.
De wijze waarop de internationale milieuwereld hem op maandagochtend
in Bonn hulde bracht, was hartverwarmend. Zijn benoeming tot Speciaal
Gezant voor Duurzame Ontwikkeling bij de VN is daar ongetwijfeld uit
voortgevloeid. Het is een eervolle benoeming en een terechte
benoeming. Toch heeft mijn fractie twijfels over de mate waarin deze
functie te combineren is met het ministerschap. Ik kom daar later in
mijn betoog op terug.
In het binnenlands milieubeleid heeft deze minister vooral hard
getrokken aan de verbetering van de milieuhandhaving. Voor de VVD is
verbetering van deze handhaving al lange tijd één van de speerpunten
in het milieubeleid. De totstandkoming van het Milieu Inlichtingen- en
Opsporingsteam is vooral op instigatie van VVD en SP gerealiseerd.
Daarnaast is een verbeterde regionale overlegstructuur tot stand
gebracht en de halfjaarlijkse rapportage door de minister geeft goede
mogelijkheden voor een adequate voortgangscontrole.
Helaas zijn we er met de milieuhandhaving nog lang niet. De handhaving
is gedecentraliseerd en de uitvoering is mede afhankelijk van lokaal
en provinciaal bestuur. En daar wordt het soms heel verschillend
ingevuld. Maar ook Den Haag gaat beslist niet vrijuit. Hier komt
immers de wetgeving tot stand, die in veel gevallen buitengewoon
ingewikkeld is. De vraag is dan ook of de soms slechte handhaving ook
niet te maken heeft met het feit dat de regelgeving niet te handhaven
ís. De afvalstoffenwetten zijn daarvan een voorbeeld, maar hetzelfde
geldt voor het bouwstoffenbesluit.
In het verleden zijn extra NMP-gelden beschikbaar gesteld voor
versterking van de milieuhandhaving door de politie. Die gelden lijken
verdampt en de politie heeft de milieuhandhaving nog steeds niet hoog
op de agenda staan. Mijn fractie vraagt zich af welke contacten deze
minister hierover heeft met zij collega van Binnenlandse Zaken. De VVD
constateert met droefnis dat handhaving in het buitengebied te wensen
overlaat. Natuurterreinen lijken op sommige plekken illegale
stortplaatsen te worden. Mijn fractie verneemt graag van de minister
wat hij doet om dat te voorkomen.
Voorzitter! Tegenover het algemene positieve oordeel over de
handhaving staat een aantal punten waarop het beleid in de ogen van de
VVD beslist tekort is geschoten. Ik noem enkele voorbeelden:
· het afvalstoffenbeleid. De minister heeft de afvalstoffenwetgeving
met één jaar vertraagd, waardoor de provinciale grenzen een jaar
langer gesloten zijn gebleven. Hoewel de minister er in de wet vanuit
gaat dat de Europese grenzen in 2005 open zullen gaan, houdt hij er in
zijn beleid onvoldoende rekening mee. De drastische verhoging van de
afvalstoffenheffing leidt ertoe dat de Nederlandse afvalsector in een
ongunstige concurrentiepositie terechtkomt en dat steeds meer afval
naar het buitenland verdwijnt. Het afvalstoffenbeleid van deze
minister is een isolationistisch beleid en mijn fractie vindt de
Europese blik in deze van deze minister beslist onvoldoende.
· Het beleid rond zwerfafval. Al vier jaar geleden heeft mijn fractie
aangedrongen op een gestructureerde aanpak van het probleem van
zwerfafval. Helaas is deze minister niet verder gekomen dan
symboolpolitiek rond het statiegeld op blikjes en flesjes. De blikjes
en flesjes maken immers slechts een procent of zes van het totale
zwerfafval uit. Aan de overige 94% lijkt de minister niets te doen.
Ook in deze begroting zijn geen middelen hiervoor opgenomen en wordt
slechts verwezen naar het overleg met het bedrijfsleven. Dat zijn dus
minimaal drie verloren jaren.
En door het mislukken van het verpakkingsconvenant lopen wij het
risico dat het succesvolle beleid van glasrecycling tot een einde
komt. De VVD zou dit betreuren.
· De vermindering van de administratieve lasten. Al in 1996 heeft de
VVD op dit punt een motie ingediend, die Kamerbreed is aangenomen.
Toch is de uitvoering nog steeds onvoldoende. Nog steeds is de
digitalisering van de milieuvergunning en van de
informatie-aanlevering onvoldoende gerealiseerd. Het ministerie heeft
verzuimd hierbij het voortouw te nemen en dus zijn er vele
mogelijkheden tot verbetering blijven liggen. En hoewel de minister
bezig is met het uitdunnen van de regelgeving, komen er tegelijkertijd
weer vele nieuwe AMvBs op ons, maar vooral op de maatschappelijke
partijen af.
· De Waterleidingwet. Na ruim 3½ jaar ministerschap heeft de Kamer nog
steeds geen wetsvoorstel hierover mogen ontvangen. Het hoofdthema en
de belangrijkste vertragingsfactor lijkt de vraag of we al dan niet
moeten privatiseren. Mijn fractie vindt dat onterecht. De toekomst van
de waterleidingbedrijven en het garanderen van hun publieke taken in
een veranderende wereld zou het centrale thema moeten zijn. Tegenover
de waterleidingsector is deze minister tekort geschoten. Het staat
inmiddels van dat een Waterleidingwet niet meer in deze Kamerperiode
kan worden behandeld.
Maar het grootste manco van deze minister zit m in de wijze waarop hij
het beleid totstand doet komen. Ik heb het dan over het proces van
beleidsvorming. Voor de VVD-fractie staat vast dat milieubeleid alleen
succesvol kan zijn als het wordt gedragen door provincies en gemeenten
als medeoverheden, die veelal met de uitvoering zijn belast en door
het bedrijfsleven, dat de noodzakelijke milieu-investeringen zal
moeten doen. Juist aan dat draagvlak heeft deze minister beslist
onvoldoende gewerkt. Soms deed hij wel pogingen, maar strandde dan
weer halverwege.
Zo werd er aanvankelijk in nauw contact met de maatschappelijke
organisaties aan het NMP4 gewerkt. Maar in een later stadium is de
minister zijn eigen weg gegaan. Dat is het draagvlak en de
duidelijkheid niet ten goede gekomen. Er is sprake van strijdigheid in
de milieuprioriteiten. Er is sprake van regelgeving die voor
provincies en gemeenten niet uitvoerbaar is en die na vaststelling
weer moet worden bijgesteld. Er is sprake van een positieve
beoordeling van het instrument van convenanten en tegelijkertijd
worden ze verguisd. Dit zijn maar voorbeelden van de onrust die deze
minister creëert. Het duidt in ieder geval niet op heldere
beleidslijnen.
De minister wekt daarbij de indruk dat bij het nationaal milieubeleid
die onrust voor hem een bron van inspiratie is. Bij anderen is het
niet inspiratie maar frustratie en daardoor halen de inzet en de
betrokkenheid van de minister niet het rendement dat mogelijk is. Het
gevoel van tegenstelling van 20 jaar geleden tussen milieu en economie
was in de afgelopen decennia vervangen door een pad van samenwerking.
Dat bleek een succesvolle weg, die veel milieuresultaten oplevert.
Maar deze minister doet het anders. Regelmatig lijkt hij terug te
verlangen naar de strijd van de jaren 70. Het dringt kennelijk niet
tot hem door dat dit ten koste gaat van de effectiviteit van het
milieubeleid. De VVD ziet voor het binnenlands beleid meer in het
samenwerkingsmodel, dan in het strijdmodel van deze minister. Dat dit
samenwerkingsmodel effectief kan zijn bewijst de minister in het
internationale kader, waar hij wél flexibel en realistisch is. Het is
dan ook geen toeval dat de grote successen van deze minister in dat
internationale kader liggen.
Zijn benoeming tot Speciaal Gezant voor Duurzame Ontwikkeling van de
Verenigde Naties vloeit daaruit voort en is eervol. De minister zegt
voor deze functie evenveel tijd nodig te hebben als voor het
voorzitterschap van de Klimaatconferentie. Dat verontrust mijn
fractie, want het betekent dat hij heel wat tijd in het buitenland zal
doorbrengen. Ondanks de inzet en de werklust van deze minister, die
ieders bewondering wekt, vraagt de VVD-fractie zich af of dit niet tot
problemen gaat leiden. Het nationale beleid vraagt immers niet alleen
tijd, maar ook aanwezigheid voor overleg. Voor de Kamer zal de
minister ongetwijfeld tijd maken, maar doet hij dat ook voor de
medeoverheden en het bedrijfsleven? Uit het voorgaande blijkt dat mijn
fractie daarover ernstige twijfels heeft. De vraag is dan ook of de
minister er niet wijs aan zou doen een keuze te maken en niet op twee
paarden tegelijk te mikken.
Voor de VVD-fractie staat vast dat acht jaar Paars milieubeleid
aanzienlijke milieuverbeteringen heeft opgeleverd. Desondanks staan er
nog vele uitdagingen te wachten. De gestelde doelen zijn ambitieus en
het zal nog veel tijd en inspanning vragen om ze te realiseren. Naar
de mening van mijn fractie kan dat alleen maar in samenwerking met de
medeoverheden. Zij zijn immers veelal de uitvoerders van het beleid.
Kan de minister garanderen dat hij voldoende tijd heeft om met deze
medeoverheden te overleggen en het beleid met hen af te stemmen? Zijn
keuze voor de 500-meterzone in het ammoniakbeleid getuigt daar niet
van. En heeft de minister voldoende tijd om te overleggen met het
bedrijfsleven? Daarbij gaat het mijn fractie niet om aantasting van
het primaat van de politiek, maar wel om de uitvoerbaarheid van het
voorgestelde beleid. Milieuverbeteringen zijn immers alleen te
realiseren als bedrijven investeringen doen in nieuwe technologieën en
in schonere processen. Vandaar dat mijn fractie het strijdmodel van de
jaren zeventig als ondoeltreffend en ondoelmatig van de hand wijst. De
VVD-fractie hecht meer waarde aan goede convenanten dan aan
niet-handhaafbare regelgeving.
Voor de komende maanden zal de minister alleen al op milieugebied een
belangrijke agenda moeten afwerken. Dan spreek ik nog niet eens over
de ruimtelijke ordening, waar eveneens belangrijke uitdagingen liggen.
Ik zal een aantal milieu-onderwerpen noemen, die wat de VVD betreft
prioriteit verdienen:
· de eerste uitwerkingen van de nieuwe Wet Milieubeheer, zodat
daadwerkelijk een aanzet wordt gegeven tot het verminderen van de
administratieve lasten. Hoewel het aantal vergunningplichtige
bedrijven is teruggebracht, laat een fundamentele aanpak van de hoge
administratieve lasten op zich wachten. In 1996 is hierover een
VVD-motie aangenomen, waarin wordt aangedrongen op een veel beter en
breder gebruik van informatie- en communicatietechnologie. Vijf jaar
later constateert het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten
(ACTAL) dat met meer en betere ICT-toepassingen een aanzienlijke
lastenreductie te realiseren is. Gesproken wordt over een vermindering
met een kwart. Dat betekent dat er nog een majeure inspanning nodig is
en dat de afgelopen jaren als verloren mogen worden beschouwd. Mijn
fractie verwacht van deze minister dat hij de komende maanden deze
majeure inspanning zal leveren.
· Een tweede belangrijke taak is het voorbereiden van het
afvalstoffenbeleid op het opengaan van de Europese grenzen. Dat
betekent dat het in juli besproken Landelijk Afvalbeheersplan grondig
moet worden herschreven. Nu leidt het Nederlands beleid tot een grote
exportstroom en dat lijkt toch niet de bedoeling van het beleid. Door
een falend beleid zullen Nederlandse afvalbedrijven in de problemen
komen. De aandeelhouders zullen dan de rekening gepresenteerd krijgen.
Dat zijn wel de gemeenten en provincies en dus de burgers!
· Ten derde moet de minister een goed beleid opzetten om het
zwerfafval terug te dringen. Dan doel ik niet op het heffen van
statiegeld, maar op een breed en een gedragen beleid. Het rapport van
het Centrum voor Energiebesparing doet vele suggesties. Het afwijzen
van de plannen, die door het bedrijfsleven zijn ontwikkeld, zal de
minister tot een nog grotere inspanning nopen. Zeker gezien het feit
dat statiegeld niet op korte termijn in te voeren is hetgeen mijn
fractie overigens sowieso niet aanspreekt zal de minister met een
andere aanpak moeten komen, zowel op de lange als op de korte termijn.
· Een vierde opdracht voor deze minister is om nog in deze
kabinetsperiode te komen met een nieuwe integrale nota over de externe
veiligheid. In deze nota moeten de spanningsvelden met andere
beleidsvelden, zoals de ruimtelijke ordening, helder worden. De
VVD-fractie wil voorkomen dat er pseudo-wetgeving ontstaat, die
vervolgens niet bij de praktijk past en dus leidt tot een
gedoogcultuur.
Voorzitter! Uit deze schets mag duidelijk zijn dat er nog veel werk
aan de winkel is. Dit werk vraagt om een minister die veel in het land
is. Hij zal moeten faciliteren, stimuleren en vooral contact moeten
hebben met degenen die het milieubeleid in de praktijk moeten
waarmaken.