VVD

Inbreng begroting Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu


Groep: Tweede-Kamerfractie Datum: 20 november 2001
De Tweede Kamerleden Nellie Verbugt(VRO) en Jan Hendrik Klein Molekamp(Milieu) maken bij de laatste begroting van VROM voor de verkiezingen 2002 de balans op.

Betreft: Begroting VROM / onderdeel VRO
Inbreng: VVD-fractie, mw drs Nellie Verbugt
datum: 20 november 2001

Voorzitter!

Drie jaar geleden ging dit kabinet van start met grote ambi-ties en vernieuwingsdrang op het terrein van de volkshuisves-ting en de ruimtelijke ordening. De VVD vindt het nodig dat een aantal wissels verzet wordt. De koers moet verlegd worden. Mondige burgers beslissen graag zelf over hun woning en vragen om kwaliteit. Dus moeten we ook zeggenschap over de woonsitua-tie teruggeven aan burgers. In het regeeraccoord zijn accenten gezet. Nu de laatste begro-ting van dit kabinet voorligt, vindt de VVD-fractie het een goed moment om de balans op te maken.

Laat ik dan beginnen met het terrein van de volkshuisvesting. Ik stel vast, dat op dit terrein een omvangrijke vernieuwing tot stand is gebracht, die de sector sterk in beweging heeft gezet. Dat tegenwoordig vaker wordt gesproken over de sector wonen spreekt op zich al boekdelen. Aan burgers is hun zelf-standigheid teruggegeven. Burgers moeten zelf kunnen bepalen hoe ze het beste kunnen wonen. De huidige voorzitter van de vereniging van woningcorporaties spreekt in een interview met Binnenlands bestuur van afgelopen week zelfs van een revolu-tie.
Er zijn nieuwe accenten gezet, die de VVD sterk toejuicht. Ik heb het dan over de aandacht voor de woonwensen van bur-gers, bevorderen van het eigen woningbezit, de vrije keuze tussen kopen of huren, de kwaliteitsimpuls voor de woning en de woonomgeving, het bevorderen van het particulier opdracht-geverschap, het versterken van de positie van de woonconsu-ment, een vernieuwing van het huurbeleid, modernisering van de welstand, het verkorten van de vergunningsprocedures en de vraaggerichte sturing in het woon-zorgbeleid.

Kortom, voorzitter, er is veel aan noodzakelijke vernieuwing op de rails gezet. Dat is een prestatie. Desondanks zijn er ook een aantal ontwikkelingen waarover de VVD-fractie zich zorgen maakt.
- De bouwproductie blijft ver achter bij het streven van 100.000 nieuwbouwwoningen per jaar. De productiecijfers laten zelfs over de laatste jaren een neerwaartse trend zien. Dit jaar komen we naar verwachting uit op 80.000 woningen. Volgend jaar komen we waarschijnlijk niet veel hoger uit dan 60.000. Dat zou een naoorlogs diepterecord zijn. De nieuwbouwmarkt kenmerkt zich door een toenemende schaarste. En mede daardoor is er een snellere prijsstijging dan in de bestaande bouw.
We maken ons al langer zorgen over de prijs/kwaliteitverhou-ding die onder druk staat. Een van de belangrijkste aandachts-punten daarbij is, dat vraag en aanbod beter op elkaar moeten worden afgestemd. Als we nu kijken naar de kwalitatieve discrepanties tussen vraag en aanbod dan doen zich vooral bij het kwaliteitssegment absurde verhoudingen voor. Ik heb een beetje rond gebeld en de uitkomst liegt er niet om: in een project in Breukelen werden 32 luxe woningen gebouwd, er kwamen 250 inschrijvingen.

In Soesterberg 225 gegadigden voor 15 nieuwbouwwoningen, in Breda 700 belangstellenden voor 7 woningen. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Er komen ons ook steeds meer geluiden ter oren over vermeende oneerlijkheid bij de toewijzing en speculatie. Kortom: allemaal dingen die we niet willen. Ik wil daarom aan de staatssecretaris vragen welke maatregelen hij gaat nemen om de productie op te voeren en vraag en aanbod beter af te stemmen?

De voorbeelden die ik net noemde hebben ons ook nog eens duidelijk getoond dat de schaarste bij nieuwbouwkoopwo-nin-gen, zich vooral voordoet in het middeldure segment en hoger. Daarom dat mijn fractie er bij de staatssecretaris vooral op wil aandringen vast te houden aan het kwaliteitspro-gramma. Aan de kwaliteitsimpulsen die we eerder hebben afge-sproken, moeten we vasthouden. Het antwoord ligt volgens onze fractie niet bij het snel op poten zetten van een massaproduc-tie van goedkope koopwoningen. Die zee kan snel vollopen, maar in de markt is een kwaliteitsvraag, die we niet mogen negeren. We mogen niet voor de vraag van morgen, de woningen van gisteren bouwen. We hebben onze les uit VINEX geleerd. Ik wil de staatssecreta-ris uitnodigen om hierop zijn visie te geven? Staat kwaliteit op de agenda van de door hem in het leven geroepen Task Force voor de Woningbouwproduc-tie?


- Door het grote tekort aan koopwoningen en de schaarste op de nieuwbouwmarkt is de positie van de (potentiele) koper op voorhand niet sterk. De afgelopen jaren is de positie van de huurder aanzienlijk versterkt. De VVD-fractie vindt dat ook de positie van de koper verbeterd moet worden. De staatssecreta-ris werkt op dit moment aan een nieuwe Woonwet. Wat mogen we van deze wet verwachten als het gaat om de versterking van de positie van de huurder en de koper? Al jaren bereiken ons klachten over opleveringsproblemen bij nieuwbouwwoningen, die niet of niet tijdig worden hersteld. De VVD-fractie denkt dat een wettelijk inhoudingsrecht tbv de koper van een nieuwbouwwoning een belangrijk middel kan zijn om de kwaliteit van de woning bij oplevering en het tijdig herstel van gebreken te verbeteren en te bevorderen. Wij willen op korte termijn via een wettelijke regeling hier verandering in aanbrengen.


- Een ander punt waar we de beleidsdoelen niet halen is bij de omzetting van huurwoningen in koopwoningen. Uit CBS-cijfers blijkt dat er gedurende het afgelopen jaar ruim 10.000 huurwo-ningen zijn verkocht. Dat is ver onder het streefcijfer van de staatssecretaris, die in 10 jaar 500.000 huurwoningen wil verkopen. Bovendien laten de cijfers zien dat er minder wordt verkocht aan zittende huurders. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de kloof tussen zijn beleidsambities en de weerbarsti-ge prak-tijk? Hoe gaat de staatssecretaris onwillige corpora-ties aanpakken? Wij vinden dat er ook meer bekendheid gegeven moet worden aan de koopsubsidie. Ik heb me laten vertellen dat er slechts 175 aangemelde belangstellenden zijn. Dat terwijl er een poten-tieel van 1,4 mio mensen is, dat voor koopsubsidie in aanmer-king zou kunnen komen. Dus: er is een hele grote groep mensen, die profijt van de regeling zou kunnen hebben en ook bewuster een keuze zou kunnen maken over hun woonsituatie: in dit geval blijven we huren of is kopen misschien toch een reeel en aantrekkelijk alternatief. Welke ambities verbindt de staats-secretaris aan de voorlichting?
Er zijn in de voorliggende begroting diverse beleids-doelstel-lingen geformuleerd rond het thema betaalbare keuze kopen. Wat ik eigenlijk daarin mis is de verwachting omtrent tussenvormen van huren en kopen, alsook het effect van de mogelijkheid die corporaties geboden wordt om onder de markt-waarde te verko-pen. De 30%-regeling. Welke verwachtingen heeft de staatssecretaris daaromtrent?


- Als laatste punt bij de beleidsagenda Wonen, wil ik stil-staan bij de stagnatie die we zien in het proces van stedelij-ke herstructurering. Ik stel vast, dat de kwalitatieve doel-stellingen die we hebben gezet voor verbetering van de woning-voorraad niet worden gehaald. De staatssecretaris signaleert dit probleem zelf ook. Er komt een pakket maatregelen. Daar hoort ook bij het sluiten van regio-convenanten. Welke waar-borgen kan de staatssecretaris ons geven dat de prestatie-afspraken ook daadwerkelijk worden gehaald? Wordt er in de convenanten naast het wonen ook aandacht gegeven aan het terugbrengen van het MKB naar de stadswijken. Wij zien het hebben van voorzieningen als deel van de woonkwaliteit.

Over het huurbeleid hebben we afgelopen week nog uitvoerig gesproken. Daarom wil ik nu overstappen naar de ruimtelijke ordening en mij richten tot de minister.
Het beleid van de Vierde Nota, de VINEX, is niet meer overtui-gend om daarmee de beleidskeuzen voor de toekomst te maken. Daar is inmiddels iedereen het wel over eens. Dus moet er nieuw beleid komen. In het regeeraccoord is afgesproken dat dit kabinet de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zal uitbren-gen. Alleen die is er nog niet. Dat begint steeds meer te wringen. Het rijk, maar ook provincies en gemeenten moeten keuzes maken. De VINEX is passe, loopt volledig uit de pas met de doelstelling van mensen, wensen, wonen. De Vijfde Nota is er niet. Dus ontstaat er een beleidsvacuum. Voor provincies en gemeen-ten begint dat steeds problematischer te worden. Op welk kompas moeten ze hun beleid enten: Is het met de staats-secre-taris werken aan meer woonkwaliteit of met de minister ploete-ren in de drassige polder. Gemeenten en provincies weten het niet meer. Ik krijg elke week veront-waardigde wethouders en gedepu-teerden aan de telefoon, wier plannen naar de prul-lenbak worden verwezen wegens strijdigheid met de Vijfde Nota. Die niemand kent. Wat er nu gebeurt is niet goed. Provincies en gemeenten en dus ook burgers willen weten waar ze met deze minister aan toe zijn. Dus: Wanneer komt deel 3 van de Vijfde Nota?
Nu moet ik vaststellen dat de grote Nota's in de afgelopen decennia niet zo duurzaam zijn gebleken. De tweede en derde nota brach-ten ons de groeikernen. Maar die droegen bij aan de verstop-ping van de verkeerswegen rond de grote steden. De VINEX had een te grote ambitie tav de maakbare samenleving en heeft de woonwensen van burgers te veel naar de achtergrond geschoven. De Vijfde Nota is er nog niet, maar heeft in ieder geval al een heleboel kritiek geoogst en we zijn niet eens begon-nen. Ziet de minister nog toekomst voor de grote nota's in PKB-vorm? Welke lessen trekt de minister uit de afgelopen 3 jaar? Ziet de minister de Vijfde Nota als een duurzaam kompas voor de komende 20-25 jaar?

Van deel 1 van de Vijfde Nota hebben we kennis kunnen nemen. De beleidsvoornemens. De minister heeft die in de Kamer verde-digd en ze zijn de inspraak ingegaan. Als ik het in een paar woorden mag samenvatten is het uitgangspunt van de minister: Centraal wat moet, decentraaL wat kan. Dus een decentrale aanpak met 3 bestuurslagen, samenwerking met de private sec-tor, aansluitend op woonwensen van burgers en een contourenbe-leid om te voorzien in flexibiliteit. Ik heb inmiddels ook kennis mogen nemen van de nota die de PvdA recent heeft uitgebracht: open land, groene steden - de alter-natieve Vijfde Nota - en die staat tot mijn grote ver-rassing haaks op de beleidsuitgangspunten die de minister ons heeft gepresenteerd: het gaat om centralisatie, naast 3 be-stuurslagen wordt ook nog eens een gebiedsauthoriteit geintro-duceerd, terug naar een sterke rol van de overheid, het terug-dringen van het marktdenken, woonwensen van burgers onderge-schikt maken aan groene doelen en een streep door het contou-renbeleid. Wat de PvdA-fractie vindt, is hun verantwoordelijk-heid, maar alom wordt dit rapport beschouwd als de fragmenta-tiebom onder het beleid van de minister. De conclusie ligt voor de hand dat er voor de visie van de minister geen ruimte meer is bij zijn geestverwante fractie. Maar we vernemen vervolgens uit de pers dat de PvdA-nota geen aanval op de minister is. Want de minister zou het eens zijn met het PvdA-rapport. Meer dan met de grijze nota van het kabinet. Ik citeer een aantal citaten uit de landelijke dag-bladen. Dat roept bij de fractie van de VVD vragen op. Is de minister weggelopen van het kabinetsbeleid, zijn beleid, dat hij in de Tweede Kamer heeft verdedigd en vervolgens in de inspraak heeft gebracht? Waar staat deze minister nu voor: voor eigen beleidsruimte voor provcies en gemeenten of voor centralisme? Voor publiek-private samenwerking of voor een sterkere greep van de overheid op de ruimte? Voor contouren of voor de kaas-stolp? Voor mensen, wensen, wonen of voor de nieuwe maakbaar-heid? Staat de minister nog altijd achter zijn toezegging dat het volkhuisvestingsbeleid 1;1 wordt vertaald naar de ruimte-lijke ordening? Kortom, voorzitter, de VVD-fractie wil weten waarvoor deze minister staat? Mogen we straks van deel 3 verwachten dat dit een uitwerking is van de in deel 1 gepresenteerde beleidsvoornemens?

In het kader van de opstelling van deel 3 van de Vijfde Nota heeft de VVD-fractie een aantal wensen. Ik zal ze noemen:
- We willen graag zien dat deel 1 wordt aangevuld met de ontbrekende visie op mainportontwikkeling en de rol van de landbouw als drager van de open ruimte.

- We vragen aan de minister een alternatief voor de verstede-lijking van Valkenburg en Bollenstad.

- We vinden het interessant om een aanzet te zien om te komen tot voorwaartse kustontwikkeling tussen Hoek van Holland en Scheveningen.
- Een ruimtelijke uitwerking van de A4-as kan niet langer gemist worden, vooral nu Zuid-Holland zelf ook plannen op tafel heeft gelegd. Graag wil ik de minister uitnodigen daarop te reageren.

De VVD-fractie maakt zich zorgen over de steeds slechter wordende prijs-kwaliteitsverhouding van woningen. Om er voor te zorgen dat de burger meer waar voor zijn geld krijgt, zijn een aantal maatregelen nodig. Een betere afstemming van vraag en aanbod, het opheffen van kunstmatige schaarste aan bouw-grond, het bevorderen van marktwerking en het toevoegen van meer kwaliteit. Ook moeten we af van de toerekeningscultuur. Onder het mom van de huizenprijs is toch hoog, er kan wel weer een schep bovenop. De VVD heeft zich al eerder kritisch uitge-sproken over het beleid van diverse gemeenten tav de grondquo-te. In het debat over het grondbeleid zijn wij zeer kritisch geweest over plannen voor een open ruimteheffing. De PVDA-fractie wil een open ruimteheffing als financieringsinstrument voor openbaar groen. Dat komt bij F 25 per m2 neer op een heffing van F 10.000 per woning. Groen Links wil de open ruimteheffing als sturingsinstrument. Dan moet de omslag per m2 hoog zijn. Ga je op F300 per m2 zitten, dan is dat al een belasting van een ton, F100.000, per nieuwbouwwoning. Ik wil aan de staatssecretaris vragen of hij het gevaar ziet van een verdere daling van de woningproductie indien de wo-ningmarkt een sterkere prijsstijging niet meer accepteert?

Als klap op de vuurpijl presenteert de minister gelijktijdig met de begroting plannen voor een open ruimteheffing die F 50 miljard moet opbrengen? Dat bedrag zou de minister nodig hebben voor de sanering van ongewenste bebouwing met het oog op de Vijfde Nota? Is die F 50 miljard het prijskaartje van de maakbare samenleving? Waarom heeft de minister er voor gekozen om gelijktijdig met de begroting zijn plannen voor de open ruimteheffing te presenteren? In de begroting vinden we er niets van terug. Als nu de minister dit jaar nog zijn Vijfde Nota zou presenteren, is de begroting daarmee dan achterhaald? Want de minister mist dan toch een paar miljard voor zijn beleid voor het komende jaar? Is er al een kabinetsstandpunt over een nieuwe belasting die F 50 miljard moet opbrengen?
Bij een dergelijk bedrag zou ofwel het hele buitengebied volgebouwd moeten worden of nieuwbouw wordt starks onbetaal-baar. Terwijl de Tweede Kamer nog in afwachting is van de Vijfde Nota, vernemen we via de media dat de minister hem al wil jaan uitvoeren, terwijl de PvdA-fractie plannen presen-teert om de Vijfde Nota maar over te slaan en al met de Zesde Nota bezig is. Kortom, heeft de minister zijn plannen voor een nieuwe heffing gepresenteerd namens het kabinet? En zo neen, waarom heeft hij het moment van de begroting gekozen om er al mee naar buiten te gaan?


- Bij de behandeling van de beleidsvoornemens Vijfde Nota heeft de VVD-fractie gewezen op het spanningsveld tussen het ruimtelijk beleid en het mileu/veiligheidsbeleid?
In het ruimtelijk beleid wordt stevig ingezet op een geconcen-treerde ruimtelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, zoals stationsomgevingen en binnensteden. Inmiddels is het NMP4 uit en het NVVP. Daarin worden vrijwaringszones geintroduceerd. Die hebben vergaande gevolgen voor de stede-lijke ontwikkeling. Stadsbesturen staan voor een groot raad-sel: hoe moeten we nu verder? Wij vragen daarom aan de minis-ter om ons op zo kort mogelijke termijn een evaluatie te doen toekomen naar het spanningsveld tussen de ruimtelijke ambities en de externe veiligheidsnormen in de steden. Wanneer komt de minister met maatregelen om de problemen van de spooremplacementen aan te pakken?

Tot slot, voorzitter. Er komt in 2002 een ruimtelijk planbu-reau. De VVD vindt het een gemiste kans als dat bureau enkel een functie krijgt op het landelijk niveau. Bij de ruimtelijke ordening gaat het juist om een koppeling met het decentrale beleid. Zou het daarom niet goed zijn dat ook provincies en gemeenten gebruik kunnen maken van het planbureau?

Betreft: Begroting VROM/onderdeel milieu
Inbreng: VVD-fractie, Jan Hendrik Klein Molekamp Datum: 20 november 2001

Deze begrotingsbehandeling is de laatste voor de verkiezingen en de laatste van minister Pronk als minister van VROM. Het is dan ook goed om de balans op te maken.

De Milieubalans 2001 laat zien dat na acht jaar Paars milieubeleid het milieu er beter voorstaat dan in 1994, toen het eerste Paarse kabinet aantrad. Bij een ongekende economische groei laten alle thema-indicatoren een dalende milieudruk zien. Alleen het thema klimaatverandering toont een stabiele horizontale lijn. Ook dat mag na een jarenlange stijging als een prestatie worden gezien. Juist het energiegebruik heeft immers een sterke relatie met economische groei. De stabilisatie betekent dat daadwerkelijk een begin is gemaakt met het energie-efficiënter maken van de samenleving. Inmiddels is door de regering en de Kamer een pakket aan maatregelen genomen om de reductiedoelstelling te halen. De resultaten daarvan zullen pas de komende jaren merkbaar zijn.

Hoe anders zijn deze feiten dan het beeld dat de milieubeweging ons begin september voorspiegelde. Tien verloren jaren voor het milieubeleid, zo luidde de boodschap. Die boodschap werd vervolgens ondersteund door zeer selectieve en soms discutabele feiten. De VVD vindt dat de milieubeweging zichzelf hiermee in diskrediet heeft gebracht. Haar geloofwaardigheid als gesprekspartner komt daarmee sterk onder druk te staan. De milieubeweging blijkt immers bereid te zijn om ter wille van haar boodschap met het werkelijke cijfermateriaal te manipuleren.

Voorzitter! Niet alleen de milieubeweging, ook de minister van VROM is daarop aan te spreken. Hij is het die belastinggeld ter beschikking stelt voor een gedeeltelijke financiering van de milieubeweging. Hoe voelt de minister op dit punt zijn eigen verantwoordelijkheid? Waarom heeft hij nagelaten om het cijfermateriaal van de milieubeweging te corrigeren? De vraag is ook of het de minister misschien goed uitkwam dat er een somber beeld van de toestand van het milieu werd neergezet.

Bij de inontvangstname van het rapport van Natuur & Milieu en Milieudefensie hadden de woordvoerders van de Partij van de Arbeid en D66 reeds grote twijfels over het gepresenteerde feitenmateriaal. De woordvoerders van CDA en GroenLinks ondersteunden de milieubeweging. Daarom is mijn vraag aan deze collegas of hun partijen wel hechten aan de feiten of dat ze hun oppositierol zo invullen dat alle middelen gerechtvaardigd zijn. Vooral van de zijde van het CDA is mijn fractie bijzonder tegengevallen.

Voorzitter! Zoals gezegd is het ook de laatste begroting van minister Pronk als minister van VROM. Reeds lang van tevoren heeft hij laten weten dat hij één periode als minister van VROM voldoende acht en dat zijn hart bij het internationale beleid ligt. Een terugblik op en een balans van zijn periode als milieuminister is dan ook op zijn plaats.

Het hoogtepunt van zijn ministerschap lag in Bonn, toen hij als voorzitter van de Klimaatconferentie onverwachts toch nog een compromis uit de hoed wist te toveren. De internationale klimaatafspraken waren gered. En gelukkig heeft ook de conferentie van Marakech de afspraken van Bonn bevestigd. Een mondiale aanpak van het klimaatvraagstuk met uitzondering van de VS lijkt nu mogelijk. Positief is ook dat er meer aandacht is besteed aan de kosteneffectiviteit bij de uitvoering.

De wijze waarop de internationale milieuwereld hem op maandagochtend in Bonn hulde bracht, was hartverwarmend. Zijn benoeming tot Speciaal Gezant voor Duurzame Ontwikkeling bij de VN is daar ongetwijfeld uit voortgevloeid. Het is een eervolle benoeming en een terechte benoeming. Toch heeft mijn fractie twijfels over de mate waarin deze functie te combineren is met het ministerschap. Ik kom daar later in mijn betoog op terug.

In het binnenlands milieubeleid heeft deze minister vooral hard getrokken aan de verbetering van de milieuhandhaving. Voor de VVD is verbetering van deze handhaving al lange tijd één van de speerpunten in het milieubeleid. De totstandkoming van het Milieu Inlichtingen- en Opsporingsteam is vooral op instigatie van VVD en SP gerealiseerd. Daarnaast is een verbeterde regionale overlegstructuur tot stand gebracht en de halfjaarlijkse rapportage door de minister geeft goede mogelijkheden voor een adequate voortgangscontrole.

Helaas zijn we er met de milieuhandhaving nog lang niet. De handhaving is gedecentraliseerd en de uitvoering is mede afhankelijk van lokaal en provinciaal bestuur. En daar wordt het soms heel verschillend ingevuld. Maar ook Den Haag gaat beslist niet vrijuit. Hier komt immers de wetgeving tot stand, die in veel gevallen buitengewoon ingewikkeld is. De vraag is dan ook of de soms slechte handhaving ook niet te maken heeft met het feit dat de regelgeving niet te handhaven ís. De afvalstoffenwetten zijn daarvan een voorbeeld, maar hetzelfde geldt voor het bouwstoffenbesluit.

In het verleden zijn extra NMP-gelden beschikbaar gesteld voor versterking van de milieuhandhaving door de politie. Die gelden lijken verdampt en de politie heeft de milieuhandhaving nog steeds niet hoog op de agenda staan. Mijn fractie vraagt zich af welke contacten deze minister hierover heeft met zij collega van Binnenlandse Zaken. De VVD constateert met droefnis dat handhaving in het buitengebied te wensen overlaat. Natuurterreinen lijken op sommige plekken illegale stortplaatsen te worden. Mijn fractie verneemt graag van de minister wat hij doet om dat te voorkomen.

Voorzitter! Tegenover het algemene positieve oordeel over de handhaving staat een aantal punten waarop het beleid in de ogen van de VVD beslist tekort is geschoten. Ik noem enkele voorbeelden:
· het afvalstoffenbeleid. De minister heeft de afvalstoffenwetgeving met één jaar vertraagd, waardoor de provinciale grenzen een jaar langer gesloten zijn gebleven. Hoewel de minister er in de wet vanuit gaat dat de Europese grenzen in 2005 open zullen gaan, houdt hij er in zijn beleid onvoldoende rekening mee. De drastische verhoging van de afvalstoffenheffing leidt ertoe dat de Nederlandse afvalsector in een ongunstige concurrentiepositie terechtkomt en dat steeds meer afval naar het buitenland verdwijnt. Het afvalstoffenbeleid van deze minister is een isolationistisch beleid en mijn fractie vindt de Europese blik in deze van deze minister beslist onvoldoende.


· Het beleid rond zwerfafval. Al vier jaar geleden heeft mijn fractie aangedrongen op een gestructureerde aanpak van het probleem van zwerfafval. Helaas is deze minister niet verder gekomen dan symboolpolitiek rond het statiegeld op blikjes en flesjes. De blikjes en flesjes maken immers slechts een procent of zes van het totale zwerfafval uit. Aan de overige 94% lijkt de minister niets te doen. Ook in deze begroting zijn geen middelen hiervoor opgenomen en wordt slechts verwezen naar het overleg met het bedrijfsleven. Dat zijn dus minimaal drie verloren jaren.

En door het mislukken van het verpakkingsconvenant lopen wij het risico dat het succesvolle beleid van glasrecycling tot een einde komt. De VVD zou dit betreuren.


· De vermindering van de administratieve lasten. Al in 1996 heeft de VVD op dit punt een motie ingediend, die Kamerbreed is aangenomen. Toch is de uitvoering nog steeds onvoldoende. Nog steeds is de digitalisering van de milieuvergunning en van de informatie-aanlevering onvoldoende gerealiseerd. Het ministerie heeft verzuimd hierbij het voortouw te nemen en dus zijn er vele mogelijkheden tot verbetering blijven liggen. En hoewel de minister bezig is met het uitdunnen van de regelgeving, komen er tegelijkertijd weer vele nieuwe AMvBs op ons, maar vooral op de maatschappelijke partijen af.

· De Waterleidingwet. Na ruim 3½ jaar ministerschap heeft de Kamer nog steeds geen wetsvoorstel hierover mogen ontvangen. Het hoofdthema en de belangrijkste vertragingsfactor lijkt de vraag of we al dan niet moeten privatiseren. Mijn fractie vindt dat onterecht. De toekomst van de waterleidingbedrijven en het garanderen van hun publieke taken in een veranderende wereld zou het centrale thema moeten zijn. Tegenover de waterleidingsector is deze minister tekort geschoten. Het staat inmiddels van dat een Waterleidingwet niet meer in deze Kamerperiode kan worden behandeld.

Maar het grootste manco van deze minister zit m in de wijze waarop hij het beleid totstand doet komen. Ik heb het dan over het proces van beleidsvorming. Voor de VVD-fractie staat vast dat milieubeleid alleen succesvol kan zijn als het wordt gedragen door provincies en gemeenten als medeoverheden, die veelal met de uitvoering zijn belast en door het bedrijfsleven, dat de noodzakelijke milieu-investeringen zal moeten doen. Juist aan dat draagvlak heeft deze minister beslist onvoldoende gewerkt. Soms deed hij wel pogingen, maar strandde dan weer halverwege.

Zo werd er aanvankelijk in nauw contact met de maatschappelijke organisaties aan het NMP4 gewerkt. Maar in een later stadium is de minister zijn eigen weg gegaan. Dat is het draagvlak en de duidelijkheid niet ten goede gekomen. Er is sprake van strijdigheid in de milieuprioriteiten. Er is sprake van regelgeving die voor provincies en gemeenten niet uitvoerbaar is en die na vaststelling weer moet worden bijgesteld. Er is sprake van een positieve beoordeling van het instrument van convenanten en tegelijkertijd worden ze verguisd. Dit zijn maar voorbeelden van de onrust die deze minister creëert. Het duidt in ieder geval niet op heldere beleidslijnen.

De minister wekt daarbij de indruk dat bij het nationaal milieubeleid die onrust voor hem een bron van inspiratie is. Bij anderen is het niet inspiratie maar frustratie en daardoor halen de inzet en de betrokkenheid van de minister niet het rendement dat mogelijk is. Het gevoel van tegenstelling van 20 jaar geleden tussen milieu en economie was in de afgelopen decennia vervangen door een pad van samenwerking. Dat bleek een succesvolle weg, die veel milieuresultaten oplevert. Maar deze minister doet het anders. Regelmatig lijkt hij terug te verlangen naar de strijd van de jaren 70. Het dringt kennelijk niet tot hem door dat dit ten koste gaat van de effectiviteit van het milieubeleid. De VVD ziet voor het binnenlands beleid meer in het samenwerkingsmodel, dan in het strijdmodel van deze minister. Dat dit samenwerkingsmodel effectief kan zijn bewijst de minister in het internationale kader, waar hij wél flexibel en realistisch is. Het is dan ook geen toeval dat de grote successen van deze minister in dat internationale kader liggen.

Zijn benoeming tot Speciaal Gezant voor Duurzame Ontwikkeling van de Verenigde Naties vloeit daaruit voort en is eervol. De minister zegt voor deze functie evenveel tijd nodig te hebben als voor het voorzitterschap van de Klimaatconferentie. Dat verontrust mijn fractie, want het betekent dat hij heel wat tijd in het buitenland zal doorbrengen. Ondanks de inzet en de werklust van deze minister, die ieders bewondering wekt, vraagt de VVD-fractie zich af of dit niet tot problemen gaat leiden. Het nationale beleid vraagt immers niet alleen tijd, maar ook aanwezigheid voor overleg. Voor de Kamer zal de minister ongetwijfeld tijd maken, maar doet hij dat ook voor de medeoverheden en het bedrijfsleven? Uit het voorgaande blijkt dat mijn fractie daarover ernstige twijfels heeft. De vraag is dan ook of de minister er niet wijs aan zou doen een keuze te maken en niet op twee paarden tegelijk te mikken.

Voor de VVD-fractie staat vast dat acht jaar Paars milieubeleid aanzienlijke milieuverbeteringen heeft opgeleverd. Desondanks staan er nog vele uitdagingen te wachten. De gestelde doelen zijn ambitieus en het zal nog veel tijd en inspanning vragen om ze te realiseren. Naar de mening van mijn fractie kan dat alleen maar in samenwerking met de medeoverheden. Zij zijn immers veelal de uitvoerders van het beleid. Kan de minister garanderen dat hij voldoende tijd heeft om met deze medeoverheden te overleggen en het beleid met hen af te stemmen? Zijn keuze voor de 500-meterzone in het ammoniakbeleid getuigt daar niet van. En heeft de minister voldoende tijd om te overleggen met het bedrijfsleven? Daarbij gaat het mijn fractie niet om aantasting van het primaat van de politiek, maar wel om de uitvoerbaarheid van het voorgestelde beleid. Milieuverbeteringen zijn immers alleen te realiseren als bedrijven investeringen doen in nieuwe technologieën en in schonere processen. Vandaar dat mijn fractie het strijdmodel van de jaren zeventig als ondoeltreffend en ondoelmatig van de hand wijst. De VVD-fractie hecht meer waarde aan goede convenanten dan aan niet-handhaafbare regelgeving.

Voor de komende maanden zal de minister alleen al op milieugebied een belangrijke agenda moeten afwerken. Dan spreek ik nog niet eens over de ruimtelijke ordening, waar eveneens belangrijke uitdagingen liggen. Ik zal een aantal milieu-onderwerpen noemen, die wat de VVD betreft prioriteit verdienen:

· de eerste uitwerkingen van de nieuwe Wet Milieubeheer, zodat daadwerkelijk een aanzet wordt gegeven tot het verminderen van de administratieve lasten. Hoewel het aantal vergunningplichtige bedrijven is teruggebracht, laat een fundamentele aanpak van de hoge administratieve lasten op zich wachten. In 1996 is hierover een VVD-motie aangenomen, waarin wordt aangedrongen op een veel beter en breder gebruik van informatie- en communicatietechnologie. Vijf jaar later constateert het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (ACTAL) dat met meer en betere ICT-toepassingen een aanzienlijke lastenreductie te realiseren is. Gesproken wordt over een vermindering met een kwart. Dat betekent dat er nog een majeure inspanning nodig is en dat de afgelopen jaren als verloren mogen worden beschouwd. Mijn fractie verwacht van deze minister dat hij de komende maanden deze majeure inspanning zal leveren.

· Een tweede belangrijke taak is het voorbereiden van het afvalstoffenbeleid op het opengaan van de Europese grenzen. Dat betekent dat het in juli besproken Landelijk Afvalbeheersplan grondig moet worden herschreven. Nu leidt het Nederlands beleid tot een grote exportstroom en dat lijkt toch niet de bedoeling van het beleid. Door een falend beleid zullen Nederlandse afvalbedrijven in de problemen komen. De aandeelhouders zullen dan de rekening gepresenteerd krijgen. Dat zijn wel de gemeenten en provincies en dus de burgers!
· Ten derde moet de minister een goed beleid opzetten om het zwerfafval terug te dringen. Dan doel ik niet op het heffen van statiegeld, maar op een breed en een gedragen beleid. Het rapport van het Centrum voor Energiebesparing doet vele suggesties. Het afwijzen van de plannen, die door het bedrijfsleven zijn ontwikkeld, zal de minister tot een nog grotere inspanning nopen. Zeker gezien het feit dat statiegeld niet op korte termijn in te voeren is hetgeen mijn fractie overigens sowieso niet aanspreekt zal de minister met een andere aanpak moeten komen, zowel op de lange als op de korte termijn.
· Een vierde opdracht voor deze minister is om nog in deze kabinetsperiode te komen met een nieuwe integrale nota over de externe veiligheid. In deze nota moeten de spanningsvelden met andere beleidsvelden, zoals de ruimtelijke ordening, helder worden. De VVD-fractie wil voorkomen dat er pseudo-wetgeving ontstaat, die vervolgens niet bij de praktijk past en dus leidt tot een gedoogcultuur.

Voorzitter! Uit deze schets mag duidelijk zijn dat er nog veel werk aan de winkel is. Dit werk vraagt om een minister die veel in het land is. Hij zal moeten faciliteren, stimuleren en vooral contact moeten hebben met degenen die het milieubeleid in de praktijk moeten waarmaken.