Den Haag, 20 november 2001
VRAGEN VAN HET LID REHWINKEL (PvdA) AAN DE MINISTER-PRESIDENT, DE MINISTER
VAN ALGEMENE ZAKEN EN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
1. Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Duitsland, de heer Van Dam, waarin hij pleit voor de aanwezigheid van de Duitse bondskanselier bij de dodenherdenking en/of bevrijdingsdag? Heeft u eveneens kennisgenomen van zijn uitspraak: 'Als de militair attachés van de geallieerden worden uitgenodigd, dan ook die van Duitsland'? (1)
2. Hoe beoordeelt het Kabinet de eventuele aanwezigheid van de Duitse bondskanselier bij deze gelegenheden? Is dit standpunt in lijn met de positieve reactie van staatssecretaris Benschop van Buitenlandse Zaken? (2)
3. Heeft u tevens kennisgenomen van de afwijzende reactie van het Nationaal
Comité 4 en 5 mei op de uitspraken van de heer Van Dam en van de stelling
van het Comité dat ook na afloop van het huidige beleidsplan in 2005
Duitsers niet welkom zijn? Hoe oordeelt u over de opvatting van het Comité:
'Zoals je een verjaardag doorgaans in familiekring viert, doe je ook dit
binnenslands'?
4. Wat zijn in dit opzicht de bevoegdheden die het Kabinet, gelet ook op het
KB over de samenstelling en de structuur van het Nationaal Comité 4 en 5 mei
en de statuten van het Comité, meent te hebben?
5. Bent u bereid de aanwezigheid van de Duitse bondskanselier bij de
dodenherdenking en/of bevrijdingsdag in de toekomst serieus te overwegen,
rekening houdend met gevoeligheden hieromtrent maar ook met het belang van
een gezamenlijke erkenning van het enorme leed dat in het verleden heeft
plaatsgevonden? Maakt u hierbij een onderscheid tussen de dodenherdenking en
bevrijdingsdag?
6. Bent u bereid met het Nationaal Comité 4 en 5 mei in overleg te treden
over het voor een zo lange termijn vastleggen van een beleidslijn in deze?
(1) en (2) Het Parool, 19 november 2001